Ik klamp me elke morgen vast, soms aan een strohalm, om mijn blog te beginnen. Ik had er nog niet aan gedacht maar het is telkens, een bevalling op kleine schaal en van een bijzondere aard die ik doormaak. Heden ten dage moet ik in afzondering gaan, moet ik het coronavirus laten waar het is, tussen de wolken. Wat niet zo evident is als ik rekening houd met de impact die dit virus zou kunnen hebben/verwerven op mijn/ons gemoed. Ik, vanuit mijn schuilhoek voel het zo aan wat ik ook bedenk, ik blijf geconfronteerd met de wolk virussen die overal kan opduiken.
Hoe bevrijd ik me ervan, heeft het nog wel zin over iets te schrijven, normaal verder te gaan, als we bedreigd worden zoals dit vandaag het geval is, zelfs indien het maar schijnbaar zou zijn en voor een groot deel opgepept tot overhaaste beslissingen.
En ook, wat ik ook schrijf, het zal gelezen worden met de schim van een pandemie op de achtergrond, wat het ook moge zijn, het mooiste gedicht, het strafste verhaal, het simpelste gebeuren, het zal onvermijdelijk doordrenkt worden met wat aan het gebeuren is in de wereld. Vergeef me als ik de dingen zie zoals ik ze zie, het ligt niet in mijn aard pessimist te zijn of te willen overkomen als pessimist.
En het is precies vandaag, dat ik in een oud ‘page a day diary’ van de ‘Economist,’ waarvan ik vannacht de lege pagina’s heb gebruikt om mijn lange aanhef te schrijven - hier overgenomen - een essay van februari 2004 terugvind met de titel ‘Laatgotische gedachten’, Ingeleid als volgt - noteer evenwel dat ik de tekst van toen, op enkele plaatsen gevoelig gewijzigd heb:
Omdat omheen de zichtbare wereld, de onzichtbare wereld van de geest zich wentelt en keert en hoog levend is;
omdat gedachten vragen om te worden vastgezet en aldus bewaard te blijven voor niet enkel lang erna, maar hopende, hopende, zoals Ovidius, voedingsbodem te zijn;
omdat zoveel nog te lezen is, te begrijpen is, te verwerken is;
omdat de geest, ondanks elk beletsel, ons wakker houdt en opgedane ideeën zich blijven verdiepen en vernieuwen;
omdat het grote mysterie van het ‘zijn’ ons oneindig veel facetten toont en een andere lichtinval onze geest soms overhoop haalt;
omdat we vermoeden dat de Grote Levende, die zich ’IK BEN’ noemt, onopgemerkt, onverklaarbaar, onvoorstelbaar, ontegensprekelijk, negenennegentig maal niet is wie we denken dat Hij is;
omdat vooral, omdat vooral George Steiner ons wakker schudde in zijn ‘Logocrates’ met die ene losse zin die onze wereld kantelen deed: ‘La mort, je le sens, sera chose intéressante.’[1] En we hem hierin volgen.
Om al deze redenen, deze laatgotische gedachten. Gotisch omdat de gotiek verwijst naar de geest, naar het metafysische, naar het transcendente, naar het sacrale.
Het coronavirus heeft hier geen vat op, haalt deze gedachten niet neer of vermindert niet de impact ervan. Het is van een andere wereld, deze van het zichtbare. We hebben het immer, waar het mogelijk was, gehad over de onzichtbare wereld. We zullen deze blijven bewandelen en die andere zoveel mogelijk laten waar hij is.
Dit ook zijn laatgotische gedachten.
[1] George Steiner: ‘Les Logocrates’, Ed. L’Herne, 2003, p.182.
|