 |
|
 |
|
|
 |
14-03-2020 |
Moeilijke tijden |
Het worden moeilijke tijden, het worden dagen van onheil, maar ik laat alle narigheden aan mij voorbijgaan en ik stel me op binnen in mijn eigen wereld waar ik me vrij en onbevangen voelen wil, op een weg met sporen, zoals een veldweg met sporen diep in de aarde, van karren getrokken door paarden, maar dan ver in de tijd, een tijd die ik me nog herinneren kan.
Ook het leven in de natuur gaat hieraan ongestoord voorbij, als ik zie hoe omheen mij het leven herneemt. Wees dan niet verrast als we de natuur willen volgen. Als we ons bewegen waar we ons altijd hebben bewogen tussen de grote dichters der aarde, en we Saint-John Perse aan het woord laten die in één zin de geschiedenis van een bos verhaalt:
‘Les graines flottantes s’ensevelissent au lieu même de leur atterrissage, il en naîtront des arbres pour l’ébénisterie’
En is het geen bos, het is de geboorte ervan en de bestemming ervan. Het zijn een paar versregels over het leven van de natuur, over de kiemkracht in het zaad aanwezig die plots onder de impact van de kosmos wordt opgewekt en waaruit een plantje ontstaat, een duim groot, die de golven om zich heen aftast - het is Rupert Sheldrake die dit schrijft - om te weten hoe het verder groeien moet.
In den beginne, zoals elk begin, een vortex van leven die zich ontplooit en na ‘n’ maal de aarde om haar zon, boom wordt, zijn zaden rondstrooit en, uiteindelijk, aldus Saint-John Perse, uitverkoren wordt door een handige als creatieve geest om meubel te worden dat in een of andere woning of kasteel zal worden opgesteld.
Dit is het eenvoudige verhaal van een wonderlijk gebeuren dat zich zonder ophouden voordoet sinds mensenheugenis. We kijken ernaar van op afstand, de diepere zin ervan raken we enkel met de voelhorens van onze geest. We nemen het ‘for granted, we stellen er ons geen vragen bij, het is maar wat het is, de groei van een boom uit een beukennoot, uit een eikel, een van de grote miskende wonderen van de natuur.
Voor wie nemen we ons wel?
Ik heb hier vrienden die de bossen, die de velden aflopen. Ze voelen zich erbij betrokken, ze weten het van de bomen, zoals ze het weten van de minste bloem in de minste grachtrand, in de minste hoek van de weide. Lopen ze niet rond met de camera in de hand, ze lopen rond met de geest open, ze ruiken het land, ze ruiken de bomen, ze ruiken de lente in de minste van de knoppen die op het openbarsten staan, met een droge onhoorbare knal, maar de knal moet er zijn.
Ik, bijna geïmmobiliseerd, volg hen in hun beschouwingen, ik wandel met hen mee in de woorden die ze achterlaten, in de foto’s die ze mededelen.
Dit alles wou ik benadrukken vandaag, vertrekkende van uit enkele versregels, van een groot poëet, versregels die (misschien) ontstonden: ‘à l’angle peut-être d’un Jardin Public, ou bien aux grilles effilées d’or de quelque Chancellerie’.
Het kan allemaal, dichters zijn anders dan anderen.
14-03-2020, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-03-2020 |
Laatgotisch |
Ik klamp me elke morgen vast, soms aan een strohalm, om mijn blog te beginnen. Ik had er nog niet aan gedacht maar het is telkens, een bevalling op kleine schaal en van een bijzondere aard die ik doormaak. Heden ten dage moet ik in afzondering gaan, moet ik het coronavirus laten waar het is, tussen de wolken. Wat niet zo evident is als ik rekening houd met de impact die dit virus zou kunnen hebben/verwerven op mijn/ons gemoed. Ik, vanuit mijn schuilhoek voel het zo aan wat ik ook bedenk, ik blijf geconfronteerd met de wolk virussen die overal kan opduiken.
Hoe bevrijd ik me ervan, heeft het nog wel zin over iets te schrijven, normaal verder te gaan, als we bedreigd worden zoals dit vandaag het geval is, zelfs indien het maar schijnbaar zou zijn en voor een groot deel opgepept tot overhaaste beslissingen.
En ook, wat ik ook schrijf, het zal gelezen worden met de schim van een pandemie op de achtergrond, wat het ook moge zijn, het mooiste gedicht, het strafste verhaal, het simpelste gebeuren, het zal onvermijdelijk doordrenkt worden met wat aan het gebeuren is in de wereld. Vergeef me als ik de dingen zie zoals ik ze zie, het ligt niet in mijn aard pessimist te zijn of te willen overkomen als pessimist.
En het is precies vandaag, dat ik in een oud ‘page a day diary’ van de ‘Economist,’ waarvan ik vannacht de lege pagina’s heb gebruikt om mijn lange aanhef te schrijven - hier overgenomen - een essay van februari 2004 terugvind met de titel ‘Laatgotische gedachten’, Ingeleid als volgt - noteer evenwel dat ik de tekst van toen, op enkele plaatsen gevoelig gewijzigd heb:
Omdat omheen de zichtbare wereld, de onzichtbare wereld van de geest zich wentelt en keert en hoog levend is;
omdat gedachten vragen om te worden vastgezet en aldus bewaard te blijven voor niet enkel lang erna, maar hopende, hopende, zoals Ovidius, voedingsbodem te zijn;
omdat zoveel nog te lezen is, te begrijpen is, te verwerken is;
omdat de geest, ondanks elk beletsel, ons wakker houdt en opgedane ideeën zich blijven verdiepen en vernieuwen;
omdat het grote mysterie van het ‘zijn’ ons oneindig veel facetten toont en een andere lichtinval onze geest soms overhoop haalt;
omdat we vermoeden dat de Grote Levende, die zich ’IK BEN’ noemt, onopgemerkt, onverklaarbaar, onvoorstelbaar, ontegensprekelijk, negenennegentig maal niet is wie we denken dat Hij is;
omdat vooral, omdat vooral George Steiner ons wakker schudde in zijn ‘Logocrates’ met die ene losse zin die onze wereld kantelen deed: ‘La mort, je le sens, sera chose intéressante.’[1] En we hem hierin volgen.
Om al deze redenen, deze laatgotische gedachten. Gotisch omdat de gotiek verwijst naar de geest, naar het metafysische, naar het transcendente, naar het sacrale.
Het coronavirus heeft hier geen vat op, haalt deze gedachten niet neer of vermindert niet de impact ervan. Het is van een andere wereld, deze van het zichtbare. We hebben het immer, waar het mogelijk was, gehad over de onzichtbare wereld. We zullen deze blijven bewandelen en die andere zoveel mogelijk laten waar hij is.
Dit ook zijn laatgotische gedachten.
[1] George Steiner: ‘Les Logocrates’, Ed. L’Herne, 2003, p.182.
13-03-2020, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-03-2020 |
Le Sacre du Printemps en andere muziek |
Ik wil, ik heb geen andere keus, naar vroeger.
Ik vond tussen mijn boeken het programma terug van ‘la Boîte à Musique’, een tearoom (destijds) naast ‘les Beaux Arts’ : ‘Tearoom ouvert tous les lundi et mercredi de 16 à 18.30 heures, rue Ravenstein, 17, Bruxelles 1’.
Ik lees, dat er op 19 januari op het programma voorzien is: ‘Le Sacre du Printemps’ de Igor Stravinsky, dirigé par l’auteur, avec commentaire par l’auteur en anglais, mais nous distribuerons des traductions françaises. (Phil. AL 1469).’
Het jaar staat niet vermeld en ik heb het er niet aan toegevoegd, de herinnering eraan, het feit zelf er toen aanwezig te zijn hoefde geen tijd, het waren blijvende ogenblikken, en het is alsof er nog altijd een deel van de ’mij van toen’ aanwezig is tussen de bladen van het programma.
Het was niet mijn eerste kennismaking met ‘le Sacre’ van Stravinsky. Ik had deze muziek leren kennen, als totaal nieuw voor mij, de dag dat ik, in Aalst, goed bevonden werd om mijn militaire dienst te vervullen; ook de dag dat ik ‘Spiegel der zee’ van Karel Jonckheere heb gekocht; ook de dag dat ik naar ‘Fantasia’, de film van Walt Disney, ben gaan kijken en, wellicht voor het eerst - wat kende ik toen, ‘eine kleine Nachtmusik’ van Mozart? - kennis maakte met Bach, met Beethoven, met Moussorgski, met Dukas, Ponchielli, Tchaikovsky, een voor mij toen, totaal onbekende wereld die zich ineens opende en me met verstomming (het juiste woord) sloeg. Ik ben diezelfde dag teruggegaan om de film een tweede maal te ondergaan, zodat ik er buiten gekomen ben als een ander iemand.
Ik denk dat het Bach en vooral de ‘Sacre du Printemps’ van Igor Strawinski is geweest die me die dag, ondanks het (militair) onderzoek, het diepst getroffen heeft, omdat ik niet wist dat dergelijke muziek kon geschreven worden, kon bestaan.
Hoe mijn reacties zijn geweest die dag van een 19 januari in de tearoom, met de stem en de muziek van Strawinski herinner ik me niet meer, ze was trouwens zonder belang, van belang was de persoon die me toen vergezelde.
Dit alles om te zeggen dat met de film ‘Fantasia’, met ‘le Sacre du Printemps’, met ‘een Nacht op de Kale Berg’, met ‘de Pastorale’, met ‘Toccata en Fuga’ van de eeuwige Bach, zich in mijn leven een totaal onbekende wereld opende, een wereld die zich niet meer sluiten zou. Ik was van dan af verloren voor de klassieke muziek, en vandaag meer dan ooit. Het is mijn geschiedenis, in a nutshell, wat de klassieke muziek betreft.
Ondertussen is ‘le Sacre’ voor mij een lijfstuk geworden en heb ik begrepen dat het ballet van Strawinski baanbrekend moet geweest zijn. Groepen in Parijs bij de première in 1913 , kwamen in opstand er tegen, en vonden het een ‘massacre’.
'Le Sacre' vertoont voor mij gelijkenissen, hoewel vijfentwintig jaar vroeger, met Picasso’s ‘Guernica’, even gewelddadig en even poëtisch. Beide zijn baanbrekend, intrigeren en houden ons bezig omdat het twee hoogtepunten zijn, ontstaan uit een sublimatie van geest in de mens.
Het beluisteren van 'le Sacre' verrast me nog steeds en houdt me in de ban. Wat niet belet dat ik ook nog steeds verrast wordt door Beethoven, door Bach, door Mozart, door Mahler. Niet dat ik Debussy of Ravel of Chopin of die honderd andere niet vernoemen wil of kan. In feite is elke vorm van klassiek welgekomen tot Carl Orff en zijn ‘Carmina Burana’, tot ‘Spiegel im Spiegel’ van Arvo Pärt. Tot Bartók en zijn ‘Sonate voor twee piano’s en slagwerk'; tot wat ik hoorde om 03.30 deze morgen - ik was, met de radio nog open, in slaap gevallen - een symfonie van Brahms.
12-03-2020, 07:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-03-2020 |
Iets dat nakend is |
Ik kom elke avond na 23.00 terecht in het programma ‘Late Night Lab’ van Klara, met muziek dat eerder kakofonisch overkomt dan klassiek; muziek die uit het labo komt, met elementen uit het geruis van de wereld afgewisseld met atonaliteiten uit de meest diverse instrumenten. Gisteren, na een bewogen dag, ben ik overgeschakeld van 90.40 VRT naar 91.20 RTB en ik voelde me er goed bij. Ik weet nu waar ik heen kan als Klara me niet voldoet als ik haar het meest nodig heb.
Ik signaleer het maar, je weet nooit of er zijn die naar het ‘Late night lab’ programma luisteren en er even verloren als ik uitkomen, trouwens ik vraag me af wie er naar luistert en welk genot ze er in vinden om er hun dag mee af te sluiten.
Zeg ik ook dat ik gisteren verrast was door de tekening die Daniël me stuurde, ze kruiste mijn ontmoeting met het werk van Sorolla op het gepaste ogenblik. Echter de tekening werd te gereduceerd opdat het lichteffect erin naar waarde zou kunnen gezien worden, maar een vergroting ervan tot postkaart formaat, geeft er een excellent beeld van.
Zeg ik nog dat ik niets anders weet te vertellen deze morgen, dat mijn gedachten geblokkeerd worden door een slechte nacht, zoals Italië door het coronavirus wordt geblokkeerd.
De tuin in de regen is mijn toevlucht, de wind in de ceder mijn hoop op beterschap, mijn hoop op een opening in de wolken van mijn gedachten maar er zijn enkel de regendroppels die op het raam blijven kleven. Je weet niet hoe arm ik me voel op momenten zoals deze, hoe ik totaal losgeslagen ben van wie ik gisteren nog was en de dagen ervoor; je weet niet hoe machteloos ik me weet, hoe ineengedrongen.
Ik kan me er niet tegen verzetten, ik kan alleen maar ondergaan en stil blijven, zoals de kei die nog altijd naast mij ligt, zo rond als een tennisbal.
Ik weet waar ik hem vond, in welke bedding van welke bergstroom, een dag van zon, een dag van geluk wellicht. Ik kan hem in mijn handen nemen maar ik raak hem niet aan, wil hem niet bezoedelen met wie ik nu maar ben. Maar ik zie dat hij me aanstaart, dat hij me iets vertellen wil van de dag dat ik hem opraapte op de kant van de bedding die droog gekomen was, half verscholen in een struikje génépi. Verbazend hoe kleine, niets zeggende gebeurtenissen het halen op andere die de gang van je leven wijzigen. De kei die ik opraapte is er een voorbeeld van, wat meer is, hij is licht dooraderd, alsof de hartlijn ervan bloot gekomen was.
Ik vraag me af wat er met hem zal gebeuren als ik er niet meer zal zijn, zal hij gevonden worden en behandeld zoals ik hem behandel? Ik vrees van niet als ik hem bij leven niet doorgeef aan Margot, mijn jongste kleinkind gaat hij verloren, ik weet dat zij hem bewaren zal alsof het een parel was.
Een tijd geleden was er een andere steen die er uitzag als de kop van een vis, met het oog er duidelijk ingekrast, ik vermoedde stellig dat het een prehistorische steen was die ik gevonden had op de grenslijn van het strand in Koksijde. Ik heb die lang bij mij gehouden als een talisman tot ik erover gedacht heb zoals ik nu over mijn kei denk en hem geschonken heb aan Arnaud, mijn kleinzoon en petekind, hem op het hart drukkend dat het zo maar geen alledaagse steen was.
Ik zie dit geschrift, nu er staat wat er staat, als een voorspel op wat nakend is..
11-03-2020, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-03-2020 |
Joaquin Sorolla |
Wat Joaquín Sorolla me leert.
Er bereiken me van uit alle windstreken bemoedigende mails die soms een grote hulp zijn op dagen dat ik weinig te vertellen heb en waarbij een idee me zo maar in de schoot geworpen wordt. Zo de vriend die me de link hierna stuurde weze bedankt, ik vond er voldoende inspiratie in om eens te zeggen wat ik al lang zeggen wou over de ‘stunteligheid’ van de hedendaagse kunst:
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2019/03/19/kent-u-sorolla-vergeten-spaanse-meester-van-het-licht-schitte/
Het leert ons alles over de tentoonstelling in de Tate Gallery in London, gewijd aan het werk van een voor mij, en voor velen, totaal onbekende Spaanse schilder Joaquín Sorolla (1863-1923). Bij leven was deze ‘impressionistische’ schilder enorm populair, echter ik vind het enigszins vreemd dat het precies de Tate Gallery is die de ‘Meester van het Licht’, zoals hij werd genoemd, onder het stof vandaan haalt. De link naar de Tate Gallery is van een grote hulp in dergelijke aangelegenheden, want we hoeven ons niet te verplaatsen, ik toch niet, om een ruim, zelfs te ruim, overzicht te krijgen over zijn werk. Ik besteedde er bijna een uur aan, en nog meer aan mijn blog.
Ik aarzel evenwel zijn werk impressionistisch te noemen, het heeft eerder voor mij een te klassieke vorm om zuiver, Renoir, Degas, Monet, Turner of anderen te volgen. Maar zijn werk is ontegensprekelijk een streling voor het oog - om het even klassiek te zeggen - waarin het licht de rol speelt die het krijgen moet.
Hoe het opgevangen wordt, hoe het beleefd wordt in deze tijden waarin het werk van Luc Tuymans bij ons wordt opgehemeld, en welke besluiten er uit getrokken worden is me onbekend. Maar het verheugt me vast te stellen dat het werk van Sorolla getoond wordt en wel als grote en vergeten kunst, waarbij schoonheid en stielkennis het hoge woord voeren. Wat nu precies geen kenmerken meer zijn van wat vandaag als kunst wordt opgevoerd.
Het is een woord dat ik zelden gebruik, maar als ik dergelijke kunst ga afwegen tegenover deze die vandaag aan bod komt dan moet ik stellen dat het ‘stuntelige’ het haalt op het 'hoogstaande', en dat ik er moet mee leven. Ik moet leren de kunst te smaken van het stuntelige, dat is waar het heden op aan komt in de wereld van de kunst. En dit is iets waar ik het moeilijk mee heb als ik een vergelijking aanga met het werk van Sorolla.
Nu ik het had gisteren over het wonder van de geest, heb ik het heel moeilijk te spreken over het wonder van de kunst van heden, terwijl ik het woord wonder en wonderlijk, wel gebruiken kan en goed gebruiken voor de kunst van Sorolla.
Echter, het moet gezegd, dat er ook bij ons, gelukkig, grote uitzonderingen zijn wat de kunst van vandaag betreft, als ik er de tekening bij haal in het begin van mijn blog van een groot kunstenaar van bij ons, Daniël Janssens.
Ik, ik heb er geen woorden voor maar ze verdient de Tate Gallery.
(Daniël Janssens schrijft over zijn tekening: ‘Het is ook mijn moeilijkste tekening geworden. Zowel de structuur van het textiel combineren met het serene van het gelaat en daarbij het licht dat doorschijnend de tekening beheerst, is in feite niet te tekenen. Alleen Van Eyck kon dat.’)
10-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-03-2020 |
Het wonder dat de geest is |
Ik ben niet zinnens uit te weiden over de enigmatische gietijzeren kuip gedragen door twaalf gietijzeren ossen, gevuld met water, opgesteld naast de tempel van Salomon, duizend jaar voor onze tijdrekening. Ik zelf denk dat ze functioneerde als een immense spiegel om de beweging van de sterren en de planeten te kunnen vaststellen en optekenen, maar wie ben ik om zo iets te denken. Wat ook, zoals ze beschreven staat in ‘I Koningen’ is het een rariteit, een van de zovele uit de Bijbel waar we ons blind op staren, of dan toch zij die met de Bijbel begaan zijn en ik reken me een onder hen.
Aldus blijkt het dat het maar een stap is van het coronavirus naar de tempel van Salomon, over Prévert, over Maussane-les-Alpilles; dat onze geest zich verplaatsen kan naar vele plaatsen tegelijk en, dat het voorbije gekapseld zit in een tijdloosheid waar alles in één punt - a rosebud -verzameld schijnt en toch uiteengerafeld lijk we het willen.
Het verbaast me dan ook niet dat Thomas, die in zijn Evangelie de wijze woorden van Jezus - de man uit het Oosten - heeft verzameld, zegt ons in zijn logion 29, wat Jezus weet over de geest[1]:
Jésus a dit: Si la chair s’est produite à cause de l’esprit, C’est une merveille ; Mais si l’esprit s’est produit à cause du corps, C’est une merveille de merveille. Mais moi je m’émerveille de ceci : Comment cette grand richesse S’est mise dans cette pauvreté.
Hoe kan het dat in dit armoedig lichaam het wonder van de geest aanwezig is; Hoe is die er gekomen als hij er niet zou geweest zijn van in den beginne, van vóór den beginne zelfs.
Dat het lichaam ontstaan is uit een evolutie is te begrijpen. Is te danken aan het toeval leert Jacques Monod. Ik laat het hem, het lichaam, maar dan, Heer Monod, vanwaar de geest in dat lichaam, de geest die niets lichamelijks heeft of is.
Onze man, Jezus, die de kruisdood stierf, opgeleid, opgevoed in het Oosten, voor hem was het geen toeval, het was het wonder van het wonder. En zo zie ik het ook.
En ik blijf het herhalen tot vervelens toe. Ik blijf het herhalen tot er iemand opstaat om me te zeggen, met voldoende bewijzen omkleed, dat ik verkeerd ben, dat de geest ook een gevolg is van de evolutie, maar dan vanwaar kwam de sprankel geest in de eerste stofdeeltjes die er moeten geweest zijn, en er ook waren, in den beginne, stofdeeltjes die wisten hoe zich te gedragen om uit te komen tot atomen en moleculen
Ik herhaal dit regelmatig, telkens er toe gekomen via een of andere weg: alles is geest, alles wordt gestuurd door de geest, ook het coronavirus, ook het gedicht dat ik gisteren meende te moeten opnemen in mijn blog.
En alles heeft zin, de zin van de geest in alles, tot in de kei op mijn tafel voor mij. 'Ik zie, als ik er lang naar kijk, de beweging van de atomen erin', zou Rudolf Steiner de theosoof, gezegd hebben.
En ik wil hem geloven.
[1] ‘L’Evangile selon Thomas’. Traduction, Présentation et Commentaires de Philippe de Suarez. Editions Métanoïa, Marsanne- Montélimar, 1975
09-03-2020, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-03-2020 |
Compensatie |
Ik laat het coronavirus zijn werk doen, ik zet het op zij hopende dat het vertrekken zal zoals het gekomen is, ook, ik heb er niets aan toe te voegen, niets ervan weg te nemen. Het drijft in de lucht, het verplaatst zich en we staan machteloos.
Maar, ik zegde het al, een vriend stuurde me een ‘gedicht’, een eerder ondeugend eigenlijk, een gedichtje van Jacques Prévert, van zoals hij zichzelf noemt, l’homme qui ment monumentalement. Het was me niet onbekend, ik gebruikte het reeds in een van mijn blogs in het (verre?)verleden:
Une orange sur la table Ta robe sur le tapis Et toi dans mon lit Doux présent du présent Fraîcheur de la nuit Chaleur de ma vie.
Ik heb helemaal niets tegen Prévert, integendeel, maar ik vind dat de twee laatste regels er te veel aan zijn, neem ze weg en het gedicht krijgt iets Chineesachtig, laat ze staan en het spontane erin verbleekt. Zo gaat het met overbodige dingen. Ik, let er wel op, maar niet altijd vrees ik. Ik vond een bundel teksten (19 pagina’s) terug, het relaas van een verblijf in Maussane-les-Alpilles, gedateerd november 2005, omvattende, enkele gedichten en een verhaal over een enorme kom in gegoten ijzer gevuld met water die rustte op twaalf ossen, drie ossen gericht naar het oosten, drie naar het zuiden, drie naar het westen en drie naar het noorden. Deze kuip stond opgesteld naast de tempel van Solomon (I Koningen: 7: 23-25). In meer was er een gedicht geïnspireerd op het huis van vrienden, een villa, waar we verbleven, een over ‘Les Beaux de Provence bij valavond’, een over ‘Saint-Remy-de-Provence’, en een ‘le Mas des Anges’ dat ik je mede delen wou, als compensatie voor wat ik gisteren schreef.
Le Mas des Anges was een villa gelegen buiten het dorp, middenin een veld olijfbomen, de woning van een kunstenaar We waren er in de voormiddag het licht getemperd, ingebed tot stilte door de olijfbomen die tot aan het huis kwamen, Ik vond het een droomhuis en onmiddellijk stolde zich een zin in mij: ‘Ai-je rêvé un rêve qui m’a pris à la gorge…’
In de namiddag zijn we naar Saint-Rémy-de-Provence gereden, waar de kunstenaar, de bewoner van de 'Mas des Anges' een winkeltje had, waar zijn werken te koop stonden. Bladeren van wijnstok in klei verstijfd, geelgroen gekleurde ‘cigales’ op de tafel neergezet, knoppen ook van rozen, met bladgoud belegd. Maar de zin verliet me niet. Dagen is het beeld van het huis, het getemperde licht en de stilte van de olijfbomen er omheen, me bijgebleven, maar de zin verliet me niet, verliet me niet.
Le Mas des Anges:
Ai-je rêvé un rêve Qui m’a pris à la gorge, comme un vertige qui me poursuit ?
Ai-je rêvé la soudaineté d’un instant d’y revenir d’y revenir et d’y prendre racine ?
Ai-je rêvé un bref instant dont l’écho se prolonge comme la cinquième de Mahler, se prolonge comme l’écho sextuple sur la hauteur de Kawkaban (au Yemen), dont peu se souviennent.
Ai-je rêvé m’y vider du monde et de ses attributs, me vider du monde et renaître à une vie plus simple me métamorphosant en olivier.
Y ai-je rêvé d’un ora et labora Y laissant en paroles le meilleur de ce qu’un homme peut laisser derrière lui: des olives mûres d’esprit et de transcendance ?
L’énigmatique ‘Mas des Anges’, sorcellerie du peintre et du potier, un jour de printemps, à Maussanne, moi, rêvant un rêve a été ébloui un long instant qui se prolonge
au-delà des temps.
08-03-2020, 07:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-03-2020 |
Coronavirus |
In deze dagen van het coronavirus - ik kan er niet onopgemerkt aan voorbij gaan - heeft het binnenkomen van de lente weinig betekenis. Ik zie wel dat de kweeperenboom in de tuin, blad en bloesem krijgt en dat de bosjes kerstroos hun kracht en kleur nog houden, maar het overige ontgaat me en ontgaat aan de wereld, in de ban, voor het eerst in mijn bestaan, van een sluipende, slopende virus die toeslaat.
Welke betekenis eraan geven: is het, het gevolg van, het leven op aarde dat zich roert, dat niet akkoord gaat met de wijze waarop het hier behandeld wordt?
Men zou het kunnen denken, het zien als een straf, als een verdediging, of is het, het gevolg van een overbevolking waarbij de mogelijkheid tot het opduiken van nieuwe virussen vermenigvuldigd werd? Vraagtekens waarop geen antwoord.
In elk geval als ik omheen mij kijk, als ik het effect ervan zie op de samenleving, scholen die dichtgaan, handen die niet meer gedrukt worden, manifestaties die niet doorgaan, bijeenkomsten die worden afgelast, dan wordt het duidelijk, de virus slaat heel hard toe. Het ergste is nog de mogelijkheid dat de economie stil zou vallen, stel je voor dat dit gebeuren zou.
Ik, in mijn cel, in mijn uiterst kleine wereld merk er niets van, het gevaar toont zich niet aan mij, het verkeer blijft hetzelfde, de programma’s op radio en televisie blijven (voorlopig dan toch) dezelfde. Ik schrijf nog elke morgen mijn blog tot vandaag alsof er niets belangrijks gebeurde onder de zon, maar ineens zie ik in - een ogenblik toegegeven aan een zeker pessimisme - tot waar het de activiteit, het leven in een maatschappij voeren kan, kan ik me een klein beeld vormen welke de gevolgen zouden kunnen zijn als de virus vrije loop krijgt.
Zie ik mijn leven niet in gevaar - ik bedoel niet meer dan anders - ik zie mijn dagelijkse geschriften in gevaar. Ik zie een toestand dat ik ze niet meer schrijven zal omdat de interesse ervoor verdwenen is, omdat we terecht gekomen zijn in een tijd van pest en cholera die onze geestelijke krachten uitdoven zal.
Je zegt me, moet je daar over uitweiden, heb je niets anders te vertellen?
Het is maar dat het me deze morgen bezig hield, meer dan om het even wat anders, meer dan de overige gedichten uit de bundel Chinese poëzie, meer dan de tentoonstelling over het werk van Van Eyck in Gent, waarover een vriend, een groot tekenaar à la Van Eyck, me zijn enthousiasme mailde. En, om eerlijk te zijn, en ik ben niet de enige heb ik gehoord, verrast door het afgelasten van de wielerkoers Strade Bianche in Italië, met de onzekerheid die ineens opduikt dat ook de Ronde van Vlaanderen, dat ook Parijs-Roubaix zou worden afgelast - niet dat ik zinnens was hier een blog over te schrijven - maar ze maken deel uit van mijn Mitsein, neem deze koersen (en het Europees kampioenschap voetbal) weg en het hart van velen - van de natie zelf - wordt getroffen.
Ik dacht er deze morgen over na, dit geschrift niet te verspreiden, niet te zeggen hoe ik me hierbij voel en het te vervangen door het gedicht dat een vriend me stuurde, maar het is beter dat ik de tekst laat gaan, zo word ik ervan bevrijd en morgen is een andere dag, een dag met andere woorden.
07-03-2020, 07:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-03-2020 |
Chinese poetry. |
Je dacht aan een gedichtje vanmorgen, ik las het voor het slapengaan, in een bundel Chinese gedichten die ik uit zijn rek haalde, je weet maar nooit. Een paar versregels die hangen bleven, een (jonge) dame die haar ‘lover’ van de nacht verdwijnen zag in het morgenlicht. Veel was het niet, ‘un fait divers’, een Chinees gedicht is nooit veel, maar is steeds voldoende om er te staan als een tak lentebloesems in een vaas, in een kamer waar weinig meer is dan die vaas met die bloesems:
Nightfall. He jumped over the hedge. Daybreak. He opened the gate and went out. He has taken his pleasure And thinks no more of me.
Je weet het gebeuren, de dame voor haar venster in het vale licht van de kamer, kijkend op de rug van de man die even ervoor nog naakt bij haar lag en nu, ze voelt nog de warmte van zijn lichaam, een schim die verdwijnt in de morgennevel en haar al vergeten heeft, misschien denkend aan een andere waar hij zich heen haast.
Vreemd hoe dit beeld me bezighouden kan: het gedicht kwam terug toen ik luisterde naar de Klavierstücke van Johannes Brahms. Wat eenzame noten muziek die me amper raakten omdat ze kwamen toen ik nog half in slaap was en voorbij waren voor ik er naar geluisterd had, maar de laatste regel van het gedicht kwam in mijn gedachten en wellicht - hoe bestaan we? - dacht ik meer aan de woorden ervan dan aan de muziek van Brahms.
‘Anonymous’ staat eronder. Het gebeurde, duizend jaar geleden, wellicht nog elke dag, is er iemand die achterblijft en een andere die wegijlt. Want, leert ons de Eccléasticus: ‘Ce qui a été c’est ce qui sera; ce qui est arrivé arrivera encore. Rien de nouveau sous le soleil.’
Ik had ook een ander gedicht kunnen overnemen, over een gebeuren dat dat me ook ooit - niet dit hierboven - overkwam:
Reading in the heat of noon I grow sleepy, put my head On my arms and fall asleep. I forget to close the window And the warm air blows in And covers my body with petals.
Even anonymous als het vorige. Het overkwam me ooit aan de vijver, op het terras, Ik was aan het lezen in dezelfde bundel Chinese gedichten toen ik me even liet gaan en de ogen sloot. Toen ik ontwaakte was ik bedekt met de kroonblaadjes van de wilde kerselaar.
Meer was het niet, maar het gebeurde. Ik heb er echter geen gedicht over geschreven, het scheen me onbelangrijk toen - een duizend jaar geleden wel - al weet ik nu dat het een groot gebeuren was voor een man van mijn leeftijd. Maar eigenzinnig als ik was en nog ben, zag ik het niet en nu is het te laat, zoals het voor heel wat dingen nu te laat is.
Geraadpleegd:
-‘Love and the turning year, one hundred more poems from the Chinese’: Kenneth Rexroth. New Directions books, 1979.
- L’Ecclésiaste, Un temps pour tout’, traduit de l’Hébreu et commenté par Ernest Renan, Arléa, novembre 1990.
06-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-03-2020 |
Niets nieuws onder de zon. |
We schuiven de maand in, weliswaar, we staan nog maar in de beginfase ervan maar ik weet hoe het gaat, ik maak het elke maand mee. Wat me telkens verbaast is dat de maand zo vlug voorbij is, én evenzeer, dat ik het niet alleen heb overleefd, maar er ook in geslaagd ben het einde ervan te halen, ook wat mijn dagelijkse blog betreft, terwijl het elke morgen een zoeken blijft, een poging om mezelf te verrassen, zoals gisteren, met een Schillertekst die al maanden naast mijn pc lag.
Zo is er voor alles een tijd, zoals het geschreven staat in de Ecclesiasticus. Er staat ook dat er niets nieuws is onder de zon, wat misschien waar was in het verre verleden, maar vandaag anders moet gelezen worden als ik zie en hoor wat er gebeurt in de wereld en we er met de neus opgeduwd worden.
Echter, ik denk dat er met ‘nieuws’ iets anders werd bedoeld, omdat we vandaag, wat de essentie van het leven en de dood aangaat, nog even ver staan dan voorheen; dat onze zoektocht nog altijd over dezelfde paden loopt en dat we nog steeds onwetend zijn waar we heengaan als onze tijd is opgebruikt. Vooral in deze aangelegenheid is er nog geen nieuws tot op heden, we blijven gissingen rond strooien. En, het stoort ons schijnbaar niet, we voelen er ons zelfs goed bij.
Je moogt het weten, maar ik denk dat het beter is niets met zekerheid te weten, het zou ons in slaap wiegen, en slaap dooft de geest uit, legt het belangrijkste van ons mens zijn plat, en wie zijn we dan nog wel?
Het is de geest die de wereld in beweging houdt, meen ik ooit gelezen te hebben in de Kabbala. Hier wordt niet bedoeld het evolutieproces dat zichtbaar aan gang is in de Kosmos, maar wel de innerlijke evolutie, deze die de geest in ons ondergaat en ons stuwt in de richting van een beter begrip van wie we eigenlijk (maar) zijn.
Het volk van de Kabbala dat flirt met de geest van God in hen - hoeveel er zijn weet ik niet, maar ik denk dat ze eerder schaars geworden zijn - wegen op deze stelregel, onderhouden die stelselmatig tot het halsstarrige toe, zich afzonderend van de buitenwereld aan de Klaagmuur.
Maar, vast geankerd in hun oude teksten op rollen, wijken ze geen duimbreed af van wat millennia ervoor werd opgetekend als de waarheid. Ze sluiten zich af van elke vernieuwing qua inzicht in de totaliteit van het ‘Erzijn’. Het is hun geest niet die de wereld in beweging houdt, integendeel hij is geblokkeerd in wat van hun voorvaderen is. Voor hen is er dus zeker niets nieuws onder de zon. En ze zijn niet alleen, ook de aanhangers van de Koran kennen de gebondenheid aan het oude.
En ze zijn niet alleen, ook hier zijn er die geen duimbreed afwijken van wat ze altijd hebben gedacht over God, deze eerder antropomorfe van de Kerk, en die zich nimmer hebben afgevraagd of er geen andere zou kunnen zijn, een die reikt tot in het oneindige, tot in het eeuwige.
We dromen erover, we hebben weinig anders om over te schrijven op dagen zoals deze.
05-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-03-2020 |
Dreifach. |
Dreifach ist der Schritt der Zeit: zögernd kommt die Zukunft hergezogen, pfeilschnell ist das Jetzt entflohen, ewig still steht die Vergangenheit.
Friedrich von Schiller zocht inspiratie bij Confucius om deze wijsheid te verwerken in een gedicht, dat Franz Schubert later zou overnemen in een lied, een canon. Verleden, heden en toekomst, een drievoud, kreeg aldus een tweede drievoud, Confucius, Schiller en Schubert. Echter, wat het gedicht zelf betreft, is het wel zo dat die Vergangenheit stil staat, onbeweeglijk als een dode letter? Wel, ik denk het niet, het verleden roert zich, het blijft leven in ons. In mijn blog van gisteren liep ik over de bergpaden in de Valais, het gevoel dat ik er aanwezig was, was bij momenten hevig, zoals ik het nimmer geweten heb, zijn het de jaren en het weten dat ik die paden nooit meer bewandelen zal of was er nog een andere aanvullende reden, namelijk dat ik nu voor het eerst begrepen heb dat die paden van adel zijn - het woord komt van Stefan Hertmans - en werkelijk, dat ze van adel zijn. Al was het maar omwille van de ouderdom ervan, het zijn paden eeuwen oud, sommige, overgangen van de ene vallei in de andere, duizendjarig misschien, paden diep gegrift, lijk hartlijnen in de hand, in het hart van de aarde.
Maar om terug te komen op die ‘Vergangenheit’, ondanks Confucius of Schiller, deze blijft zich roeren, het heden vermengt er zich voortdurend mee of, het verleden is de voedingsbodem van het heden, zoals het heden de voedingsbodem is van de toekomst.
T.S.Eliot zegt het op zijn manier in de aanvang van zijn ‘Four Quartets’:
Time present and time past Are both perhaps present in time future And time future contained in time past. If all time is eternally present All time is unredeemable…
De tekst van Schiller is een statische tekst, deze van Eliot - De ‘perhaps’ in de tweede lijn is er maar voor het ritme - is een actieve tekst. Hij zegt dat de drie fazen van de tijd zich vermengen in het nu en dat het nu niet te recupereren, ‘unredeemable’, is.
Ze zeggen allebei het zelfde: Schiller schetst een toestand: er is wat is; Eliot een worden: wat is wordt en blijft wordende. Maar iets nieuw vertellen ze ons niet. We kennen voldoende het stramien waarin we vast geankerd zijn en waarin het ‘nu’ het bovenste punt is van een opstaande kegel. Wat voorbij is zijn de wanden van de kegel, en het nu-punt schiet almaar door, verder de hoogte in, de toekomst binnen die bepaald zal worden door het steeds maar stijgende nu-punt, het ene punt dat eeuwig is.
Ik schrijf dit. Dit is realiteit, dit is het nu-ogenblik, een ander dan het nu-ogenblik is er niet, kan er niet zijn, maar in dit eigenste nu-ogenblik gaat er een gans leven schuil én eveneens, in de humus ervan, een nog komend leven dat er al is in potentie. Wat wil zeggen dat het al verweven zit in de mazen van het nu-ogenblik. Zat het ook al verweven, in potentie, in het nu-ogenblik van de Big Bang? Neen, zul je antwoorden, dit kan niet.
En toch, voor de auteur van psalm 139: 16 moet het zo geweest zijn. En ik keer terug naar mijn Bijbel van King James:
‘Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.’
‘Uw oog zag mij, vormeloos nog: in uw boek waren alle geschreven de dagen dezer formering(sic), toen er nog niet één daarvan was.’ (Willibrordus, 1975).
04-03-2020, 07:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-03-2020 |
Brieven en e-mails |
Wat een tijd het was, een oeroude tijd schijnt het, toen er nog brieven geschreven werden met de hand en op de post gedaan met de mooiste zegel er op gekleefd. Ik dacht even aan Joseph Brodsky[1]:
The dreams you dream are not of girls half nude, but of your name on an arriving letter...
Brodsky zou dit nu niet meer schrijven, ik evenmin. Ik denk dat de laatste brief met de hand geschreven die ik ontving, dateert van het einde van vorig jaar, van een groot kenner van de Franse literatuur noem ik hem. Ik vraag me nu af, hoe ik hem - en of ik hem - bedankt heb voor de moeite die hij gedaan heeft de pen te nemen en me een lovende brief te schrijven. Als ik het niet zou gedaan hebben dan is het enkel te wijten aan de drang die ik meedraag voorrang te geven aan mijn blog. Ik weet het, het is geen excuus, maar wellicht wordt het niet meer verwacht op een zelfde wijze een antwoord te krijgen, al zijn er wellicht nog uitzonderingen die uitzonderingen zullen blijven, maar heden ten dage, is het de tijd van het een e-mail, snel en daadkrachtig, en misschien heb ik wel geantwoord met een mail.
Zo, als ik het sentimentele van ‘an arriving letter’ vergeet, was er vanmorgen de e-mail die op mijn scherm verscheen en die ik las met een deugddoend gevoel. Hij kwam uit een onverwachte hoek. Verrassend mooi was het wat er geschreven stond over de Vaucluse en ‘de adel’ – mijn vriend wat is dit woord juist gekozen – van de oude rotspaden, in de zon, met de geur van tijm en rozemarijn en de rook uit de schoorstenen naar de avond toe. En al wat er bij hoort: een werkkamer als een cel met dikke muren, met boeken gestapeld op de tafel en bovenal, de vlammen in de haard en, schrijft hij, de doordringende geur van eikenhout, zoals in dat gedicht van Salvatore Quasimodo uit een van je vroegere blogs dat ik bewaard heb als een relikwie:
Desiderio delle tue mani chiare nella penombra della fiamma sapevano di rovere e di rose di morte. Antico inverno.
(Verlangen van je klare handen in de schemer van de vlammen, ruikend naar eik, naar rozen, naar de dood. Winters van oudsher)
Ik lees zijn mail. Elk woord roept herinneringen op. Ik ken wel niet de Vaucluse zoals hij die kent, maar ik ken wel de ‘adel’ van de bergpaden, en ik dacht aan het pad naar de cabane van de Arpittetaz, of aan het pad naar de Pas de Lona of naar de Col de Torrent, paden zwaar getekend door de vele geslachten die er sedert eeuwen, misschien millennia, zijn overheen gegaan.
En, ik ken wel de chalet van de ‘Antico inverno’, de winter van oudsher, met de open haard, de boeken in hun rek, de oude tafel met de houtworm erin en het veldbed in de hoek, een lang en vol herinneren, en mijn vriend, ik antwoord je nu als bedanking, met een versregel van Saint-John Perse, die ik al zo dikwijls heb gebruikt omdat het een parel van een zin is, toepasselijk op wat jij me schreef:
‘Mais de mon frère le poète on a eu des nouvelles. Il a écrit encore une chose très douce. Et quelques-uns en eurent connaissance...’
Ik ben gelukkig, een van hen te zijn, die kennis kreeg van wat je te vertellen hebt.
En voor eenmaal is het geen gefilosofeer, zijn het geen gesprekken over God en, als Hij er is, wie Hij wel zou kunnen zijn. Neen het gaat hem om de simpele dingen van het leven, over de geur van thymus, de geur van de wind over ‘de adel’ van de bergwegels, in hun kronkelbeweging naar de top, ook deze van de Vaucluse; het gaat hem over de geuren van het opspattende leven dat er de natuur is.
Je woorden zijn ervan doordrongen en je schrijft, mag ik het zeggen, zoals Cees Nooteboom, een man die me nauw aan het hart ligt als hij het heeft over het leven op zijn eiland.
En dan het overheersend parfum van thymus, herinnering aan grootmoeder Sylvie, die me meenam in de zomer – mijn hand in de hare - langs een holle zandweg de wanden ervan begroeid met tijm en zovele andere kruiden.
Niet te begrijpen voor buitenstaanders maar, mijn vriend, omdat het zo mooi geschreven staat, heb ik je mail geprint en gekleefd in een heel speciaal schrift. Het is wel geen brief met de hand geschreven, maar aldus hebben je woorden kans langer bewaard te blijven dan op mijn PC waar ze vroeg of laat vergaan zullen. Wat ik nu precies niet wens. Integendeel ik wens je woorden een lang leven toe.
Deze blog is dus voor jou bestemd, ook voor hen die me regelmatig lezen, om aan te tonen hoe gestructureerd we zijn, hoe herinneringen zich laag op laag hebben opgestapeld, lijk de jaarringen in een boom en waarvan alle ringen, lijk alle herinneringen, met levenssappen worden besproeid.
[1] Joseph Brodsky (1940-1996), (Nobel prize 1987): ‘A Part of Speech’, Oxford University Press, 1980, pag;63. Hij schrijft ook wel in zelfde gedicht: ‘And if parishioners should cease to breed / the pastor would start christening their autos’.
03-03-2020, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-03-2020 |
Nawoord |
Er was, enkele dagen terug, een reactie op mijn blog over ‘IK BEN’, een die kwam van een broeder in de geest. Hij schrijft:
‘Ik lees iedere morgen je teksten en de blijvende drang om te schrijven vanuit een teruggetrokken stelling die nodig is om door te dringen tot onze diepste lagen van het zijn, de essentie die dieper gaat en verborgen is door de existentie. De Joodse God is een ‘wilsgod’ die zijn wetten heeft meegedeeld in de Bijbel en eist dat die wetten gevolgd worden. Alleen in uw fragment klink een andere toon: ik ben wie ik ben, dit betekent,, ik ben de zijnsgrond die we alleen in afzondering en in stilte kunnen ervaren in een mystieke beleving, maar er niets kunnen over zeggen… Dit is wel boeiend om die weg te gaan, maar het is er stil, en gelukkig, ook de unieke grond waar onze creativiteit van welke aard ook kan wortel schieten.’
I like it, ik voel me goed als er een reactie komt op mijn woorden, als ik weet dat ze gekneed worden, uiteen gehaald en heropgebouwd; Ik voel me goed als ik weet dat er zijn die denken in de richting dat ik denk, de richting die open ligt in het landschap van de geest.
We weten wel, zegt hij nog:
‘Aan de oppervlakte van het ‘Dasein’ van Heidegger, is er ook het ‘Mitsein’, het dagelijks gebeuren dat geen antwoord geeft op de vraag naar de kern van het zijn.’
Hij leest me, hij weet het voldoende dat het altijd mijn betrachten is geweest dit ‘Mitsein’ dat in de media voldoende, bij momenten zelfs teveel, aandacht krijgt, zoveel mogelijk achterwege te laten in mijn geschriften. Doch, soms dringt het door, kan ik niet, er niets over zeggen, omdat het zich opdringt - de carnaval van Aalst was zo een moment - maar het is het doel dat ik volg in deze geschriften, die ik weet het, soms te ver uitlopen in de richting van het ‘Erzijn’.
De auteur van die IK BEN-passage in Exodus, ging tot het verst mogelijke, tenminste, zo heb ik het begrepen. Hij zag Jahweh én Universum als één en hetzelfde. Hij zag het Universum als het uiterlijke, het lichaam van Jahweh en, er binnenin was er zijn Geest. En wij, ontschoeid en staande op Zijn gewijde Grond, om zo te zeggen erin gegroeid, erin vastgemetst, als voorbeeld van gelijkenis ermee.
De Bijbel is een wijs boek als we lezen, Genesis 1: 27 (King James' Bible):
‘And God created man in his own image, in the image of God created he him; male and female created he them.’
Wat of wie was ‘the image of God’: God in een menselijke gedaante, met de karakteristieken van de mens, een antropomorfe God? Of, was de mens geschapen, lichaam en geest, zoals God bestond, in een uiterlijke vorm, het lichaam en, een innerlijke, zijn geest?
Ik blijf hierover schrijven - al is het ‘Mitsein’ sterk opdringerig de laatste dagen - omdat het uit de Bijbel gehaalde een bewijs is van wat ik over ‘IK BEN’ optekende. De auteur ervan was een man met grote visie. Een visie die de totaliteit van het zijn verheerlijkte tot in het kosmische ervan.
02-03-2020, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-03-2020 |
Maart, de verlossing. |
Maart, de maand die klinkt als een verlossing van de winter en is het niet zo, komen er toch nog winterse dagen, het doet er niet toe, het is de maand van de metamorfoses - deze van Kafka niet inbegrepen - van de vernieuwing van de natuur, onze spirituele moeder-vader figuur.
Hoe metamorfoseer ik me in mijn geschriften, om gelijke tred te houden, hoe vernieuw ik me in de komende dagen om maar niet te vergaan in beslommeringen die, komende uit de hemel, half verwacht zouden kunnen opduiken.
Het gedicht in abstracte vormen dat ik schreef was geen voorbode, was simpelweg een poging de leegte die er was in mij, te verdoezelen. Je hebt er soms nood aan als je, desondanks al wat verkeerd ging die dag, optreden wilt voor je publiek, en je - zoals Carl Appel - opgesteld voor je doek wat krassen zet met een penseel met verf doordrenkt, niet wetende waar je uitkomen zult en ook, de uitkomst niet het minste belang hebbende, zoals het gaat met wat abstract wordt voortgebracht. Van Dale zegt over abstract: ‘niet als vorm voorstelbaar, het tegengestelde van concreet’.
En we kennen het, elke tekening van mij vertrok van uit het abstracte, echter er was telkens de wil om tot iets concreet te komen. Ook Panamarenko volgde deze gedachtegang en vele anderen met hem, telkenmale pogen om uit het abstracte een nieuw iets tot stand te brengen. Pogingen genoeg, en heel wat, ook Appel, slaagden in hun opzet.
Het is niet in deze richting dat ik vernieuwd wil verder gaan, ik zie trouwens niet in hoe ik het zou kunnen met de mogelijkheden waarover ik beschik en die ik al heb rondgestrooid, zodat ik me afvragen moet of er nog andere zijn die - zoals de stenen (‘barad’ in het Hebreeuws) die volgens het Boek van Job liggen/lagen te wachten in de hemel om ooit gebruikt te worden - op door mij te onthullen plaatsen liggen te wachten. Want niets is nog veilig de dag van vandaag.
Het beste is je als lezer, niet te verwachten aan enige vernieuwing, zo komt er geen ontgoocheling, wat dan ook geldt voor mij als schrijver.
Wat ik wel ga doen is nagaan wat ik zoal als blog geschreven heb, zeven jaar geleden. Zeven is een getal dat iets mythisch over zich heeft. Er zijn zeven deugden en zeven hoofdzonden, wellicht ook zeven sacramenten, er zijn de zeven wonderen van de wereld, de zeven vette en zeven magere jaren en ga zo maar verder, te lang om volledig te willen zijn. Maar het getal zeven heeft als dusdanig een zekere macht over mij en over mijn doen en laten als schrijver. Dus wil ik er gebruik van maken en zien hoe ver ik ben afgedwaald van, of in lijn ben gebleven met wat ik zeven jaar geleden heb verklaard.
Niet elke dag zal het zo zijn, ik blijf openstaan voor het onverwachte, het spontaan opduikende - een ooievaar die overvliegt van tijd tot tijd - en me begeestert voor enkele ogenblikken.
Weinig is er soms nodig om even weg te glijden in het bevreemdende van het woord.
Dan ook op andere dagen: herinneringen die opduiken, niet een maal maar voortdurend, nu vertekend door de omstandigheden, gewilde als ongewilde, voedende als, verdorrende die je niet wilde maar werden uitgeprint, om moeilijk nog uitgevaagd te worden.
Waarom? Hoe leven we ons leven, hoe beoordelen we het voorbije? Wat was er opdat er een gordijn geschoven werd tussen wat was en wat er jaren nadien nog van is. Het is geen verloochening, de wortels liggen te diep, het is een verstillen, een verkleuren door de tijd die zijn werk doet, onstuitbaar zodat het uiteindelijk de tijd is die beslist hoe de dingen evolueren, niet altijd in de richting die je wenste, niet altijd.
01-03-2020, 08:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-02-2020 |
Einde-maand-schrikkeldag |
Ik realiseer me pas vandaag, na al die tijd, dat ik 365/6 dagen op een jaar in de (schrijvers)-bres sta; dat er, sinds heugenis - die van mij - geen enkele dag onbeschreven bleef. Waar haalde ik het en wie hiervoor danken? En dan nog, wat me nog meer verbaast, dat er lezers zijn van mijn geschriften die me elke dag van het jaar hebben bezocht en ook gelezen wellicht, wat ik nog straffer - cooler - vind, want niets verplicht hén, het te doen.
Zo gaat het gebeuren dat ik om middernacht mijn drieënnegentigste ‘maart’ beginnen zal, een getal om van te duizelen in deze tijden; tijden van pest en cholera of, met nieuwe maatstaven gemeten, even erg. Je vergeet er de lente bij, vergeet het lengen van de dagen, vergeet wat het is, onbezorgd in de wereld te staan. Het is niet voltijds dat je er mee bezig bent, er zijn andere dingen waar je voltijds mee bezig bent, maar het is toch een schaduwelement dat hangen blijft in een of andere cel van je gedachten. Het zijn geen mijmeringen, geen toestanden om een gedicht over te schrijven, wel om toe te zien en te luisteren naar wat is en komen zal in de volgende dagen.
Vanmorgen dacht je nochtans een ‘man op facebook’ te bedanken voor wat hij schrijft over de beginnende lente. Omdat hij schrijft met de lente in zijn woorden, op een wijze zo dat ik hem vergezellen kan op zijn wandeltocht door de natuur en genieten met hem van al wat hij ziet en hoort, wat hij meeneemt en optekent alsof hij schilderen wou wat er te zien en te beleven is in deze dagen van beginnende kommer.
Hij schrijft als een groot kenner van het leven in de natuur, ik citeer:
‘… En dan die wandeling van Everbeek-Boven naar Vloesberg langsheen het Livierenbos, plotseling hoorden we, ik was met mijn vriend en natuurliefhebber Patrick op wandel, een gekras en gepiep en vlak erna crosten twee eekhoorns achter elkaar over het pad. Het rekeltje (het eekhoorn-mannetje) tjoekend op de hielen van het moertje. Langs de stam van een forse eik flitsten ze de hoogte in. Geen ogenblik hadden ze aandacht voor diegenen die over het pad liepen.
Ik herinner me ook die klaarlichte maannacht, ’s avonds laat, tegen middernacht, zo rond half februari of nog iets eerder. We wandelden aan de bosrand en hoorden die langgerekte en bevende lokroep van de bosuil ‘hoehoe, oe’ oe’ oe’ oe’ oe’. Het leek een heel klein beetje op de lage tonen van een blokfluit. Dat was de roep van het mannetje, en het wijfje antwoordde met een scherp sissend ‘kIé-wiek’ of ‘tioe-wiek’ …'Ademloos stonden we te luisteren naar de eeuwigheid.’
Je moet het maar kunnen zeggen! Zal hij het me kwalijk nemen als ik dit hier overneem en hem zeg dat ik het, met hem gezien en gehoord heb.
Ook al het andere dat hij schreef in zijn facebook dat in feite, bij hem niets te maken heeft met ‘faces’ maar wel, zoals hij ‘schrijvende’ is, te maken heeft met zijn begeestering voor de natuur, de natuur die is als een soort religie voor hem, waarin ik hem graag volgen wil.
Ik stel ook vast dat, zoals ik in mijn blog van vandaag, hij ook in zijn facebook, voor het eerst een zekere bekommernis toont voor wat zich voordoet, o.m. in Noord-Italië, met zijn weerslag op het aantal Italiaanse toeristen in Brussel die hun gids ‘Italiaans’ hebben afgezegd.
Ik voeg er nog aan toe dat de door mij overgenomen tekst - een grote hulp vandaag - komt uit ‘facebook Karel De Pelsemaeker’, een morgen-schrijver met een zeer vlotte pen. In mijn weinig vrije ogenblikken volg ik hem, bijna op de voet.
29-02-2020, 06:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-02-2020 |
Gedicht, in abstracte vorm. |
Terwijl de tijd verspringt: de nacht bedekt de avond tot de dageraad er is tot in elkaar vermengd, een sarabande.
Terwijl je oogt ernaar alsof de wereld afstandelijk je genegen was, een lichtend veld van handelingen bijeen genomen, uitgestrooid in woorden haperend soms pinnendraden in de stam gegroeid, akelig om te zien.
Terwijl je waart, ook waar je niet waart, waart, wee en weemoed weer wat dichter gekomen, als dichter opgekeken en het eerst niet waar gemerkt, niet opgenomen in je ruimtes van weleer.
Terwijl je bent gestegen hoger dan je al kwam het niet weten en het achterlaten vereenzelvigd met wat is omgebogen en gekroond met zilver op de randen.
Terwijl, van hier uit zal het beter gaan om te zijn wie je nog niet waart hoogmoedige ootmoedigheid van velden overwoekerd dingen die nooit waren hoe op jou zijn afgekomen wist je niet, of ooit het weten zult, het horen misschien zonder te begrijpen hoe het kan dat het is zoals het is.
Terwijl je het zien kunt van achter je raam je het niet meer nodig hebt om te hopen er toch nog voor een tijd te zijn daarna opgeborgen.
Terwijl er van verre oorden een stoet gekomen is om je te sieren met een krans van nederigheid, je weinig bent: wat woorden saamgebracht en open gelegd te kwistig, hoor je soms.
Terwijl het van alle tijden is.
28-02-2020, 06:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-02-2020 |
Wat, na wat ik gisteren te berde bracht |
Wat, na Lucebert en het Lam Gods, en George Steiner en regel 3: 14 uit Exodus? Ik herlas en verbeterde wat me gisteren heeft bezig gehouden tot laat in de avond. Het was geen sinecure in beknopte zinnen te zeggen wat ik te zeggen had.
Vanmorgen, voel ik me nog steeds in zelfde gedachten vastgesnoerd als in een dwangbuis maar, ondanks regen, wind en ontij, moet ik verder. Echter, over 3: 14 wou ik nog een paar dingen kwijt, alvorens deze passages in mijn geschriften af te sluiten:
1.Mozes heeft de betekenis van ‘IK BEN’ niet begrepen of, niet heeft willen begrijpen. Zijn bekommernis was Jahweh, de God van de Israëlieten. Wie die God ‘in wezen’ was zocht hij niet. Alleen de schrijver ervan had hierover een duidelijk beeld: Universum én God waren één.
Was dit hem ingefluisterd?
2.Wat de teksten op het Lam Gods betreft, de Van Eycks moeten een raadgever - een inspirator noemt DE BAETS hem - hebben gehad die de teksten heeft opgezocht die van het ‘Lam Gods’ een verhaal maakten. Elk paneel van het retabel kent aldus een logisch gevolg, toegelicht door de op het paneel - of op het kader - voorkomende woorden.
DE BAETS schrijft in zijn werk[1], dat de Gentse Rederijkers, in 1458 - het Lam Gods dateert van 1442 - op de Poel: ‘naar aanleiding van de Blijde Inkomst van Filips de Goede in Gent, een Lam Gods-toog ingericht, waarin we als in een spiegel het altaarstuk weerkaatst zien … Het zeer omstandig en betrouwbaar relaas van dit spel is bewaard gebleven in de ‘Kronyk van Vlaenderen’. Daaruit kunnen wij dan opmaken dat al die Eyckiaanse titels en teksten ervan overeenstemmen met de huidige teksten van het retabel.’
3.Aan het gedicht van Lucebert waaruit de zin, ‘alles wat waarde heeft is weerloos’ werd gelicht, waag ik me niet. Ik heb het bevreemdende in de poëzie van Lucebert lange tijd geschuwd, zoals ik deze van Auster, van Beckett heb geschuwd, tot op de dag dat ik begrepen heb dat Poëzie niet is wat er geschreven staat, maar wel/eerder wat er niet staat, het door het woord verborgene.
Het gedicht van - de poëzie van - Lucebert is er duidelijk een voorbeeld van. Als ik zijn gedicht, waar ik heel goed kan mee leven, 'De zeer oude zingt' hier overneem[2] - hij was amper vijftig toen, maar schijnbaar voelde hij zich oud - dan is het omdat ik hem dit verschuldigd ben, ook omdat ik het pas nu, dankzij een goede vriend heb ontdekt.
er is niet meer bij weinig noch is er minder nog is onzeker wat er was wat wordt wordt willoos eerst als het is is het ernst het herinnert zich heilloos en blijft ijlings
alles van waarde is weerloos wordt van aanraakbaarheid rijk en aan alles gelijk
als het hart van de tijd als het hart van de tijd
Het gedicht van Lucebert doet me denken aan een even ‘zwaar te nemen’ gedicht van Samuel Beckett, zijn ‘Neither’ - gedicht, waar Stefan Hertmans een prachtig essay over schreef in zijn ‘Het putje van Milete’[3]; Maar dat is een andere historie.
[1] Het boekje van J. DE BAETS O.P. ‘ De gewijde Teksten van het Lam Gods’ Retabel, kritisch onderzocht’, draagt als datum, ‘De schrijver 1-5-84’. De naam van de Drukker ontbreekt.
[2] Ik veronderstel dat wat ik lees op Google, vrij mag overnemen, zonder inbreuk op het copyright !
[3] Stefan Hertlans: ‘Het putje van Milete’, Melenhoff, 2002.
27-02-2020, 07:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-02-2020 |
Hoe gedachten... |
Hoe gedachten je/de wereld levend houden:
1
Als ik, komende uit de nacht, nadenk over wat ik gisteren schreef over de bedenker van de ‘IK BEN’ van Exodus 3: 14, dan zie ik hem als een visionair, als een groot schrijver die de Kosmos, met alles erop en eraan ook de mens, ervaart als één immens levend iets dat zich een naam geven moet, dat zeggen moet wie het is en, waarvoor maar één naam bedacht kan worden, namelijk ‘IK BEN’.
George Steiner heeft getracht te ontcijferen wat er te lezen staat in vers 3: 14, hij heeft niet getracht zich af te vragen hoe de schrijver ervan zich heeft opgesteld om tot ‘IK BEN’ te komen.
Is het ook mijn visie nu het er geschreven staat, ik, komende uit mijn nacht van dromen en gedachten? Ja, het is, de Kosmos is één geheel en bij dit geheel past één geest, en de mens, zoals hij is, lichaam en geest is er een deel van, zelfs dankzij zijn geest, een heel belangrijk deel.
Dit is mijn vertrekpunt, ik zie er geen ander.
2
De omstandigheden hebben gewild - gewoonlijk noemen we dit ‘toeval’, maar dit is het niet - dat ik gisteren, op het laatste ogenblik, een foto heb toegevoegd aan mijn tekst: een plantje gered van de flora die er vernietigd werd. Een onooglijk prikje maar van die Kosmos, maar toch een verminking ervan. Een foto van het waardevolle dat weerloos ware ten onder gegaan had ik het niet tijdig weggenomen en aldus gered.
Een goede vriend die me regelmatig benadert via mail, heeft de foto gelinkt aan één van de meest bekende dichtregels van Lucebert: ‘Alles van waarde is weerloos’[1]. Hij had oog voor de weerloosheid van de flora op die plaats in San Juan-Alicante, genaamd ‘Cabo de las Huertas’, de 'Kaap der Tuinen’ en er was daar ook de weerloosheid van de terrasmuurtjes, ooit waardevol, die de helling naar het water toe tekenden, maar het deeltje Kosmos dat er bewaard gebleven was als een rijkdom aan flora die het gehaald had op de afbrokkelende terrasmuurtjes van voorheen, is verdwenen voor altijd.
3
‘Alles van waarde is weerloos’. Het ‘Lam Gods’, waar CANVAS het de laatste dagen over heeft, staat weerloos tegen wat erover verteld wordt, o.m. als zouden de panelen ervan zo maar zijn opgehaald uit een hoek van het atelier en samengebracht tot een retabel - oorspronkelijk niet bestemd als een deel van het retabel, zegt de man - om er een geheel van te maken.
Die ‘Lam Gods’-kenner, die dit er maar heeft uitgeflapt, heeft zeker geen kennis gehad van het werk van J. DE BAETS, o.p. (Ordo praedicatorum, dominicaner), zijnde een boekje van 88 pagina’s over ‘De gewijde teksten van ‘het Lam Gods’ retabel’, waaruit duidelijk blijkt dat er heel wat studiewerk is voorafgegaan aan het opzoeken van teksten - gaande van de Aeneïs van Vergilius, tot Augustinus, tot de Profeten, tot de sybilla’s, alvorens Hubrecht en Jan Van Eyck aan het schilderen zijn begonnen.
4
Wat ik uit 1, 2 en 3 besluiten wil is dat de wereld van gedachten waarin we rondlopen oneindig is en dat we, zonder het te beseffen wandelen van het ene onderwerp in het andere; dat het een ketting is, een halssnoer gevormd met stukjes saffier en stukjes amber, met stukjes rots en stukjes wortel, die alle, om de een of andere reden met elkaar iets te maken hebben, wat hen samenbrengt tot een geheel.
5
En nog, gebruikmakend van het woord ‘weerloos’ van Lucebert: omdat de Aalsterse carnavalganger weet had én van de weerloosheid van de Joodse gemeenschap hier in dit land, én tezelfdertijd ook weet had van de weer-en strijdbaarheid van de Islamgemeenschap hier in dit land, was hun keuze maar al te vlug gemaakt.
PS.
Punt 5 had ik evengoed kunnen achterwege laten, maar de dragers van de carnaval-gekte, hadden ook, alvorens hun keuze te maken, oog kunnen hebben voor de Joodse gemeenschap als wetenschapper, als schrijver, als schilder, als componist, als violonist, als pianist, alvorens eraan te beginnen. Conclusie, hun keuze was niet passend, ging te ver terug, tot in de tijd van de Jodenvervolging in de middeleeuwen, en daarom verwerpelijk.
[1] 'Alles van waarde is weerloos' uit het gedicht 'De zeer oude zingt' uit 1974. De zin staat in grote neonletters op de dakrand van de Willem de Kooning academie in Rotterdam. Ook op de gevel van café Trefpunt in Gent staat dezelfde dichtregel. Google weet heel wat over Lucebert 1924-1994, wat ik niet zinnens ben hier over te nemen.
26-02-2020, 06:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-02-2020 |
Uit vroegere geschriften, herwerkt |
Een van de meest prangende passages uit de Bijbel - uit (ooit) het Boek der Boeken, nu onterecht door velen op zij geschoven - is deze van Exodus 3: 14, een versregel die ik lees op het ogenblik dat een kleine vogel, een meesje, tegen het raam vliegt, schijnbaar zonder al te veel erg. Ik lees deze regel in de King James’ Bijbel van 1611:
‘And God said unto Moses, I AM THAT I AM: and he said, Thus shalt to say unto the children of Israel, I AM hath sent me unto you’[1].
Waarom deze mysterieuze ‘I AM’ omschrijving, terwijl het zo eenvoudig ware geweest had hij simpelweg Mozes doen zeggen dat het ‘Jahweh’ was die hem stuurde tot hen.
George Steiner[2] noemt dit ‘La tautologie, parfaitement intraduisible du buisson ardent’. Hij verwijst naar Maître Eckhart: ‘la singularité étourdissante de cette proposition, l’incapacité de la traduire, à fortiori, à la saisir pleinement, indique « un exil dans la langue elle-même »’.
Ik zie niet goed in wat Eckhart/Steiner bedoelt met ‘un exil dans la langue elle-même’. Is het een zichzelf buitensluiten uit de taal?
Voor mij gaat het hier over de auto-identificatie van God, maar niet door God zelf, maar door de ‘bedenker’, de schrijver ervan, optredend als God. Hij verbergt de stem van God in een brandende (braam-)struik, die blijft branden; hij zegt aan Mozes dat de grond waar hij staat heilige grond is en dat hij zich moet ontschoeien en zegt hem ook dat, als de Israëlieten hem vragen wie het is die hem naar hen toestuurt, hij zeggen moet dat het ‘IK BEN’ is.
De woorden zijn van een ‘verlichte geest’ die zich bevond in die uiterst zeldzame ogenblikken in een leven, gehuld in een wolk van vervoering en inzicht, ogenblikken waarin grote dingen geschreven worden. Hij heeft aan zijn versregel een metafysische opwelling meegegeven en Jahweh ontdaan van zijn antropomorfe vorm, door hem kosmisch aan te kleden en lijk de wikke omheen de roggestengel Hem te wikkelen omheen al wat IS.
Zijn ‘IK BEN’ betekent, de totaliteit van het Zijn; betekent al wat binnen de dingen is, het merg van Al wat is. Trouwens hoe kan Iets/Iemand die enig is, allesomvattend is, zich anders noemen dan ‘IK BEN.
Dit is wat Mozes moet overbrengen, maar wie heeft het toen begrepen en, wie begrijpt het zo vandaag?
En deze morgen, in de helderheid van de luchten tussen de nog kale bomen, met Bach op de radio: een verwachten van iets dat komen gaat. Iets dat lange tijd verloren was, iets dat zelfs Steiner niet heeft ingezien, Eckhart wel misschien, iets wat ik nu gewaagd heb te lezen in de woorden van een hoog verlichte geest: de ware betekenis van dat meer dan Sibillijnse ‘IK BEN’.
[1] Of, uit de Willibrordus-Bijbel: ‘Ik ben hij die is’ en: ‘Zeg aan het volk van Israël dat het ‘Ik Ben’ is die jou tot hen heeft gezonden’. Of : ‘yo soy el que soy’ uit de Biblia de Jerusalen. Of : Je suis qui je suis ; of : ‘je suis ce que je suis’ ; of, ‘ je suis parce que je suis’, of : ‘je suis celui qui suis’, uit la Bible Osty.
[2] George Steiner: ‘Préface à la Bible hébraïque’, Bibliothèque Albin Michel, Idées. 2001.
25-02-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2020 |
Het verhaal van een morgen |
Wat dan toch de wereld aangaat, deze van de zo geheten gemeenschap van Europese landen, stel ik vast dat de landen die hun zaken op orde gehouden hebben, als Nederland, Oostenrijk, Zweden, Finland - en dit herinnert me aan de fabel van de krekel en de mier - er niet op uit zijn om de krekel-landen ter hulp te komen. En ik denk dat het hun volste recht is, dat ze niet moeten ‘gestraft’ worden met een grotere inbreng, omwille van hun goed beleid; dat het Europees budgettair evenwicht er eerder komen moet via besparingen, welke ligt voor de hand, maar hier is meer dan moed voor nodig.
Anderzijds, hoe wil je een budgettair evenwicht bereiken met landen die zelf niet in staat zijn te komen tot een evenwicht wat hun inkomsten en uitgaven betreft. Ik noteerde dit heel even, ik noteerde het terloops, maar ben niet zinnens er verder op in te gaan, it is not my business.
Ondertussen lees ik, van een Amerikaan, Edward J. Ruscha, (°1937), en dit schijnt me vanmorgen - met nog altijd hoge winden om het huis - belangrijker en meer passend toe, Ruscha die zo ingenomen en opgetogen is met de boeken die zijn generatie - ook deze van mij - hebben geïnspireerd, dat hij ze is gaan zien als objecten en deze heeft ingekaderd om ze als schilderijen ten toon te stellen, somewhere in New York.
Origineel in elk geval en ik kan erin komen, dat er, in een boek dat men las en dat is binnen gesijpeld in ons zelfs ingelijst, meer verhaal zit dan in een tekening van Joseph Beuys of van Panamarenko. Het is een kwestie van smaak, maar ook van vorming en levensstijl.
Sommige van ‘mijn’ boeken hebben iets van een object. Ik houd ervan, ze liggen goed in de hand als ik ze opneem, ze liggen soms dagen naast mij, onaangeroerd, ongeopend, ze leven, ze spreken tot mij. Echter heb ik er nog niet aan gedacht ze te immobiliseren door ze in te lijsten waardoor ze hun toegankelijkheid verliezen. Indien ik het toch zou wagen en het boek zou gaan zien als een in te lijsten kunstobject, dan zou ik er zeker voor zorgen een tweede exemplaar bij te houden, al was het maar op een tafeltje eronder.
Maar ik kan begrip tonen voor Ed Ruscha en zijn ingelijste boeken. Het inlijsten geeft aan het boek ook een vorm van tijdloosheid, eigen aan de werken opgehangen in een kamer van het huis of, in de zaal van een museum.
En het is daarenboven iets om over na te denken en het komt me voor, op de keper beschouwd, dat ik het immobiliseren van een boek, zelfs met een exemplaar in reserve, moeilijk zou aankunnen. Wat ik wel kan is het inlijsten van een stuk wortel, een stukje rots, een gedroogde plant of bloem, want deze verwerven aldus een status die hen ver overstijgt. Hoe minimaal ook, het worden ‘de kleine wonderen van de natuur’ waar we anders geen oog voor hebben, waar we aan voorbij gaan, en eens ingelijst een eigen leven beginnen.
Zo lijstte ik ooit een plantje in dat ik uit de grond haalde enkele ogenblikken voor het verschroeid en vergeten zou worden voor de pletrol van de aannemer die de grond effende. Ik bewaar het als een relikwie van een stuk terrein waar de flora officieel beschermd was. Zoals er zovele terreinen waren aan de Spaanse kusten, flora waar nu weinig nog van overblijft.
Maar dit is feitelijk nog een erger verhaal dan dit van een Europees budget dat niet in evenwicht kan worden opgesteld.
24-02-2020, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |