Wat is er, in normale tijden, van de mens die onbewogen de dagen binnenwandelt met nog een oneindigheid aan dagen in het vooruitzicht, zo denkt hij toch. En wat van de mens die weet dat het ogenblik dichtbij is gekomen, het ogenblik dat van alle ogenblikken, hét ogenblik is.
Nog altijd vernieuwen zich de cellen van zijn lichaam, passen ze zich aan en verbinden ze zich met andere, aan een trager tempo wellicht, maar hij beseft dit amper. Hier heeft hij te ondergaan en af te wachten in welke mate de krachten van zijn lichaam zullen afnemen, hopende, hopende dat de krachten van de geest stand zullen houden. Al weet hij nu al dat zijn geest de aarzeling kent, die hij voorheen niet kende; de aarzeling van het juiste woord dat wacht om te komen.
Dan ook, denkt hij, laat me toe te zeggen dat ik geleefd heb onder de mensen meer naar de geest in mij dan dat ik vermocht met mijn handen. En al het voorbije overschouwend was het, alhoewel schijnbaar lang, was het maar een korte tijd en dan nog ‘a time largely wasted’ zoals T.S. het schrijft over zijn leven.
Of, is het geen verspilling geweest, is het slechts een voorbereiding geweest, een tijd om te groeien, om te rijpen, om pas nu het punt te hebben bereikt om conclusies te trekken, de vruchten te plukken in de weinige bladzijden die hij los weg optekent.
Max Wildiers, zegt dat het een vreugde is te vertoeven in het gezelschap van de boeken om ons heen,, van de zovele gedachten die uitgesproken worden, die geschreven worden, rondgedragen worden en ons bereiken op de een of andere wijze. Hij zegt het wel met zijn woorden en ik zou zijn bron kunnen opzoeken, maar het kernwoord in zijn zin is dat het een ‘vreugde’ is. Een vriend die me gisteren mailde wist dit ook, hij stuurde me een lijst van schrijvers die hij aanraadde niet zo zeer om te lezen maar om te weten dat ze er zijn om ons te helpen, te verrassen met de dingen die ze schreven en hoe ze die schreven.
Welnu, ook voor hem is het een grote vreugde deel te nemen aan het verspreiden van die wereld van de geest die overal aanwezig is en telkens en telkens komt aankloppen. Een vreugde: het levende leven te grijpen met beide handen, het te omknellen en neer te zetten op het blad, opdat anderen na hem, zo hoopt hij toch, zo verwacht hij toch, ook vreugde zouden beleven aan de kleine gestalten van geest die zijn woorden willen zijn.
Hopende, denkt hij nog, dat het immer zo moge blijven en dan ook nog, crescendo, stijgend naar een steeds vollere dimensie, zoals hij het gisteren heeft geschreven: ‘moving into another intensity for a further union.’
|