Het is niet omdat ik elke dag 500 woorden schrijf dat ik me superieur voelen zou, integendeel, ik toon hiermede elke dag mijn zwakte, mijn gebrek aan kunde om een roman of een ander boek te schrijven. Zo ervaar ik het en zo moet het gezien worden. Daarenboven, als ik het volhoud dan is het maar om de afwezigheid te verdoezelen van iets waar ik mijn ganse leven naar getracht heb. In feite is het dus niets meer dan een poging om het goed te maken met mezelf, een soort van troost te zijn voor mijn ego.
Ik betwijfel dus of het wel nederigheid is die me aanzet mijn dag te beginnen met deze bekentenis, maar wat het ook is, er steekt een grote waarheid in, deze lappenmand van gedachten, soms aansluitend, soms gaande in een totaal andere richting dan de vorige dag, heeft geen ruggengraat. Het schenkt me - nu ik erover spreek - niet de voldoening die ik hebben zou indien ik zou werken, vertrekkende van uit een centraal punt met gestructureerde uitlopers naar oost en west, naar noord en zuid en vooral, vooral naar zenit en nadir.
Elke dag heeft nu zijn eigen centraal punt en ik slaag er maar niet in verder te gaan dan de wanden ervan. Dit ook is dus geen vorm van nederigheid, eerder het gevolg van mijn onmacht.
De bepaling die T.S. Eliot geeft aan nederigheid, als hij schrijft: ‘The only wisdom we can hope to acquire is the wisdom of humility: humility is endless’ is dus niet aan mij besteed want het is geen wijsheid die ik heb opgebouwd, het is simpelweg de vaststelling, opgedaan op een leeftijd die in de huidige omstandigheden beangstigend zou kunnen worden
Mischien is het nederigheid te tonen zoals ik ben en ook als ik eraan toevoeg dat ik het meest intieme en het meest alledaagse, dat van ons allen is, verzwijg. Niet te schrijven dat ik aan de ontbijttafel zit, zwijgend, met een laatste zin in mijn hoofd die blijft terugkomen, zelfs al verdwijnt hij soms voor enkele ogenblikken, maar me toch bij blijft waar ik ook ga of wat ik ook doe?
Het is wel niet zoals bij Rubinstein die opstaat - zo hoorde ik eens van hem - met het pianoconcerto van Chopin in zijn hoofd; die ontbijt, telefoons ontvangt, de briefwisseling inkijkt en ondertussen in zijn onderbewustzijn, het concerto verder speelt om, naar einde toe, het terug bewust op te nemen.
Ik ook schrijf verder zonder pen in de hand. Ik ook zie, al is het soms aarzelend, hoe het verder kan. Als ik dit hier zo opteken is dit dan wel een vorm van nederigheid?
Het kan goed zijn dat ik hierover reeds een blog heb geschreven, want het kan niet dat ik jaren zou gewacht hebben zonder te spreken over wat T.S.Eliot wist te vertellen over ‘humility’. Zelfs Marc Sleen gebruikte ooit de regel van Eliot in een van zijn Neroverhalen, hij legde de woorden in de mond van ‘zijn’ Adhemar.
Bestaat er ook een onzichtbare band tussen al degenen die Eliot in hun hart en vooral in hun geest dragen en dat het om deze reden is dat ik dit jaren geleden heb geknipt uit de Standaard van 21 april 1993.
Of heb ik het toen uitgeknipt omdat het ergens geweten was/geschreven stond dat ik het vandaag gebruiken zou als blog?
|