Maart, de maand die klinkt als een verlossing van de winter en is het niet zo, komen er toch nog winterse dagen, het doet er niet toe, het is de maand van de metamorfoses - deze van Kafka niet inbegrepen - van de vernieuwing van de natuur, onze spirituele moeder-vader figuur.
Hoe metamorfoseer ik me in mijn geschriften, om gelijke tred te houden, hoe vernieuw ik me in de komende dagen om maar niet te vergaan in beslommeringen die, komende uit de hemel, half verwacht zouden kunnen opduiken.
Het gedicht in abstracte vormen dat ik schreef was geen voorbode, was simpelweg een poging de leegte die er was in mij, te verdoezelen. Je hebt er soms nood aan als je, desondanks al wat verkeerd ging die dag, optreden wilt voor je publiek, en je - zoals Carl Appel - opgesteld voor je doek wat krassen zet met een penseel met verf doordrenkt, niet wetende waar je uitkomen zult en ook, de uitkomst niet het minste belang hebbende, zoals het gaat met wat abstract wordt voortgebracht. Van Dale zegt over abstract: ‘niet als vorm voorstelbaar, het tegengestelde van concreet’.
En we kennen het, elke tekening van mij vertrok van uit het abstracte, echter er was telkens de wil om tot iets concreet te komen. Ook Panamarenko volgde deze gedachtegang en vele anderen met hem, telkenmale pogen om uit het abstracte een nieuw iets tot stand te brengen. Pogingen genoeg, en heel wat, ook Appel, slaagden in hun opzet.
Het is niet in deze richting dat ik vernieuwd wil verder gaan, ik zie trouwens niet in hoe ik het zou kunnen met de mogelijkheden waarover ik beschik en die ik al heb rondgestrooid, zodat ik me afvragen moet of er nog andere zijn die - zoals de stenen (‘barad’ in het Hebreeuws) die volgens het Boek van Job liggen/lagen te wachten in de hemel om ooit gebruikt te worden - op door mij te onthullen plaatsen liggen te wachten. Want niets is nog veilig de dag van vandaag.
Het beste is je als lezer, niet te verwachten aan enige vernieuwing, zo komt er geen ontgoocheling, wat dan ook geldt voor mij als schrijver.
Wat ik wel ga doen is nagaan wat ik zoal als blog geschreven heb, zeven jaar geleden. Zeven is een getal dat iets mythisch over zich heeft. Er zijn zeven deugden en zeven hoofdzonden, wellicht ook zeven sacramenten, er zijn de zeven wonderen van de wereld, de zeven vette en zeven magere jaren en ga zo maar verder, te lang om volledig te willen zijn. Maar het getal zeven heeft als dusdanig een zekere macht over mij en over mijn doen en laten als schrijver. Dus wil ik er gebruik van maken en zien hoe ver ik ben afgedwaald van, of in lijn ben gebleven met wat ik zeven jaar geleden heb verklaard.
Niet elke dag zal het zo zijn, ik blijf openstaan voor het onverwachte, het spontaan opduikende - een ooievaar die overvliegt van tijd tot tijd - en me begeestert voor enkele ogenblikken.
Weinig is er soms nodig om even weg te glijden in het bevreemdende van het woord.
Dan ook op andere dagen: herinneringen die opduiken, niet een maal maar voortdurend, nu vertekend door de omstandigheden, gewilde als ongewilde, voedende als, verdorrende die je niet wilde maar werden uitgeprint, om moeilijk nog uitgevaagd te worden.
Waarom? Hoe leven we ons leven, hoe beoordelen we het voorbije? Wat was er opdat er een gordijn geschoven werd tussen wat was en wat er jaren nadien nog van is. Het is geen verloochening, de wortels liggen te diep, het is een verstillen, een verkleuren door de tijd die zijn werk doet, onstuitbaar zodat het uiteindelijk de tijd is die beslist hoe de dingen evolueren, niet altijd in de richting die je wenste, niet altijd.
|