Wat, na Lucebert en het Lam Gods, en George Steiner en regel 3: 14 uit Exodus? Ik herlas en verbeterde wat me gisteren heeft bezig gehouden tot laat in de avond. Het was geen sinecure in beknopte zinnen te zeggen wat ik te zeggen had.
Vanmorgen, voel ik me nog steeds in zelfde gedachten vastgesnoerd als in een dwangbuis maar, ondanks regen, wind en ontij, moet ik verder. Echter, over 3: 14 wou ik nog een paar dingen kwijt, alvorens deze passages in mijn geschriften af te sluiten:
1.Mozes heeft de betekenis van ‘IK BEN’ niet begrepen of, niet heeft willen begrijpen. Zijn bekommernis was Jahweh, de God van de Israëlieten. Wie die God ‘in wezen’ was zocht hij niet. Alleen de schrijver ervan had hierover een duidelijk beeld: Universum én God waren één.
Was dit hem ingefluisterd?
2.Wat de teksten op het Lam Gods betreft, de Van Eycks moeten een raadgever - een inspirator noemt DE BAETS hem - hebben gehad die de teksten heeft opgezocht die van het ‘Lam Gods’ een verhaal maakten. Elk paneel van het retabel kent aldus een logisch gevolg, toegelicht door de op het paneel - of op het kader - voorkomende woorden.
DE BAETS schrijft in zijn werk[1], dat de Gentse Rederijkers, in 1458 - het Lam Gods dateert van 1442 - op de Poel: ‘naar aanleiding van de Blijde Inkomst van Filips de Goede in Gent, een Lam Gods-toog ingericht, waarin we als in een spiegel het altaarstuk weerkaatst zien … Het zeer omstandig en betrouwbaar relaas van dit spel is bewaard gebleven in de ‘Kronyk van Vlaenderen’. Daaruit kunnen wij dan opmaken dat al die Eyckiaanse titels en teksten ervan overeenstemmen met de huidige teksten van het retabel.’
3.Aan het gedicht van Lucebert waaruit de zin, ‘alles wat waarde heeft is weerloos’ werd gelicht, waag ik me niet. Ik heb het bevreemdende in de poëzie van Lucebert lange tijd geschuwd, zoals ik deze van Auster, van Beckett heb geschuwd, tot op de dag dat ik begrepen heb dat Poëzie niet is wat er geschreven staat, maar wel/eerder wat er niet staat, het door het woord verborgene.
Het gedicht van - de poëzie van - Lucebert is er duidelijk een voorbeeld van. Als ik zijn gedicht, waar ik heel goed kan mee leven, 'De zeer oude zingt' hier overneem[2] - hij was amper vijftig toen, maar schijnbaar voelde hij zich oud - dan is het omdat ik hem dit verschuldigd ben, ook omdat ik het pas nu, dankzij een goede vriend heb ontdekt.
er is niet meer bij weinig noch is er minder nog is onzeker wat er was wat wordt wordt willoos eerst als het is is het ernst het herinnert zich heilloos en blijft ijlings
alles van waarde is weerloos wordt van aanraakbaarheid rijk en aan alles gelijk
als het hart van de tijd als het hart van de tijd
Het gedicht van Lucebert doet me denken aan een even ‘zwaar te nemen’ gedicht van Samuel Beckett, zijn ‘Neither’ - gedicht, waar Stefan Hertmans een prachtig essay over schreef in zijn ‘Het putje van Milete’[3]; Maar dat is een andere historie.
[1] Het boekje van J. DE BAETS O.P. ‘ De gewijde Teksten van het Lam Gods’ Retabel, kritisch onderzocht’, draagt als datum, ‘De schrijver 1-5-84’. De naam van de Drukker ontbreekt.
[2] Ik veronderstel dat wat ik lees op Google, vrij mag overnemen, zonder inbreuk op het copyright !
[3] Stefan Hertlans: ‘Het putje van Milete’, Melenhoff, 2002.
|