Het jaar ‘des Heren’ 2019 sluit zich hier, wat mij betreft. De driehonderd vijfenzestig dagen ervan werden gewaarmerkt, elk met een geschrift, het ene wat kleurrijker dan het andere, zoals ik hoor soms, wat moeilijker om lezen. het werd een bont lappendeken, een spiegelbeeld van bedenkingen: 215.000 woorden over 456 pagina’s gespreid. Hoe ik dit volbracht heb is me een raadsel, had het niet gedacht toen ik er aan begonnen ben op 1 januari, maar het wonder heeft zich voltrokken, ik ben aangekomen waar ik aankomen wou en, nog steeds gelaarsd en gespoord om verder te gaan, indien ik, van hoger uit, niet geroepen wordt.
Deze bedenkingen laten maar een klein spoor na in de immensiteit van teksten die verschenen in de loop van het jaar, amper door een groep getrouwen opgemerkt en thans achtergelaten, wegschuivend de tijd in, tot het vergaan ervan, zoals alles vergaat, samen met onze dromen.
Ze waren mijn dagen. Ze waren mijn zorgen, mijn voldoeningen, mijn adem, mijn leven, ze waren mijn gebrek aan nederigheid, maar, ik heb mijn woorden lief gehad - ook José Saramago had de zijne lief - en ik laat ze node in hun eenzaamheid verwelken nu niemand ze nog opzoeken zal, ik zeker niet, ze hebben hun werk gedaan, ze hebben mijn geest wakker gehouden en zich uitgespreid over de wegen die ik bewandeld heb. Flarden ervan hangen in de plaatsen die ik bezocht, kleven aan en in de huizend waar ik was, in de velden waar ik door wandelde, drijven over de vijver waar ik zat en waar ze zich spiegelden in het water, tussen het riet en de lisdodden en de waterkiekens die er wonen. Verder zullen ze niet gaan, hun territorium, eerder dat van de stilte en afzondering, beperkt zijnde.
Ik weet echter dat ik verder moet, dat niets af is, dat alles nog moet beginnen. Dat ik vergeten moet wat was en nu toevertrouwen moet aan de tijd, ‘le grand architect van Yourcenar’. Maar ik zie het toch, en houd het zo, als een korte rustpauze, zelfs al is het er geen, de aarde stopt niet, not a fraction of a fraction of a second, ze is zonder respijt, ze blijft draaien en keren in grote snelheid op haar baan om de zon en wij kunnen niet anders dan volgen, ook ons is dus geen respijt gegund.
Zo ik vrees dat ik er morgen terug zal zijn met de hoop - we zijn gemaakt om te hopen - het nieuwe jaar in te gaan en eens op weg aan te komen op het einde ervan. Maar het is een hoop, geen vraag, geen verzoek, geen bede want ik weet niet aan wie ik dit verzoek zou moeten richten? Aan mijn lichaam dan, dat niet zal luisteren, echter niet aan mijn geest want die is, als deel van de Grote Geest van het Universum, onsterfelijk.
In deze hoop zal ik verder schrijven.
|