 |
|
 |
|
|
 |
06-02-2018 |
Beginnende bij Freeman Dyson |
God is what mind becomes when it has passed beyond the scale of our comprehension.
God is wat geest gewordt als deze het niveau van ons begrijpen overstijgt. Het zijn de woorden, nu al bijna dertig jaar oud, van Freeman Dyson[1].
God – of wie of wat we zien als God - is de uitdaging van de mens, is de queeste van de mens. Hij daagt ons voortdurend uit op zoek te gaan naar Hem, opdat het beeld, het absoluut allesomvattende beeld van zijn wie of wat Hij is, groeien zou, zich preciseren zou in de mens.
Het boek van Dyson dat hij nog maar eens uit zijn rek heeft gehaald - er moeten tal van zulke boeken bestaan - is als het beluisteren van een cantate van Bach bij het buitengaan uit de kathedraal na een Gregoriaanse mis.
Steven Weinberg[2] daarentegen houdt er een totaal andere mening op na, hij aarzelt niet te schrijven:
‘The more the universe seems comprehensible, the more it seems pointless.’ Hoe begrijpelijker het Universum wordt des te duidelijker het ons toeschijnt als zinloos.
Maar Weinberg moet spijt hebben gehad over deze harde regel tekst - ook Susan Sontag kwam terug op de stelling ten overstaan van het blanke ras die ze ingenomen had - want Weinberg ook heeft de nachtelijke vlucht gevolgd van Bede’s[3] sparrow, komende vanuit de duisternis, doorheen de verlichte en verwarmde banketzaal van King Edwin om dan weer te verdwijnen in de nacht, en hij vindt dat de verleiding te gaan geloven almost irresistible is.
Waarom echter zou Weinberg zich inlaten met de kleine huismus van Bede als hij enkele pagina’s ervoor akkoord gaat met de verklaring van Phillip Johnson, namelijk:
Naturalistic evolution is consisting with the existence of God only if by that term we mean no more than a first cause which retires from further activity after establishing the laws of nature and setting the natural mechanism in motion.
Hij vindt dat de idee van Phillip Johnson, die hij ontmoet bij Weinberg, nu precies de idee is die hij heeft verwoord en die hij ook, wat vers 2, 2 uit Genesis betreft, gevonden heeft in de vertaling van Fabre-d’Olivet, waarin het beeld verschijnt van de Elohim, de God die rusten gaat na gedaan te hebben wat hij deed.
Wat betekent, dat we nimmer meer hopen moeten op om het even welke interventie van Hem. Hij is rustende, Zijn werk, wat én het Universum én de mens betreft, is af, de finaliteit ervan, als er ooit een zou zijn, is wordende, is komende.
Echter, wij weten niet hoe ‘af’ het is. En weten evenmin of het dichten van het gat in de ozonlaag erin begrepen is, weten evenmin of de mens geen poging wordt zoals de mier er misschien een was, de bij, de dolfijn, het wat-weet-ik-nog er een was, en moet er nog gewacht worden, hier of elders in de Kosmos, op een ander fenomeen dat beter dan de mens op aarde, beantwoorden zal aan het prototype dat God, als spiegelbeeld van Hemzelf, zou kunnen beoogd hebben.
En dan lezen we in de ‘Four Quartets’ van T.S. Eliot:
‘I said to my soul, be still, / and let the dark come upon you / which shall be the darkness of God.'
Het is in die ‘duisternis van God’, de duisternis om de banketzaal van King Edwin, waar omheen the storms of winter rain and snow are raging, dat enkel voor zij die zoeken blijven, het Licht zal schijnen.
[1] Freeman Dyson: ‘Infinite in all Directions’,Penguin books 1990,p.118
[2] Peter Weinberg: ‘Dreams of a final theory’ Vintage books, 1993
[3] Bede: ‘Ecclesiastical History of the English People', Penguin classics, revised edition 1990.
06-02-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-02-2018 |
Investeren in lezen. |
Ik vraag me soms af, en het is wel mijn volste recht, wat gedacht wordt over iemand die bezield is om elke dag, of hij nu gelezen wordt of niet, een stuk proza te schrijven over de meest uiteenlopende onderwerpen. Wat nog niet zo erg is, maar dan in vele gevallen handelend over God of Kosmos, wat dan wel uitzonderlijk is, en daarenboven het zelden heeft over de voor de hand liggende dingen, precies of er in zijn leven geen zulke dingen zouden zijn.
Natuurlijk zijn er, natuurlijk heb ik een leven naast mijn blog, maar ik wil altijd wat dieper graven, zelfs al moet ik, zoals gisteren, terugkomen op zaken die ik jaren geleden al geschreven heb.
In feite denk ik aan geen gewone zaken als ik schrijven ga. Ik heb bv alle moeite om mijn dagboek ‘Spiegelvijver’ bij te houden, omdat ik daar over het algemeen slechts alledaagse gebeuren te melden heb. Ik zou er vandaag wat meer kunnen over vertellen, bv dat de natuur in beweging komt, én in het bosje anijs dat ik in de herfst in de aarde heb geplant, én in het bosje sneeuwklokjes onder de nog schijnbaar levenloze struiken.
Ik zou ook, wat de vijver aangaat, kunnen vertellen over het verhoogd terras dat aan de voet van de ‘kabuze’ – een afgedankte ruime en daarna ingerichte bouwkeet – door Johan S. en vrienden werd aangelegd. En eigenlijk was dit geen nieuws ware het niet dat ik verbaasd heb gestaan, te zien hoe dit terras werd opgevat en met welk inzicht verwezenlijkt. Gezien hoe, in een paar minuten tijd, het plan ervan getekend werd door Johan en hoe de uitvoering, met balustrade er omheen in inoxidabele materialen, gebeurde. De wijze waarop alles gerealiseerd werd vond ik geniaal, trouwens in een paar dagen volbracht. Wellicht zijn er uren denkwerk aan vooraf gegaan maar het bereikte resultaat is verrassend, is een succes. Hij verbaast me altijd die Johan S., eigenaar van de vijver en het stuk land er omheen, zoals ook de natuur me verbaast, zoals ook het wisselende watervlak met luchten en bomen erin weerspiegeld, me verbazen kan, maar dit is dan van een totaal andere orde.
De geschiedenis van het terras is dus iets dat ik vermelden kan. Ook zou ik het kunnen hebben over een mail van een vriend die me schreef dat hij getracht had Lize Spit te lezen, maar dat hij verkozen had, na een paar hoofdstukken, het op zij te leggen en liever Yourcenar te gaan lezen, haar ‘L’Oeuvre au Noir’. Ook mijn jongste dochter schreef me over het boek van Spit, naar aanleiding van wat ik verteld had in een van mijn blogs. ‘Lees het niet’, zegde ze, ‘je wordt er geen jota wijzer van en een overdaad aan seks heb je op jouw leeftijd niet meer nodig’. Ik zal dus hun raad volgen.
‘L’Oeuvre au Noir’ las ik wel, precies vijftig jaar geleden toen het in 1968 verscheen bij Gallimard. Ik weet dus dat het een machtig epos is dat ons terugvoert, o.m. naar het Brugge van de zestiende eeuw. Het is een verhaal, aaneensluitende druk, van meer dan 300 pagina’s. Ik ben zeker dat er meer woorden in staan dan in de 450 pagina’s van ‘Het Smelt. Ik heb het boek v an Yoursenar uit zijn rek gehaald, misschien herlees ik er grote delen van, maar zeker is het niet.
De laatste dagen was er ook Fritjov Capra die ik heb teruggenomen, Weinberg ook, en vooral George Steiner, ‘ Dans le chateau de Barbe-Bleue’[1], een essay over de redefinitie van de cultuur, waaruit ik hier volgende paragrafen die me bij het herlezen getroffen hebben overneem:
Marchands de slogans et philosophes d’occasion, tels Susan Sontag[2] ont voulu persuader l’Occident que l’homme blanc est la plaie de l’univers, que sa civilisation est une monstrueuse imposture ou, aux mieux, le masque fourbe et cruel de l’exploitation économique et militaire. On nous annonce, sur un ton d’hystérie vengeresse, que notre culture est condamnée, et c’est alors le modèle spenglérien d’apocalypse rationnelle ; ou bien encore que, seule, une transfusion massive de la vitalité et des modes de sentir du ‘Tiers Monde’ la ramèneront à la vie.
Een zin die me al een paar dagen bezighoudt, ook het besluit dat Steiner hieruit trekt, namelijk: qu’il ne faut pas attendre un retour spontané à la prééminence ancienne’. Steiner schreef dit in 1971.
Steiner, Capra en Yourcenar dateren van uit mijn glorie periode toen ik boek na boek las. Ik schreef toen nog niet, ik tekende. Maar al wat ik toen las vormde de humus voor wat ik daarna geschreven heb, en nu nog blijf schrijven.
Spijt over wat ik las heb ik niet, integendeel het was, vind ik, een goede investering
[1] George Steiner: ‘Dans le chateau de Barbe-Bleue’; originele titel ‘In Bluebeard’s castle, Editions du Seuil, 1971
[2] Google/Wickipedia: Susan Sontag (1933-2004): ‘The white race is the cancer of human history’.
05-02-2018, 12:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-02-2018 |
Begrippen die vragen blijven. |
Met Zadie Smith - de dame, schrijfster van gisteren - schuif ik mijn zelftwijfel even op zij.
Een twaalfde van het jaar is al voorbij: de vlugheid waarmee de dagen en de nachten zich opvolgen is ontzettend, is nimmer te begrijpen. De aarde stopt niet, ze wentelt zich om de zon, wat er ook moge gebeuren, terwijl de zon zich wentelt in de greep van haar sterrenstelsel, dat op zijn beurt wordt meegezogen in de massa sterrenstelsels. De totaliteit van alle bewegen, vertrekkende zegt Umberto Eco, van uit dat ene punt waaraan de slinger van Foucault is opgehangen.
Een boude uitspraak die ik zo maar te berde breng. Het is het holistisch beeld van het Universum, waarin de mens gegrepen zit.
En het is bij Fabre d’Olivet[1] - en het is niet de eerste maal dat ik hem raadpleeg - dat ik gevonden heb wat volgt: als God – om Hem te noemen met de naam van de Septuaginta-vertalers, een naam die Hem gegeven werd om de Grieken te behagen - de avond van de ’zesde’ dag, alle plannen overkeek die hij in die zes dagen had gemaakt, dan bevatte het beeld dat hij had, de totaliteit van de Kosmos, uitgezet en gedragen door natuurwetten en evolutie-impulsen; erin ook aanwezig in potentie, de aarde en de mens.
En het was pas dan, de ‘zevende’ dag, de dag van de Big Bang, dat Hij alles in beweging heeft gebracht. Zo is het dat Fabre het las en vertaalde in Genesis.
Stephen Hawking noemde die natuurwetten en evolutie-impulsen, ‘the mind of God’.
Het is dus uit de ‘mind of God’ dat alles is ontstaan, en dat ook het levenszaad zal neerdwarrelen waaruit de mens zal ontstaan, onvermijdelijk dus als deel van de mind of God.
We kunnen dit anders gaan lezen. God, als mind geïntegreerd in het Universum én, het Universum het materiele uitzicht van God. Of God die duidelijk, onovertroffen duidelijk, zichtbaar is als het Universum.
De ‘gezanten’ van een paar dagen terug hadden me beter dit voor ogen gebracht en met mij besproken.
In deze kosmisch-religieuze context zou ik het Genesis-verhaal kunnen herschrijven. Ditmaal echter niet met de visie van de filosoof en schrijver, die Elohim heeft gezien – deze van ‘bereshit bara elohim’, Genesis: 1,1 - de blik gecentreerd op de aarde.
Ik gooi deze engheid van verbeelden overboord en herschrijf deze, met de visie van iemand die, met een splinter van de ‘mind’ van God die hij bezit als splinter van het Universum, te beginnen bij en met het ene vaste punt, dat van Umberto Eco.
Maar de ideeën van Eco, van de Genesis van Fabre d’Olivet hier overnemend, denk ik hierbij aan wat Werner Heisenberg, als pionier van de New Physics over deze New Physics zegde:
Everything I say must be understood not as an affirmation but as a question[2].
Dit geldt ook voor wat ik hierboven schrijf over het ene vaste punt, over God en over het ontstaan van de Kosmos. Het zijn en blijven vragen waarover vragen kunnen worden gesteld.
[1] ‘La Langue Hébraïque restituée’, Collection Delphica. Editions l’Age d’Homme1975, (Facsimile van de oorspronkelijke uitgave).
[2] Fritjov Capra: ‘Uncommon Wisdom, Conversations with remarkable People’, Fontana paperbacks, 1988.
04-02-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-02-2018 |
Manuscripten |
Ik lees in de Standaard van 26 januari het artikel van Carlo Van Baelen die veertig jaar lang werkte in het boekenvak. Hij schreef op zijn webside www.rektoeverso.be:
‘Voor heel Vlaanderen zijn er geen cijfers, maar als je recente Nederlandse cijfers extrapoleert, zouden 34.000 Vlamingen aan een roman werken en 27.000 aan een novelle. Jaarlijks verschijnen pakweg dertig Vlaamse fictiedebuten bij reguliere uitgevers. Veel anderen zoeken een andere uitweg via self-publishing…’
Ik geef er me pas nu rekenschap van, de kans dat mijn manuscript aanvaard wordt minimaal in het kwadraat is. Ik moet dus niet verlangen dat ik een vlug antwoord ontvangen zou. Wie vertelt me hoeveel manuscripten de uitgever niet binnenkrijgt op een week tijd?
En ik citeer verder en ik neem nota: ‘Een uitgever, is iemand die kritisch selecteert – wat ik wens dat met mijn manuscript gebeurt – teksten redigeert, vormgeeft, investeert, het risico op zich neemt en promotie en logistiek organiseert om het boek bij de lezer te krijgen.’
Wat Van Baelen er aan toevoegt over het risicovolle van self-publishing, neem ik ter harte en aanvaard ik maar al te graag, ik zal er niet op ingaan, ik wens niet dat mijn zelf uitgegeven boeken, na verloop van tijd terecht komen voor een spotprijs op de rekken van De Slegte, eens dit gebeurt is het alsof ze nooit uitgegeven of geschreven werden.
Dit is dus wat me nu te wachten staat, vroeg of laat ken ik het verdikt, ofwel wordt het verworpen en heb ik voor niets geleefd, ofwel heb ik geleefd om een boek te schrijven dat zal gelezen worden, het hoogste dat ik kan bereiken kon. In het andere geval blijven me niet veel mogelijkheden meer over, want het herschrijven heeft geen zin: ofwel, het in een geheel op mijn blog zetten ofwel, het meest essentiële eruit, met mondjesmaat aan de ether toe vertrouwen waar het zich verspreiden kan lijk bladeren in de herfst bij stormweer. Een meer duidelijk beeld van mijn falen is er niet
Ik lees dan nog, in zelfde Standaard, wat Zadie Smith[1] schrijft over zelftwijfel:
‘Er is geen oplossing voor zelftwijfel. Uiteindelijk moet je schrijven en twijfelen tegelijk’.
Een gouden regel die ik wil indachtig zijn en propageren in de dagen die me nog resten.
Ik heb hier niets meer aan toe te voegen. Moet denken aan mijn blog van morgen en misschien zelfs aan die van overmorgen, je weet maar nooit wat er gebeuren kan.
Uiteindelijk ben ik een van de 61.000 die voor het ogenblik aan het schrijven zijn, een van wie het dakvenster nog verlicht is in de nacht, met maan of een of andere planeet als getuige. Wat al niet min is, rekening houdend met de golven die er van uit gaan en die ons bij het schrijven kunnen bereiken. Gelukkig zij die ze opvangen kunnen, voor hen is de glorie in het bereik.
[1] Zadie Smith (° London 1975): Since she burst spectacularly into view with her debut novel almost two decades ago, Zadie Smith has established herself not just as one of the world’s preeminent fiction writers, but also a brilliant and singular essayist. She contributes regularly to The New Yorker and the New York Review of Books on a range of subjects, and each piece of hers is a literary event in its own right. Aldus Google.
03-02-2018, 07:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-02-2018 |
Over 'Het smelt' van Lize Spit en andere zaken. |
‘Het smelt’ is wellicht een aangenaam en boeiend boek om te lezen, maar zal ik verder gaan? Ik las er nu 46 pagina’s van, weet nu al heel wat, inhoudelijk eigenlijk nog niet veel en er resten me nog meer dan 400 pagina’s zodat er nog heel wat gebeuren moet en het toch beter ware dat ik verder las. Maar ik zal het niet doen, ik ben niet nieuwsgierig om te weten wat er nog zou kunnen volgen. Ik zal het niet doen, of toch?
Het is, wat ik er ook over denk, een succes boek, zij die het bekroond hebben –- ‘in één klap is ze de literaire sensatie’ - weten waarom. Ik zelf heb in de veertig bladzijden die ik las niet gevonden wat ik verlang van een boek, maar wie ben ik als je kijkt naar de leeftijd die ik meedraag?
Literatuur schijnt dus heel wat anders te zijn dan wat ik dacht dat ze was en kon zijn en ze, de literatuur, zal wel zo blijven. Wat ik schrijf is een bos, een oerwoud zelfs van gedachten; wat Lize Spit schrijft is een dorp met straten en huizen en mensen erin, en er gebeurt heel wat. Ik heb er geen boodschap aan, zoals zij wellicht geen boodschap heeft aan wat ik op papier zet. In dit opzicht staan we gelijk. Het is voor mij geen ontgoocheling, het bewijst enkel dat ik verkeerd zit en verkeerd zal blijven.
Zij echter heeft het bij het rechte eind. Zij, op haar jeugdige leeftijd heeft ingezien hoe er geschreven moet worden en vooral over wat om door te dringen tot de massa, en ze is er in geslaagd ook. Zo mijn les is geleerd en mijn toekomst gekend. Zoals deze van Lize Spit gekend is en het is haar uit ganser harte gegund.
Hoe moet het verder met mij?
Beter is hoe kan het verder met mij? Ik ben niet zinnens een andere weg in te slaan, ik ben niet zinnens ook maar iets te wijzigen aan wat ik placht te schrijven. Het landschap van de geest dat ik bewandelde blijft mijn landschap of het nu winter is of lente of herfst, ik blijf waar ik ben, ik blijf waar mijn roots geankerd liggen in de aarde.
En die plaatsen zijn onbeperkt: de bergen, de zeeën, de polders, de heuvels van de Vlaamse Ardennen, ik ken ze allemaal, ze maken alle deel uit van die roots waarover ik het heb. En ze inspireren me, ze zijn de enige rijkdom die me nog rest. In waarde uitgedrukt, zero, in geest uitgedrukt, het maximum dat ik verwerven kon.
Zo, beoordeel me als een evenwichtig iemand met een voorkeur die als een struikelblok fungeert in de maatschappij van nu deze, voor het ogenblik, van de transgenders dat het laatste snuifje is dat door de media wordt bespeeld, een roman hierover wordt voorzeker voor het ogenblik geschreven, als hij er nog niet zou zijn.
Dit nog ook: het boek waar ik het over had dat me naar de literatuur leidde en de media die me naar de transgenders brachten is slechts een momentopname van mijn gedachten, is van voorbijgaande aard. Morgen spreek ik er niet meer over. Ik deed het vandaag omdat ik hoopte op zon en licht en ik in de regen en de grijze luchten ben terecht gekomen.
Er is dus altijd een aanleiding voor alles of, alles is met elkaar verbonden. Veel van wat verbonden is wordt zelfs niet opgemerkt, zelfs de gevolgen ervan niet. Maar deze voormiddag zijn ze me niet ontgaan, werden ze neergezet in enkele woorden. Zoals ik dacht dat het horen zou.
Wellicht, een jaar of meer verder - als ik er nog zou zijn - zullen ze herlezen worden en zal ik me de vraag stellen wat ik hiermede precies bedoelde en vooral waarom ik er per sé de nadruk wou op leggen?
02-02-2018, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-02-2018 |
Waar ik mee begaan ben |
Wat ik schrijf is telkens een momentopname, is van het ogenblik dat ik voel een goede zin of onderwerp gevonden te hebben. Van dan af ontstaat mijn blog. Dit betekent, dat de idee er naar toe nimmer ver weg is, dat ik er praktisch altijd mee begaan ben en dat ik wacht op dat magische ogenblik om neer te zitten en te schrijven.
Dit is ook de reden waarom mijn onderwerpen zo verschillend zijn, zo uiteenlopend, springend van de hak op de tak. Ik zelf ben er over verbaasd, maar ik laat begaan. Ik ben al gelukkig als ik bezig ben, en eens ik begin geraak ik bijna altijd aan het einde ervan.
Een gezegend man zal je denken, maar een man – en dat denk ik dan – die niets anders meer vermag dan bezig zijn met het schrijven van een blog. Het vult mijn uren, het vult mijn dag. Waar ik ook ben of wat ik ook doe, ik denk eraan, ik ben er mee bezig. Het is weinig minder dan een obsessie.
Dit is de reden waarom ik mijn gedachten niet zo graag onderbreek om een boek te lezen, de reden ook waarom ik niet denk in de richting van een gedicht, er is altijd mijn blog dat voorrang krijgt, of hij dit nu verdient of niet.
Ik had het nog zo niet begrepen, vroeg me wel af hoe het kwam dat ik nog zo weinig las, dat ik er absoluut geen behoefte meer aan had een boek te beginnen, ‘Het smelt’, de succesroman van Lize Spit ligt nu op mij te wachten. Ik las er de eerste pagina’s van om uit te komen op een passage waar de vader uitlegt aan zijn dochter waar en hoe hij zich zelfmoorden kan of zal. Ik schrok ervan, ik dacht plots aan het begin van mijn sukkelboek – want dit is het wel, ik weet het nu - dat begint met een beeld van Stonehenge en wat verder de idee uitdraagt dat alles is ontstaan uit de geest. Ik zit dus op een totaal ander en daarenboven, verkeerd spoor.
Of ik ‘Het smelt’ verder ga lezen weet ik nog niet, zeker niet nu er ineens een grote hoeveelheid water dat moet ingevroren worden aankomt, waarna het ‘pijpen’ komt op de rand van het bad. Ik denk dat, gezien het succes van dergelijke zinnen, die haaks staan op die van mij, verder lezen me dieper in de put gaat duwen; dat ik nogmaals ga inzien dat ik mijn leven lang verkeerd ben bezig geweest, en wat een gevolg ervan is, dat ik niet meer de vreugde zal kennen die het schrijven van mijn blog me elke dag oplevert.
Zo gaat ook de wereld aan mij voorbij, blijf ik steken in mijn beperktheid, zonder al te veel armslag en teer ik op wat ik jaren geleden gelezen heb of, op het weinige dat ik verneem in de Standaard der Letteren, die soms een week blijft liggen, onaangeroerd.
Het is werkelijk te laat om hier nog iets aan te veranderen, als het zo verder gaat word ik stokoud en verga ik in mijn woorden. Word ik er door opgeslorpt, verdrink ik er in. En niemand die me helpen kan. Ik wens ook niemand om me te helpen, om me van mijn aanslepende ziekte af te helpen. Ik zal er dus mee sterven, wat ik hoop.
Ik wou alles in gereedheid brengen voor als ik er niet meer zal zijn. Ik weet dat het gebeuren moet, maar hier ook krijgt de zorg om mijn blog de bovenhand en gebeurt er niets op papier. Al spreek ik erover, al weet ik wat ik wil, tot het uitstrooien van de as aan de vijver waar ik nog, nu en dan, heen ga, hopende dat de luchten me wijzer zullen achterlaten.
Wat altijd welgekomen is, zelfs nu nog.
01-02-2018, 06:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-01-2018 |
De Gezanten |
In de voormiddag, zoals het wellicht overal nu en dan eens gebeurt, aan de voordeur het bezoek van twee gezanten, niet deze van God, zoals deze ten tijde van Sodoma en Gomora, maar gezanten van Paulus die zijn woorden rond deelden aan de (niet meer)-gelovigen. Tevergeefs wellicht.
Zeg ik, dat ik eerst verrast was als ik hen zag staan, omdat ik hen niet verwachtte, maar dat ik me goed voelde toen ze me vroegen, na zich te hebben voorgesteld met Leo en een naam die ik vergat, of ik de Bijbel kende, en ik hen antwoordde dat het Boek der boeken, dit van 1611, naast mij op de tafel lag en dat ik nog een Franse, een Nederlandse en zelfs een Spaanse Bijbel had.
Wat hun schijnbaar niet interesseerde want het was niet over die Bijbel dat ze spreken wilden maar over de Brieven van Paulus, wat heel wat anders is.
Leo had een elektronisch ding bij, a tablet, en las me, na enig zoeken, de woorden die een verwittiging inhielden aan het adres van hen die naar het Woord van de Heer niet luisteren zouden, terwijl de andere zonder naam, bevestigend knikte en toekeek.
Het was niet de eerste maal dat ik dit hoorde. Ik antwoordde hen dat ik Paulus gelezen had, dat ik wist dat hij beweerde Jezus te kennen, niet als de Jezus van Paulus, maar als de Jezus die God hem had ingefluisterd.
Ze waren verbaasd dit te horen, verbouwereerd zelfs waren ze, maar ik heb hen gezegd dat woorden geschreven tweeduizend jaar geleden, vandaag anders geïnterpreteerd worden. Denk maar, heb ik gezegd, aan de geschiedenis van Sodoma en Gomora, het bezoek van de twee gezanten van God, zoals jullie ook twee gezanten zijn van Paulus, en wat er met hen gebeurde en met die arme vrouw van Lot die veranderde in een zoutpilaar[1]. Nu, er zal jullie niet overkomen wat de gezanten van God overkwam, ik vertel dit maar om te zeggen dat de woorden van toen vandaag anders worden ingevuld.
Maar repliceerde Leo, het zijn de woorden van Paulus, geïnspireerd door God, die van alle tijden is, die alles weet, ook hoe alles zal verlopen in de wereld, en Paulus zegt ons hoe we handelen moeten opdat we er correct zouden naar leven.
Ik had hen kunnen antwoorden dat alles, als we Psalm 139 mogen geloven, al geschreven staat, maar ik heb gezwegen, ik heb het maar gedacht want ik was er zeker van dat ze de psalmen niet gelezen hadden, zoals ze ook de geschiedenis van Sodoma en Gomora niet kenden.
Ik heb, heb ik gezegd – in feite heb ik meer gesproken dan zij – nood aan woorden, nood aan ideeën om te begrijpen, maar niet aan deze over een God van voor Galileo, deze zijn voorbij gestreefd. Indien er vandaag, een nieuwe Paulus opduiken zou, dan zou hij ons spreken over het Higgs deeltje en de betekenis ervan, en naar hem, mijn goede mannen, zou ik met veel interesse luisteren.
Ze zijn weggegaan en hebben me een foldertje gelaten dat ik, met respect voor de moed die ze opbrengen, bewaren zal als ‘signet’, als bladwijzer, in mijn agenda.
[1] Genesis: 19
31-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-01-2018 |
Over het meer 'zijn'. |
Heb ik na al die dagen van zeven volle jaren nog iets te zeggen dat ik nog niet zou gezegd, aangeraakt of gesuggereerd hebben? Ik betwijfel het. Zoals er niets nieuws is onder de zon, volgens de Ecclesiasticus, is er niet veel nieuws meer bij mij. Ik ben me er ten volle van bewust – ik had het er gisteren al over met woorden die ook bij mij vreemd overkwamen - en toch doe ik verder en herhaal ik me telkens in andere woorden.
Ik leef dus in de onbegrensde ruimte van de geest waar alles mogelijk is: droom die realiteit wordt en realiteit die droom kan zijn waarin ik mijn herinneringen vervormen kan en voorstellen als een nieuw herinneren, waarin ik weg wandelen kan in het landschap van schijnbaar onbenullige gebeurtenissen, die toch hun belang hebben of zullen hebben vroeg of laat.
Zoals onze primitieve(!) schilders op de achtergrond van hun doeken, droom-landschappen wisten te schilderen om meer intensiteit te geven aan hun onderwerp, er een begin van een verhaal aan toe te voegen en aan te tonen dat in hun verbeelden er ook een totaal andere wereld aanwezig was[1], zo ook wens ik telkens de aanwezigheid van het niet te verwoorden: ‘Ganz Andere’ van Horkheimer, in mijn teksten binnen te schuiven.
Aldus wil ik dit zeer conformistisch, kleinburgerlijk leven dat ik gekend heb, geaquarelleerd in al zijn dagelijks gebeuren, bemeubelen met de dingen die ik niet bezat, herbeleven wat geweest is en dit herbeleven schuiven in en over wat ik wenste dat er zou geweest zijn.
Wil ik dat de muren van de woning die ik betrek zich openen zouden naar alle huizen die ik heb bewoond, naar alle plaatsen waar ik ben geweest en naar alle tijden die ik heb gekend; wil ik alle blanke vlekken kunnen invullen, nu ik heel goed weet dat in mijn lichaam – het kraakt als ik opsta - de krachten aan het minderen zijn, en dat deze afname enkel gecompenseerd kan worden door een grotere activiteit van geest.
Soms lukt het me, soms niet, maar de tijd van ledigheid wil ik niet kennen. De schrijver in mij heeft nu dagelijks, een ander gevecht te leveren tegen die andere persoon in mij - onder meer deze van de vorige dag - die me ontmoedigen wil, die me voortdurend wijst op het steriele van mijn denkpatroon.
Maar ik, wie die ‘ik’ ook moge zijn, houd vol.
Onderaan de titel van het tijdschrift ‘Le troisième Millénaire’ - waarop ik van het eerste nummer af ben geabonneerd geweest tot jaren erna, en dat me nu nog altijd, via zijn mails terughalen wil, staat er te lezen, gedrukt in kleine letters, opdat het, wellicht niet te opvallend zou zijn: ‘de l‘homme en devenir’, over de mens in wording.
En zo zie ik het ook - en hier herhaal ik me zeker - de schepping is amper begonnen, ze heeft het punt bereikt dat ze nu, wat het spiritueel effect ervan, dwars doorheen de mens verder loopt. Hij, de mens – deze die zich kosmisch verbonden voelt - wordt verder geschapen, ondergaat een verfijning in zijn kennen, een verfijning die misschien nog niet duidelijk merkbaar is, maar die hem onvermijdelijk altijd verder voeren zal op de weg naar het intenser ‘zijn’.
Het is de enige weg die er voor ons te volgen is deze van het meer zijn en het minder hebben.
30-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-01-2018 |
Hij. |
Hij is aangekomen op een lege plaats, waar hij met moeite nog staande blijft omdat er geen nieuwe gedachten meer te wachten liggen. Hij, en een leegte waar er niets te halen valt, niets te bekennen of te ontkennen. Een boomwortel die op wat regen wacht en verdorren zal als het niet vlug gebeuren zal.
Niet meer wetende hoe hij ademen moet, alsof hij niet meer te bestaan had, niet meer te zijn hoe hij gisteren was en de dagen ervoor. Hij niet zeker was dat hij het wel was en niet een ander.
De man, dacht hij, die heel wat te verbergen had en meer nog te verzwijgen, omdat hij afgehandeld, afgeschreven was en niets meer te verwachten had, noch van hier noch van ginds waar de zeeën zijn, de bergen zijn, de dalen en de heuvels, al wat is van jeugd en ouderdom, het de ruïnes van de stilte zijn.
Met boeken die hij nooit las, het de andere was die ze las, maar die hij toch doorbladeren bleef als er de openheid van dagen was.
Hij nu uitgesloten en neergehaald door tijd en omstandigheid; hij niet meer opstaan wou, hij geen regen nodig had, alles al te laat dacht hij.
Hij weet dit allemaal, hij is ermee opgegroeid en hij het nu openspreiden wil omdat erin geen heil meer; geen keren om er weer te zijn zoals hij er ooit is geweest: gelouterd en gebrandmerkt door wat hij er zag en hoe het aanvoelde er te zijn.
Hij niets afweet van wat afkomt op hem, maar hij vermoeden kan dat het zonder hulp zal zijn naar het einde toe, tot het teken op de weg waar verder gaan niet meer mogelijk is.
Hij niets meer te verklaren heeft dat hij zeggen wil; hij het meenemen zal omdat het niet te zeggen is. Omdat, wat hij ook geschreven heeft, niet past, niet is geschikt om in boeken vermeld te staan, omdat het zich niet aansluit bij wat van de wereld is vandaag. Hij dus beter zwijgen gaat en zich verbergen, een slak gedoken in haar schelp.
Hij niet meer het hoofd verheffen zal; hij weg zal gaan, zoals hij gekomen is, een woord, een zin, een naam die geschrapt zal worden, en het is, denkt hij nog, het is tijd, zo dat het gebeuren moge.
Hij zich wegtrekt uit de dagen, het is voor hem te laat nog om van het woord te zijn. Van de slaap wil hij zijn en niet meer op te staan, morgen niet en overmorgen evenmin.
Zo is hij vandaag. Hij erkent zich zelve niet.
Zo, hij is het niet die dit geschreven heeft, al had het wel gekund dat hij het was, want hij kan er zich in terugvinden, vanmorgen toch. Te vele stemmen waren er opdat hij de juiste stem eruit, beluisterd zou hebben.
Hij zelf zal houden wat er staat, zelfs indien onsamenhangend, opdat geweten zou hoe de morgen ooit was, toen hij een ander was.
29-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2018 |
Requiem voor een vriend |
Mijn vriend,
Je bent, als een feniks opgestegen naar de hoogste sferen,
waar we je vervoegen zullen als onze tijd gekomen is, tijd die in het Grote Boek[1], al opgetekend staat;
je vervoegen in de grote klaarte zullen we, met tentakels verstrengeld van het Alfa tot het Omega om te zijn van al wat was en wat nog komen zal.
Mijn goede vriend, je bent van vele zaken toevlucht en herinnering: dat je ons, gezeten op de plaats die de veranda was, verlaten moest, we dachten het.
Zo, in sourdine, het altijd blijven zal: Shostakovich die er soms was, momenten die verzegeld nu:
je bent gesprek en toeverlaat gebleven, veropenbaring onuitgesproken tot nu toe, onbeklemtoond opgetekend in het visioen dat toen, je zag het niet, van de herfst al was.
Zo houd ik je in mijn woorden vast.
Het hoofd gebogen, gezangen van wolken van ver gekomen die over dreven, over de hagen en de bomen en over de pelouse, waar de ekster in de aarde wat eikels borg, of zag je het niet.
Impressies, mijn vriend, momentopnames, zo begroet ik je, beluister ik je adem nu je zo dicht gekomen bent. Je echo die hier hangen bleef, opgenomen in de winden, cirkelend om ons heen, een veld van elektronen.
Omgord ik je, de morgen en de avond, tot in de schemering. Je waart, we bezweren het, niet van stof, je waart, al was het maar een sprankel, eeuwig leven.
Zoals wij allen een sprankel eeuwig leven zijn.
[1] Psalm 139, 16
28-01-2018, 07:56 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2018 |
De droom die niet veel was |
Ik droom nog altijd van plaatsen die ik bezoeken, die ik kennen wil; ik droom van dingen die ik schrijven wil en van andere die ik herschrijven wil. Er is niets verkeerd aan, maar het houdt me bezig als ik niets ervan realiseer, en er me rekenschap van geef dat het in de toekomst zo zal blijven en misschien nog verergeren zal. Dit is een vaststelling die niet zo gemakkelijk weg te denken is. Je blijft ermee geconfronteerd, als je niet inslapen kunt, of midden in de nacht als je wakker komt.
Hoe reageer je hierop als je vaststelt dat je dromen buiten je mogelijkheden liggen en dat het beter ware deze voor eens en altijd te begraven opdat ze het daglicht niet meer zouden zien.
Maar zo eenvoudig is dit nu ook niet. Er blijven flarden van hangen in je handelingen, in je gedachten. Je geraakt er niet van verlost, ze zwellen zelfs aan lijk bloemknoppen die zich openen zullen voor de lente er is. Trouwens, hoe kun je leven zonder dromen, hoe te leven als je je niet voor enkele ogenblikken afzonderen kunt in een virtuele wereld waar je omgeven bent met onbeperkte vooruitzichten?
Hoe is het dat ik me gedragen moet?
Ik doe maar alsof alles de perfectie is, alsof er niets is dat anders kon en dat wat is, voldoende is om niet te sterven. En ook, wat belangrijk is, weten dat wat is, niet anders zijn kon dan wat en hoe het is. Ik leg me er bij neer. Hoe dramatisch, hoe rooskleurig ook, er is wat is. De dag opent zich en ik loop er door zoals ik het gewoon ben geworden, zelfs al verwacht ik, van uit de verste verte als van om de hoek, een verrassing die heel wat wijzigen zou. Maar die komt maar niet en zal nimmer komen.
Al blijft het moeilijk dit te geloven, het is zo en het is niet anders.
Dit is een morgen om te vergeten, hij wordt neergezet in asgrauwe letters op droomloos papier, hij is niet te vermijden als het wintert en het licht niet lichtend is maar de kleur heeft van de letters die ik schrijf, wat nog mag, maar ook van de inhoud ervan, wat minder is.
Het is lijk het geblaf van honden tegen elkaar op. Ik zit erin gevangen, ik heb niets anders om me heen dan de lange stilte die erna komt en me aanstaart. Het is duidelijk, deze morgen had niet moeten komen, hij werd hier niet verwacht.
Ik ben later dan anders in de namiddag naar de vijver gereden, het water was een donker vlak. Ik werd er niet opgewacht door een vriend die zijn hand zou leggen op mijn schouder als we wandelen zouden onder de naakte bomen naar een moment van geluk, dat anders altijd o zo broos is. Ik heb er gewacht tot de schemer viel.
Ooit had ik het gevoel - maar dit was uitzonderlijk - dat die hand op mijn schouder deze van Dante was. Het was, toen ik in de nacht, in de heuvels van Toscane naar de sterren keek, nu al een tijd geleden.
27-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2018 |
Wat hij ooit dacht en herschreef |
Hij heeft zich, op wel bepaalde ogenblikken in zijn leven, willen afstemmen op dat ene stille punt in de ruimte opdat, zoals het inwerkt op de slinger van Foucault, het ook zou inwerken op hem, op zijn daden als op zijn gedachten, als op zijn creatief zijn. Afgestemd zijn van tijd tot tijd, op dat ene punt, om in het merg ervan, te worden opgenomen, om te zijn - en dit vooral als hij schrijven ging - zoals het hoort voor de mens die schrijft te zijn.
Hij dacht hierbij aan Rudolf Steiner, de theosoof, die vertelde dat, als hij lang genoeg keek naar een graankorrel deze oplichtte en hij aldus de potentiële kracht, aanwezig in de korrel, zien kon. Hij zelf had het eens geprobeerd, had lang gestaard naar een tarwekorrel op een blad voor hem, tot hij plots vreesde dat hij de korrel zou zien oplichten en hij het niet aandurfde langer nog te kijken.
Het punt van Eco en Foucault waar hij het over had, is ook zo een plaats waar inbeelding ageert als een soort hypnose waarbij men zich zelf vergeet, en op gaat in een spirituele vervoering dat ons in de mogelijkheid brengt te schrijven over zaken waar men normaal nooit zou aan gedacht hebben.
Het is gek dat hij dit vermeld, maar het punt komt regelmatig in zijn gedachten als hij neerzit en wacht tot het oplichten zal in hem, en dat de zin die hij verwacht tevoorschijn zal komen als een lichtstraal op een spiegel.
Dit punt heeft niets te maken met een menselijk handelende God, die zijn hand zou houden boven de hoofden opdat alles zou verlopen zoals het hoort te gaan, en opdat voor de mens, alles optimaal goed zou gaan, hij deze onderlinge relatie met God, zou moeten bepalen in wetten en regels. Neen, neen, het punt, het ene centrale punt waar alle krachten in het Universum convergeren, wijst ons duidelijk op het feit dat we, als levende mens, ingeschakeld zijn als aslijn en pijl – dit is beeld van Teilhard de Chardin - in de spirituele evolutie in en van het Universum.
Het is vandaar uit vertrekkende dat we bereiken kunnen vast geankerd te zijn in de krachten van het Universum.
Ik zegde het al en ik herhaal het, een werk, een kunstwerk vertrekt van uit deze krachten. Vertrekt het van uit de aarde het is een gewoon iets, maar geen kunstwerk. En het zijn enkel de kunstwerken die bepalend zijn voor onze binding met het kosmische.
Velen zijn er die dit doen en voortdurend nieuwe bressen slaan, zoekend, reikhalzend naar andere horizonten, naar vollere wereldbeelden.
En velen zijn er die, vertrekkende van uit het grote mysterie van het oneindig kleine, het atoom en nog verder, het elektron slingerend om de kern, met de snelheid van het licht, om met dit minimale in het achterhoofd uit te kijken naar het verste melkwegstelsel, en in dit oneindig perspectief een ogenblik maar het globale beeld te houden van wat het Universum betekenen kan.
Een ogenblik maar binnen te komen in dat punt van Eco en Foucault is voor hem meer dan alle gebeden die hij bidden kan.
26-01-2018, 08:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2018 |
Uilen met de vleugels open. |
Vanmorgen – het is altijd in de morgen dat zo iets gebeurt – dacht ik: man, je hebt al genoeg geschreven, je hebt alles gezegd wat je te zeggen had; wat nu nog komen kan is een herhalen van wat al door jou opgetekend werd,, waarom verder doen?.
Hoe reageer ik hier op, hoe zou ik me voelen indien ik geen blog meer te brengen had: opgelucht, bevrijd?
Ik stel me voor dat het zo is. Hoe zou ik hier in huis rondlopen met niets te ‘moeten’ doen, met enkel wat normaal, wat gewoon is te moeten doen? Ik kan het me niet indenken. Ik weet alleen dat een grote rust over mij zou neerkomen.
Echter, wat dan met die rust, wat vang ik er, in werkelijkheid, mee aan, het schijnt me zo ongewoon toe? Wat doen vrienden van mij die me lezen, die niet de behoefte kennen om, zoals ik, hun gedachten te verwoorden en er mee naar buiten te komen. Hun dagen zijn gevuld met andere dingen dan schrijven. Het leven voor hen is er een van pluk de dag, deze van mij, schrijf je blog en je moogt even gaan uitblazen om onmiddellijk daarna te beginnen denken aan de volgende.
Uiteindelijk – wat een woord – leef ik in de toekomst. Is mijn ‘nu’ beperkt tot de tijd nodig voor het schrijven van wat moet worden ingelogd. Het is een nu ingesteld op morgen.
Een goede vriend merkte op dat ik er, als schrijver, een stramien op na houd; dat ik ‘s morgens voor dag en dauw opsta, dat ik uit de natuur om me heen, diepzinnige gedachten haal; dat ik er een of ander schrijver bij neem, en er een zin van hem aan toe voeg, en klaar is wat de ether wordt ingezonden. En hij heeft in zekere mate gelijk, het is op die wijze dat het meestal gebeurt, maar, het moet gezegd, soms ook niet.
Zo, dit ben ik dan kwijt en kan ik overgaan tot de dagorde om te besluiten dat ik een ziek, een gekweld man ben die niet genoeg heeft aan het leven van elke dag. Hij wil er nog zijn als zijn lichaam zal verpulverd zijn tot as. Hoe noemt men zo iemand, een opportunist, een geschifte dromer?
Ik kreeg van mijn kleindochter, Gwendoline, samen met een wenskaartje, haar ‘travail de mémoire’ toegestuurd die ze vandaag, binnen een paar uren, te verantwoorden heeft. Het kaartje toont een resem, veertig, vergulde uilen - des chouettes - in diepdruk. Negenendertig ervan staan afgebeeld, de vleugels strak tegen het lichaam aan; één ervan heeft de vleugels wijd open, klaar om weg te vliegen.
Ik zoek naar de betekenis ervan. Als ik haar plaats, naast mij in de familie, dan zijn we de enige ‘chouettes’ die de vleugels schrijvend open slaan.
Zegt ze me: ‘Merci de m’avoir donné le goût de l’écriture.’ Ware ze hier ik zou haar in mijn armen nemen en denken: hopelijk, ma fille, ken je groter succes dan ik.
25-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2018 |
Over Dante gesproken |
In het midden van de laatste periode van mijn leven, het midden van de laatste dagen, weken, maanden, jaren, wie zegt het me, overviel me, lijk een meteoriet uit de hemel, de lichtende gedachte op pad te gaan met Dante Alighieri, doorheen zijn Divina Commedia, en me totaal over te geven aan de woorden ervan.
Een grote beslissing, die maakte dat plots de wereld voor mij tot stilstand kwam en ik geen behoefte meer had iets meer te kennen of te weten over de dingen en het vele gebeuren omheen mij.
Het gebeurde in de dagen dat ik ‘Grammars of Creation’ van George Steiner las en getroffen werd door een door hem aangehaalde zin van Albert Einstein:
‘One of the strongest motives that leads men to art and sciences is to escape from everyday life with its painful crudity and hopeless dreariness’[1]
Het was vooral de ‘dreariness’, de schrik voor de verveling, waaraan ik ontkomen wou en ik wist dat de studie van Dantes poema sacro een belangrijke beslissing was om de dorheid van het dagelijkse te overstijgen. Opgeslorpt door en vertrekkende van uit de meest vreemde, ooit geschreven woorden, verwachtte ik dat zin en betekenis zou gegeven worden aan deze laatste periode van mijn leven, die anders totaal onbekend en zonder lichtpunten zou gebleven zijn. Tezelfdertijd was het een uitdaging die ik me oplegde, niet zo zeer door te trachten het werk te doorgronden, maar er losweg op in te gaan en als het ware Dantes adem te voelen als ik hem volgen zou vanuit la sua selva doorheen Hel en Vagevuur en Paradijs.
En er was in die tijd nog altijd dat andere waar George Steiner me aan herinnerde, het feit dat ik, als mens, het creatief zijn verschuldigd was aan Hij (of Zij of Het) die deze Kosmos in de hand hield en mij met een bepaald doel op ogen, op de wereld had gezet.
En het was herfst, de krachten schoven weg. Bladeren dwarrelden over de binnentuin, de wereld lag er vol van, en november was op komst. Maar ik wou er niet aan toegeven. En met Dante in gedachten werd de zoveelste herfst een vreugde. En de karmijnrode schijf van de zon achter de bomen stond symbool voor wat nu komen ging.
Zo gebeurt het telkens in een mensenleven - en er zijn wellicht altijd voldoende aanwijzingen en aanleidingen - dat je een beslissing neemt waarvan je noch de draagwijdte kent, noch de gevolgen ervan. Je schuift alle papieren en alle boeken van de tafel en je neemt alle Dantes uit de rekken en je stapelt die naast jou, en er zijn er enkele,
Hoe belangrijk is het begin van een boek, van een verhaal, van een gedicht. De eerste zin die de toonaard aangeeft, de zin die de geest prikkelt. Het is het aanknopingspunt tussen schrijver en lezer, het punt waar ze elkaar de hand reiken. En het is de hand van Dante die je vast houdt als je voor de zoveelste maal dit prachtige begin – de baereshit van Dante – leest:
Nel mezzo del cammin di nostra vita / mi ritrovai per una selva oscura / Che la diritta via era smarrita / Ah ! quanto, a dir qual era, é cosa dura, / Questa selva selvaggia é aspra e forte / Che nel pensier rinnova la paura !
Tanto è amaro, che poco è piu morte…
Dit zijn de eerste versregels van het Inferno van de Divina Commedia, voor Dante Vergilius ontmoet en met hem de Hel betreedt:
‘In het midden van onze levensweg, bevond ik me, afgedwaald van de rechte weg, in een donker woud. Ah, hoe moeilijk het is te zeggen hoe wild en imposant dit woud wel was, zo dat de vrees die ik toen kende me terug overvalt als ik er aan terugdenk.
Zo bitter was het dat de dood weinig meer is’.
En zijn woorden echoën in de kamer: Tanto è amaro, che poco è piu morte!’
*
Ik schreef dit begin, meer dan tien jaar geleden. Ik vond het terug in een hoop oude bladen die ik schiften wou. Het is een van de vele pogingen die ik heb gedaan om Dante binnen te leiden in mijn leven. Er zijn er andere geweest. Uiteindelijk ben ik er in geslaagd mijn bezoek, met Dante en Vergilius aan de Hel, af te werken. Ik hernam deze inleiding op een verloren blad, hier, omdat ik deze bewaren wou, redden wou van de ondergang.
In feite is Dante op een totaal andere wijze in mijn leven gekomen. De aanleiding was een klein boekje van Jorge Luis Borges, ‘Nueve ensayos Dantescos’, dat ik op een vreemde wijze gevonden heb in een boekenwinkel in Spanje. Het lag bovenop een rek vol met boeken, waar ik aan voorbij kwam. En ik ben blijven denken dat iemand – Dante? - die wist dat ik eraan voorbij zou komen, het daar voor mij had gelegd. Ware het geplaatst geweest in het rek, tussen de andere boeken, ik zou het nooit opgemerkt hebben, ook niet gekocht en ik zou, naar alle waarschijnlijkheid, ondanks George Steiner nimmer vijf jaar en meer gewerkt en geslapen hebben met Dante aan mijn zijde.
Of hoe kleine dingen een grote impact kunnen hebben op je leven.
[1] George Steiner: ‘Grammars of Creation’, Yale University Press, London, page 175/6
24-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2018 |
Hoe ik mij verraste deze morgen. |
Met wat kan ik me vandaag verrassen? De morgen is nog nacht en er staan geen planeten, geen sterren, geen maan, de lucht is een kille donkerte en het regent. Wat is, is niet veel, is wat stilte die ik adem.
Ik zou er even goed niet kunnen zijn, de plaats waar ik nog ben, zou even goed er kunnen zijn zonder mij, een lege stoel, een laptop gesloten op de tafel, (eeuwig) wachtend om geopend te worden met de boeken ernaast, in een gesloten kamer. Een nameloos stilleven: laptop en boeken en wat losse bladen beschreven papier, meer is het niet, een potlood misschien nog, maar ik, ik ben er niet en niemand is er om te getuigen dat er is wat er is.
Zoals het zou zijn met het Universum, ware de mens er niet om uit te zoeken wat er van is en te zeggen al wat hij weet dat er van is.
De vraag waarom hij, de mens, er moest zijn is duidelijk: hij is er opdat geweten zou dat het Universum er is. Hij is er dus noodzakelijkerwijze. Het Universum is er en de mens is er, beide zijn onmisbaar één, de mens even onmisbaar voor het Universum als het Universum onmisbaar is voor de mens. En van hem weten we dat hij stof en geest is, het kan onmogelijk anders dan dat ook het Universum stof en geest is. Stof die in beweging is en geest die eveneens onmogelijk anders zijn kan dan in beweging, en dat, wat de totaliteit van stof en geest betreft, het de beweging is, het ‘worden’ is, dat essentieel is. Het ‘zijn’ is er omdat het weten er is en omgekeerd, het weten is er omdat er het zijn is.
Verras ik me met wat geschreven staat?
Ja, omdat ik het nog nimmer zo heb uitgedrukt, omdat ik vind dat de evidentie van wat ik vooruit schuif er nog nooit zo duidelijk heeft gestaan. Het Universum is er omdat de mens er komen moest om te zien hoe het Universum in elkaar gestoken werd en voortdurend verder wordt uit gebouwd; om te zien en te begrijpen dat hij in feite een kopie, een soort spiegelbeeld, in het minimale, is van het Universum.
Hij is er opdat het Universum zich zelf zou zien via de mens. Ik lees dit ook bij Karen Armstrong[1] in een hadith van de profeet:
‘I was a hidden treasure and I yearned to be known. Then I created creatures in order to be known by them’.
Dit te weten is geen noodzakelijke behoefte heeft natuurlijk niets rechtstreeks te maken met ons bestaan hier op aarde, maar het is een onderliggende waarheid waar we mee geconfronteerd zijn en worden.
Dit is wat van deze morgen is. Het kan dat het je misvalt, dat je het aan jou laat voorbij gaan; het kan ook dat je erover nadenkt, dat het van enige betekenis is voor jou, zoals het voor mij is. In elk geval, wat er ook van weze, het is het lot dat er over beslist heeft, het stond ergens geschreven dat het deze vijfhonderd woorden waren die ik vanmorgen schrijven zou.
Ikzelf zit er voor niets tussen, want komende uit de nacht wist ik helemaal nog niet wat ik schrijven zou.
[1] Karen Armstrong: ‘A History of God’, Mandarin paperbacks, 1997, p.273.
23-01-2018, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2018 |
Bitterheid |
Het leven is een herhaling, zelfs het schrijven van een blog elke dag is herhaling, want wat je nodig hebt is een begin, is een eerste zin, een aanzet. Het is ook een onbekende weg die je inslaat en die je ergens, waar weet je nog niet, voeren zal. Zelfs al is het resultaat anders, het is telkens een herhaling van wat zich de vorige dag heeft afgespeeld. Eentonig dus, wat het ogenblik van het creatief zijn betreft.
Dus zeg ik, elke dag is een herhaling van de voorgaande. En wat meer is, niets is af, alles loopt verder, ik ondervind het steeds. Mijn blog is af en er wacht me al een andere. De dag is voorbij en er staat al een andere voor de deur, de maand is af en een nieuwe maand is daar al.
Hoe veel jaren houdt een journalist het vol die zes dagen op zeven moet zorgen voor een column in het dagblad? En hoe lang heb ik het vol gehouden, zeven jaar nu al, en dan niet zes maar zeven dagen op zeven. En ik kom keer op keer terecht op de vraag waarom doe ik het, waarom doen mijn vrienden, kunstenaars het, wat is er zo verslavend aan het creatief willen zijn?
Ik stel me elke morgen in vraag en toch ga ik verder, blindelings bijna. Laat ik alles vallen om toch maar mijn vijfhonderd woorden te schrijven opdat mijn dag zou zijn wat ik denk dat hij zijn moet om een volledige dag te zijn. Wat er daarna gebeurt of wat er omheen gebeurt is geen zorg, dan toch zeker niet in zelfde mate.
In dit opzicht noem ik me een vreemde man, niemand twijfelt eraan. Ik adem omdat ik ademen moet, zo gaat het met het schrijven, het is een must. Het komt nu en dan eens op in mij, te zeggen ik stop ermee, maar mijn leven zou niet meer hetzelfde zijn, zou nog enkel een wachten zijn op de dood. Het is nu wel ook zo, maar het wachten zelf is background music, andere zaken zijn prioritair, het is een afwachten van de vijfhonderd, of hoeveel ook woorden, iets wat nog zin geeft aan mijn hier nog zijn.
Uiteindelijk, het laatste ogenblik gekomen, wat overblijven zal na de as uitgestrooid, zijn maar wat woorden, het bewijs dat ik ben langs geweest. Die na een tijd ook vergaan zullen tot stof en vergeten. En toch ga ik verder, of je nu talrijk bent om me te lezen of niet, ik volhard, ik wil overkomen als mateloos, om ondanks alles, mateloos niets te zijn geweest.
Er is vanmorgen, ik weet het, een bitterheid in mijn stem, een ongewoon iets dat als een echo zal worden meegedragen in een lang zwijgen. Een teleurstelling over al wat geweest is en dat zich thans in mijn dagen toespitst op die enkele, schamele woorden die nodig zijn om niet te sterven.
Het potentiële van het zijn is wat me nog rest.
Waarom, vroeg Pessoa naar zijn bril, op het ogenblik van zijn sterven, was het een laatste grap of dacht hij dat hij die bril nog zou nodig hebben?
22-01-2018, 06:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-01-2018 |
De echo |
In zijn Dokter Zhivago schrijft Boris Pasternak, verwijzend naar l' immaculée conception’ van Maria, dat elke geboorte onbevlekt is. Ik voeg er aan toe dat elke bevruchting het is en wel omwille van de reden die ik gisteren opgaf: de bevruchting zelf is geen menselijke daad maar wel een kosmische.
We hebben dit nooit zo gezien maar het is mijn stellige overtuiging, waarmee ik bekrachtigen wil wat ik gisteren schreef. Bij jullie is deze idee wellicht zo voorbijgeschoven, mij heeft ze een lange tijd, tot deze morgen van 21 januari – het is zes uur – bezig gehouden, zodat ik er mijn dag mee begin.
Ik zou hier mijn blok kunnen stoppen, zeggen dat het genoeg is geweest, dat ik heel ver ben gegaan, dat het niet mogelijk is verder te gaan, dat ik de kern van alles heb geraakt, namelijk als het schepping betreft, creatie van wat ook, de kosmos in zijn totale totaliteit ermee gemoeid is. Dus ook in wat ik schrijf elke dag.
Dit is een idee die verspreid moet worden, de gedachte dat we hier zijn in de verlenging van al wat kosmisch is, is heel ver strekkend, is hemelschokkend, maar ik bevestig het, al kan het me heel wat kritiek kosten, verlies van al wat ik al geschreven heb, van al wat ik al de ether heb ingestuurd.
Echter, is het in botsing gekomen met wat van de mens is, het ligt in de aard, in de verlenging, zoals ik hoger zegde, van wat van de Kosmos is. En het is geen vraag die ik stel.
Ik kom aldus eens te meer in het vaarwater van het metafysische, het religieus metafysische. Ik moet me in dit landschap bewegen omdat ik anders heel weinig te zeggen heb. Ook denk ik, omdat je, na al die tijd dat je me leest, weet hoe ik ben en wat je van mij verwachten kunt, want ik heb niets te zeggen over wat er gebeurt in de wereld of in dit land. Ik laat dit over aan de anderen. Ik zit in mijn eigen wereld die afgesloten is, die een oase is in de woestijn. Ik zit er onder de palmbomen in de koelte van de morgen, voor het licht opkomt. Omdat ik het opkomende licht niet nodig heb, omdat ik het innerlijke licht, dat van de geest gebruik en omdat wat ik zeg en wil zeggen een oorsprong kent die geen lichtfotonen nodig heeft.
En eens te meer, waar ben ik ditmaal terecht gekomen, hoe gebeurde het dat ik heb nagelaten wat er staat en niet iets totaal anders. Vraag het me niet, ik heb er geen antwoord op. Ik weet enkel dat ik deze morgen vroeg ben opgestaan, vroeger dan anders en dat ik geluisterd heb naar de stem of de stemmen In mij.
Zijn het stemmen van uit de kosmos, waag ik het dit te schrijven? Waarom niet. De schoonheid van een tekst ligt én in de woordkeuze én in wat erin verteld wordt, die twee zaken zijn noodzakelijk opdat de tekst een draagkracht hebben zou, nazinderen zou lijk een echo, de echo die ik zevenvoudig hoorde toen ik op de hoogvlakte stond boven Kawkaban in Yemen en haar naam riep.
21-01-2018, 06:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2018 |
Hoe het groeide |
Over iemand anders dan mezelf, heb ik het zelden. Gebeurt het toch, dan ben ik er onvermijdelijk bij betrokken. Dit is een eerste punt dat ik aanhalen wou; een tweede is – en ik dacht er gisteren aan – dat ik meestal over vreemde, verborgen zaken schrijf; dat ik meestal eindig in een metafysische omgeving, waar niets vaststaat, waar niets met absolute zekerheid te vertellen valt, maar waar ik o zo graag vertoef.
Ik weet dit ten volle en het betekent eerder een verliespunt dan een winstpunt, want eens in die ongewone omgeving verzeild, wie zal me ernstig nemen? En toch word ik telkens verleid door de man, de Ugo in mij.
Dikwijls stel ik me de vraag hoe het zo ver is kunnen komen, hoe ik geworden ben wie ik ben? Ben ik altijd zo een ‘muggenzifter’ geweest die het laatste uit de kan wou halen? Ik denk het niet, het is geleidelijk aan gekomen. Het is gegroeid, zoals een wilde kerselaar in het landschap er gekomen is, omdat een merel of lijster er een kersenpit heeft achter gelaten, en deze, op een nacht, juist voor de lente begon, ontkiemd is en hieruit, en dit tot zijn eer en glorie, een kerselaar in bloei is ontstaan die er anders nimmer zou gestaan hebben.
Wie heeft dan het zaad in mij gezaaid?
Zijn het mijn ouders, voorouders en ga maar verder, geweest; zijn het de sterren en planeten geweest;, is het de globaliteit van omgeving en omstandigheden geweest, de boeken die ik frequenteerde?
Het is een achteruit kijken tot in mijn verste jeugd: iemand of iets heeft me in de boeken gejaagd. Van toen af wist ik dat ik schrijven zou, en de eerste prijs die ik er mee won, nadat ik had mee gedaan aan een wedstrijd in een of ander dagblad, lang heel lang geleden, was een boek. Wat ik me er nog van herinner, een boek, het eerste boek dat ik bezeten heb, over een jonge man, die een lange zwerftocht had gemaakt in het hoge noorden en er in de avond overvallen werd door zwermen kleine vliegjes. Het is ons, Pierre H. en ik, ook overkomen hoog in het noorden van Schotland, aan de rand van een bos, een namiddag naar de avond toe.
Wie leest die droomt en wie droomt heeft niet genoeg aan de wereld rondom hem, hij zwerft uit, niet in het hoge noorden, maar in gedachten zwerft hij uit. En eens zo ver gekomen, kent hij de nood en de drang die uitgezworven gedachten neer te schrijven, om ze in een eerste fase te bewaren.
Dus zeg ik nu: het zijn de uitwasemingen van al die dromen die me gebracht hebben tot waar ik nu sta. Wat echter niet alles verklaart, er moet een grond, een basis geweest zijn bij mijn ontstaan in de schoot van moeder, ontstaan op het ogenblik van de bevruchting. Dat magische moment, vergeten door ons allemaal, nooit opgeroepen door een van ons, het kiemmoment zijnde, niets anders dan de interventie van de Kosmos of het nu een kersenpit is of een foetus betreft.
Of het moment waar we niets van af weten, waarin alles zich voltrekt, het moment waarin de Kosmos - hijzelf en niemand anders - zijn stempel heeft afgedrukt in de kiem of de foetus die toen ontstaan is.
Wat het effect van deze interventie is geweest zal pas later aan het licht komen in de karaktertekening van de boom of de mens. Voor deze laatste, is dit zijn zodiakale afkomst, die hoewel nooit bewezen, een kosmische herkomst kennende, niet mag op zij geschoven worden. Want de bevruchting is het moment, het ogenblik dat de kosmische stralingen hun effect kennen en de bevruchting plaats vindt.
Ik weet dus dat ik voor een belangrijk deel, het product ben van de kosmische interventie, de elektrische ontlading die de bevruchting is geweest. Trouwens elke creatie is een effect van het kosmische in ons.
De humus waaruit ik zou opgroeien, getemperd dag na dag, door weer en wind, door licht en water, door de vele omstandigheden waarin ik zou terechtkomen, omstandigheden die zowel deze van mij zijn als van anderen. Ze zijn er alle de oorzaak van dat ik schrijf waarover ik schrijf.
Ikzelf sta er machteloos tegenover
20-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2018 |
Hoge winden waren het. |
Het 'impromptu', het onverwachte van hoge winden die van verre kwamen, van landen en van oceanen; hoge winden in de bomen, over huizen en dorpen, lijk wilde gezangen die zijn hart beroerden met woorden over afscheid nemen en over sterven.
En de tijd, zoals in de chanson van Bécaud: ‘Et le temps, et le temps, posez-le là, omzwachteld door de tijd van ons. En die er binnenin geborgen zat, meegesleurd.
Zijn naam opgetekend in vele registers, ergens in kasten of in kamers, of op harde schijven; zijn naam uitgeschreven voor altijd alsof hij enkel naam nog was, niet zo veel meer, de verlatenheid zelve in tijd en hoge winden; hij meegenomen, er niets nog blijven zal van zijn bestaan alhier, dat hij nochtans zo koesterde, dat hij omlijsten wou met guirlandes: enkel de tijd zal overblijven, de grote levende tijd die, in feite, niet is.
Wat hij nu ook nog weet van de tijd, omdat plots een naam opdook, de diepte van een stem in hem geboord, dat vele voren in hem getrokken, als nieuw nog open liggen.
Bevreemdend. En dit wordt hem duidelijk, als hij het waagt al deze zaken nog te denken, nog te herhalen in deze wereld waar er op plaatsen - en er zijn er te veel - de miserie van afdruipt, tot van bloedvergieten, tot van hongersnood en natuurcatastrofen, om niet te spreken van de rest.
Bevreemdend. En toch naar schoonheid uit te kijken en naar herinnering. Want niets hoeft aangeklaagd, wat is en wat gebeurt, is weinig meer dan de schors omheen de kanalen waarlangs de levenssappen vrij en ongedeerd opstijgen kunnen en zich ongestoord vermenigvuldigen.
Het is onder de schors van het gebeuren dat de ware mens zich toont, het is onder de schors van het alledaagse dat hij de weg zoekt naar zijn eeuwigheid. Of, beter nog, naar wat hij las bij een spirituele dame, als Marie-Madeleine Davy: ‘Il est impossible d’envisager l’homme coupé de sa profondeur d’origine divine.’.
En denkt hij, het is voor mij onmogelijk een tekst te schrijven waarin geen spoor zou te vinden zijn van de binding van de mens met zijn ‘goddelijke’ essentie, wat deze essentie ook moge zijn. Het is iets dat boven alles uitsteekt, ook boven alle rampscenario’s.
En om het nog duidelijker te maken. Hij houdt nog altijd de toespraak van Saint-John Perse, bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur: een dagbladknipsel uit ’Le Monde’, gekleefd op een wit blad, waarin hij had onderlijnd: ‘la grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain’, waarmede Saint-John Perse de zin van Davy kruiste.
Hoge winden die verrassen door hun kracht en hevigheid, door bomen neergehaald en daken verschoven, kunnen hieraan niets wijzigen, want dit zijn woorden waarin hij zich geborgen voelt, met de rekken boeken om hem heen. Zelfs met de wind nog heviger dan voorheen, hoog in de bomen, jagend over het huis, als dit het geluid is, de essentie is, van de goddelijke vonk in de menselijke silex.
Zo denkt hij, blijf dit zien als je oorsprong en je toekomst; weet je als een deeltje van het Allesomvattende en aldus, dat je overal aanwezig bent, ook waar miserie is, ook waar schoonheid is, weet dat je voldoende begrepen hebt, al was het slechts maar een vonk van al wat er te begrijpen is.
Zo, denkt hij nog, is mijn dag begonnen. Het kan een van de laatste zijn of, misschien zelfs haal ik nog de laatste van het lopend jaar, of, en waarom niet, de laatste van het jaar erna. Echter wat ook, de vonk zal er altijd zijn.
19-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2018 |
De levensduur van een boek |
Hoe lang of hoe kort duurt het leven van een boek, en dan vooral, nu hij hoorde dat een boek, in de huidige context, vier maanden krijgt om te bewijzen dat het levensvatbaar is. Maar dan, gesteld dat het levensvatbaar is, hoe lang duurt het leven ervan, tien, twintig, dertig jaar, een generatie?
Hij had een lange tijd, een te lange tijd, weinig gelezen opdat hij er enig idee zou over gehad hebben. Maar het scheen hem toe dat de literatuur, verdrongen door het beeld, een andere opdracht had gekregen, dat ze in elk geval niet meer was wat ze vroeger wel was. En hij dacht, al was het maar, aan de tijd van Jules Verne.
Het scheen hem dus ontvankelijk toe, dat hij zich vermeide, in de eerste plaats, in filosofische beschouwingen over het leven en over wie of wat God kon zijn, al was het maar om aan te tonen dat hij van een andere generatie was dan zij die thans met hun woorden de boekenwinkels en de literaire tijdschriften vullen; dat hij in feite aan het filosoferen is vanuit een vorige generatie dan deze van nu en meer nog, naar de generatie toe die na hem zal komen. Wat zeker geen winstpunt is om gehoord te worden. Maar hij waagt het toch de taal te gebruiken die hij gewoon is te gebruiken en er de inhoud aan te geven die hij wenselijk vindt; zelfs toe te geven dat hij de literatuur van de generatie(s) na hem, op enkele uitzonderingen na, wel van ver heeft gevolgd maar weinige boeken eruit gelezen heeft.
Maar over de levensduur van een boek weet hij, dat achteraf gezien, elk boek dat we lezen teruggebracht wordt tot enkele passages die ons om een of andere reden heel bijzonder hebben getroffen; meestal zijn het verheffende, zijn het hoogstaande. Als hij bijvoorbeeld aan de Four Quartets denkt zijn het een paar verzen die onmiddellijk opduiken en zich herhalen:
Time present and time past / are both perhaps present in time future, / and time future contained in time past.
Deze versregels van Eliot zijn in hem gaan leven, en Eliot blijft op deze wijze aanwezig in de band geest die hen bindt over tijd en ruimte heen. Terwijl deze versregels stammen van de generatie voor hem, heeft hij ze toch gelezen en bewaard. Om deze reden schijnt het hem toe dat de vier maanden uitstel die gegeven worden aan een boek, eigen is aan een boek van nu, en deze niet gelden, dan toch voor hem, voor de boeken die leven in hem; die hij meedraagt in en met hem als zeer kostbare dingen, zonder de welke zijn hunker om te schrijven onbestaande zou zijn. Boeken zijn het nostalgisch verhaal van zijn leven, mengen zich met en overstijgen soms zijn herinneringen.
Als hij rond zich kijkt denkt hij zowel aan Saint Joan van Bernard Shaw, aan een Journal d’un curé de campagne van Bernanos, aan een Multatuli als een Streuvels, aan een Jünger als een Rilke. Hij heeft een ganse letterkundige wereld om aan te denken en er inspiratie uit op te doen. Zijn wereld is aldus voldoende bevolkt opdat hij er nog andere bijnemen zou. Wat in feite oneerlijk is, en hij hierbij het gevaar loopt waardevolle boeken links te laten liggen.
Hij weet het en hij schrijft erover, maar er is een zekere verzadiging, op de leeftijd die hij bereikte, een moeheid wat het nieuwe of het vernieuwende betreft en dit is het enige excuus dat hij vinden kan. Zo is het dat van de boeken die hij las en hij zich nog herinnert, de vier maanden lang voorbij zijn en is de verkoop ervan al lang stil gevallen.
Wat hiermede bedoeld werd is praat van de uitgever, als de verkoop stilvalt na vier maanden is er het bewijs dat het boek niet loopt en nimmer lopen zal. Maar een boek dat in de diepte geschreven is heeft zeker een veel langere aanloop nodig en heeft ook een veel langere, maar minder spectaculaire – spektakel dat de hoop is van elke uitgever - levensduur.
Dan toch bij de lezer die de lectuur ziet als voedsel voor de geest, en daar komt het op aan, niet op verkoop, wel op inhoud, wel op stevigheid.
BIJVOEGSEL voor de mogelijke bergliefhebbers onder ons:
Berghutten - Cabanes in de Val d’Anniviers van uit Zinal te bereiken.
Ik ben heel vaag geweest over de situering van de Berghutten van Tracuit en Arpitettaz. Enkele lezers vroegen preciseringen. Ik tracht hier aan tegemoet te komen.
Beide ‘cabanes’ zijn te bereiken van uit Zinal. En Zinal is het absolute eindpunt van de Val d’Anniviers die begint over de Rhône, even buiten de stad Sierre, op de baan naar Brig in de Valais – Wallis. De weg in de Val d’Anniviers loopt over Vissoie, waar de weg zich splitst, links naar Saint-Luc en Chandolin, rechts naar Saint-Jean en Grimentz. Zinal 1670m is rechtdoor over Ayer en Mission.
De tocht naar de cabane de l’Arpitettaz 2786m, begint op het verste punt in de vallei (la Plaine de la Lé) tot waar men geraakt met de wagen. Hiervoor rijdt men door het dorp Zinal tot het einde van de weg, daarna over de brug over de Navizence en verder doorheen de vlakte, aardeweg, tot het einde waar grote rotsblokken overbleven met op een ervan ‘Arpitettaz, chemin difficile. Van hier uit loopt de tocht eerst onmiddellijk links, over de brug van de Navizence, het pad naast de stroom opwaarts volgen tot het verdwijnt in het bosrijk deel; de aanduidingen volgen via een passage, les chaînes er aangebracht om de stijging te vergemakkelijken, weinig hoger bereikt men het droom- en spiegelmeer van de Arpitttaz en vandaar uit, verder de hoogte in langs een duidelijk, niet te missen pad, met rechts, naast zich over gans de lengte van het pad tot aan de cabane, de besneeuwde noorderwand van ‘le Blanc de Moming’. De terugkeer wordt gedaan langs dezelfde paden. Evenwel, mits een goede gids kan de terugkeer ook gaan via de Col de Milon 2990m, een wat hoger gelegen passage over de rug van la Tête de Milon.
De weg naar de cabane de Tracuit, 3256m, vertrekt van uit het dorp, een slingerweg via le chalet blanc richting Roc de la Vache. Van daar uit eens op een plateau, het zicht op het dorp ver in de diepte achter zich, links nemen, het pad volgend. Het is een lange, uitputtende tocht van 1670 m tot 3256m, en vergt een serieuze inspanning.
Van uit die cabane kan men de Bieshorn beklimmen, zijnde een lange tocht over de sneeuwvlakte tot de top op 4153m. Liefst met gids of dan toch met iemand met grote kennis van de bergen. De terugkeer naar de Cabane gebeurt in de late voormiddag zo, dat je ongeveer rond het middaguur terug bent in de cabane en in de namiddag, als je het wenst, terug kunt zijn in Zinal, maar het is een zeer lange afdaling.
Toen wij, Gustave en ik, op de Bieshorn waren met Robert, hebben we een andere terugweg gevolgd. We zijn van op de top verder gegaan in de sneeuw, sneeuw tot op kniehoogte, in de richting van de Weisshorn en afgedaald tot de top van la Tête de Milon, 3693m. Ik herinner me dat we er waren precies op de middag. Vandaar uit hebben we, de kam van de berg afdalend, vier uren nodig gehad om de Col de MIlon, de passage naar de andere vallei, deze van Zinal te bereiken.
Een afdaling die we, Gustave en ik, nimmer zouden gedaan hebben ware er de kennis en de hulp van Robert niet geweest.
Wat ook, de berghutten zelf zijn gemakkelijk, mits de nodige inspanning, te bereiken. Ze zijn wel en ze zullen het blijven, een uitdaging niet zo zeer voor de jeugd maar zeker voor de mens uit onze contreien die de bergen in de zomer genegen is. Het bereiken van een van deze cabanes – van uit Zinal is er ook de Cabane du Grand Mountet – zijn hoogtepunten in een mensenleven.
18-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |