 |
|
 |
|
|
 |
28-01-2018 |
Requiem voor een vriend |
Mijn vriend,
Je bent, als een feniks opgestegen naar de hoogste sferen,
waar we je vervoegen zullen als onze tijd gekomen is, tijd die in het Grote Boek[1], al opgetekend staat;
je vervoegen in de grote klaarte zullen we, met tentakels verstrengeld van het Alfa tot het Omega om te zijn van al wat was en wat nog komen zal.
Mijn goede vriend, je bent van vele zaken toevlucht en herinnering: dat je ons, gezeten op de plaats die de veranda was, verlaten moest, we dachten het.
Zo, in sourdine, het altijd blijven zal: Shostakovich die er soms was, momenten die verzegeld nu:
je bent gesprek en toeverlaat gebleven, veropenbaring onuitgesproken tot nu toe, onbeklemtoond opgetekend in het visioen dat toen, je zag het niet, van de herfst al was.
Zo houd ik je in mijn woorden vast.
Het hoofd gebogen, gezangen van wolken van ver gekomen die over dreven, over de hagen en de bomen en over de pelouse, waar de ekster in de aarde wat eikels borg, of zag je het niet.
Impressies, mijn vriend, momentopnames, zo begroet ik je, beluister ik je adem nu je zo dicht gekomen bent. Je echo die hier hangen bleef, opgenomen in de winden, cirkelend om ons heen, een veld van elektronen.
Omgord ik je, de morgen en de avond, tot in de schemering. Je waart, we bezweren het, niet van stof, je waart, al was het maar een sprankel, eeuwig leven.
Zoals wij allen een sprankel eeuwig leven zijn.
[1] Psalm 139, 16
28-01-2018, 07:56 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2018 |
De droom die niet veel was |
Ik droom nog altijd van plaatsen die ik bezoeken, die ik kennen wil; ik droom van dingen die ik schrijven wil en van andere die ik herschrijven wil. Er is niets verkeerd aan, maar het houdt me bezig als ik niets ervan realiseer, en er me rekenschap van geef dat het in de toekomst zo zal blijven en misschien nog verergeren zal. Dit is een vaststelling die niet zo gemakkelijk weg te denken is. Je blijft ermee geconfronteerd, als je niet inslapen kunt, of midden in de nacht als je wakker komt.
Hoe reageer je hierop als je vaststelt dat je dromen buiten je mogelijkheden liggen en dat het beter ware deze voor eens en altijd te begraven opdat ze het daglicht niet meer zouden zien.
Maar zo eenvoudig is dit nu ook niet. Er blijven flarden van hangen in je handelingen, in je gedachten. Je geraakt er niet van verlost, ze zwellen zelfs aan lijk bloemknoppen die zich openen zullen voor de lente er is. Trouwens, hoe kun je leven zonder dromen, hoe te leven als je je niet voor enkele ogenblikken afzonderen kunt in een virtuele wereld waar je omgeven bent met onbeperkte vooruitzichten?
Hoe is het dat ik me gedragen moet?
Ik doe maar alsof alles de perfectie is, alsof er niets is dat anders kon en dat wat is, voldoende is om niet te sterven. En ook, wat belangrijk is, weten dat wat is, niet anders zijn kon dan wat en hoe het is. Ik leg me er bij neer. Hoe dramatisch, hoe rooskleurig ook, er is wat is. De dag opent zich en ik loop er door zoals ik het gewoon ben geworden, zelfs al verwacht ik, van uit de verste verte als van om de hoek, een verrassing die heel wat wijzigen zou. Maar die komt maar niet en zal nimmer komen.
Al blijft het moeilijk dit te geloven, het is zo en het is niet anders.
Dit is een morgen om te vergeten, hij wordt neergezet in asgrauwe letters op droomloos papier, hij is niet te vermijden als het wintert en het licht niet lichtend is maar de kleur heeft van de letters die ik schrijf, wat nog mag, maar ook van de inhoud ervan, wat minder is.
Het is lijk het geblaf van honden tegen elkaar op. Ik zit erin gevangen, ik heb niets anders om me heen dan de lange stilte die erna komt en me aanstaart. Het is duidelijk, deze morgen had niet moeten komen, hij werd hier niet verwacht.
Ik ben later dan anders in de namiddag naar de vijver gereden, het water was een donker vlak. Ik werd er niet opgewacht door een vriend die zijn hand zou leggen op mijn schouder als we wandelen zouden onder de naakte bomen naar een moment van geluk, dat anders altijd o zo broos is. Ik heb er gewacht tot de schemer viel.
Ooit had ik het gevoel - maar dit was uitzonderlijk - dat die hand op mijn schouder deze van Dante was. Het was, toen ik in de nacht, in de heuvels van Toscane naar de sterren keek, nu al een tijd geleden.
27-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2018 |
Wat hij ooit dacht en herschreef |
Hij heeft zich, op wel bepaalde ogenblikken in zijn leven, willen afstemmen op dat ene stille punt in de ruimte opdat, zoals het inwerkt op de slinger van Foucault, het ook zou inwerken op hem, op zijn daden als op zijn gedachten, als op zijn creatief zijn. Afgestemd zijn van tijd tot tijd, op dat ene punt, om in het merg ervan, te worden opgenomen, om te zijn - en dit vooral als hij schrijven ging - zoals het hoort voor de mens die schrijft te zijn.
Hij dacht hierbij aan Rudolf Steiner, de theosoof, die vertelde dat, als hij lang genoeg keek naar een graankorrel deze oplichtte en hij aldus de potentiële kracht, aanwezig in de korrel, zien kon. Hij zelf had het eens geprobeerd, had lang gestaard naar een tarwekorrel op een blad voor hem, tot hij plots vreesde dat hij de korrel zou zien oplichten en hij het niet aandurfde langer nog te kijken.
Het punt van Eco en Foucault waar hij het over had, is ook zo een plaats waar inbeelding ageert als een soort hypnose waarbij men zich zelf vergeet, en op gaat in een spirituele vervoering dat ons in de mogelijkheid brengt te schrijven over zaken waar men normaal nooit zou aan gedacht hebben.
Het is gek dat hij dit vermeld, maar het punt komt regelmatig in zijn gedachten als hij neerzit en wacht tot het oplichten zal in hem, en dat de zin die hij verwacht tevoorschijn zal komen als een lichtstraal op een spiegel.
Dit punt heeft niets te maken met een menselijk handelende God, die zijn hand zou houden boven de hoofden opdat alles zou verlopen zoals het hoort te gaan, en opdat voor de mens, alles optimaal goed zou gaan, hij deze onderlinge relatie met God, zou moeten bepalen in wetten en regels. Neen, neen, het punt, het ene centrale punt waar alle krachten in het Universum convergeren, wijst ons duidelijk op het feit dat we, als levende mens, ingeschakeld zijn als aslijn en pijl – dit is beeld van Teilhard de Chardin - in de spirituele evolutie in en van het Universum.
Het is vandaar uit vertrekkende dat we bereiken kunnen vast geankerd te zijn in de krachten van het Universum.
Ik zegde het al en ik herhaal het, een werk, een kunstwerk vertrekt van uit deze krachten. Vertrekt het van uit de aarde het is een gewoon iets, maar geen kunstwerk. En het zijn enkel de kunstwerken die bepalend zijn voor onze binding met het kosmische.
Velen zijn er die dit doen en voortdurend nieuwe bressen slaan, zoekend, reikhalzend naar andere horizonten, naar vollere wereldbeelden.
En velen zijn er die, vertrekkende van uit het grote mysterie van het oneindig kleine, het atoom en nog verder, het elektron slingerend om de kern, met de snelheid van het licht, om met dit minimale in het achterhoofd uit te kijken naar het verste melkwegstelsel, en in dit oneindig perspectief een ogenblik maar het globale beeld te houden van wat het Universum betekenen kan.
Een ogenblik maar binnen te komen in dat punt van Eco en Foucault is voor hem meer dan alle gebeden die hij bidden kan.
26-01-2018, 08:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2018 |
Uilen met de vleugels open. |
Vanmorgen – het is altijd in de morgen dat zo iets gebeurt – dacht ik: man, je hebt al genoeg geschreven, je hebt alles gezegd wat je te zeggen had; wat nu nog komen kan is een herhalen van wat al door jou opgetekend werd,, waarom verder doen?.
Hoe reageer ik hier op, hoe zou ik me voelen indien ik geen blog meer te brengen had: opgelucht, bevrijd?
Ik stel me voor dat het zo is. Hoe zou ik hier in huis rondlopen met niets te ‘moeten’ doen, met enkel wat normaal, wat gewoon is te moeten doen? Ik kan het me niet indenken. Ik weet alleen dat een grote rust over mij zou neerkomen.
Echter, wat dan met die rust, wat vang ik er, in werkelijkheid, mee aan, het schijnt me zo ongewoon toe? Wat doen vrienden van mij die me lezen, die niet de behoefte kennen om, zoals ik, hun gedachten te verwoorden en er mee naar buiten te komen. Hun dagen zijn gevuld met andere dingen dan schrijven. Het leven voor hen is er een van pluk de dag, deze van mij, schrijf je blog en je moogt even gaan uitblazen om onmiddellijk daarna te beginnen denken aan de volgende.
Uiteindelijk – wat een woord – leef ik in de toekomst. Is mijn ‘nu’ beperkt tot de tijd nodig voor het schrijven van wat moet worden ingelogd. Het is een nu ingesteld op morgen.
Een goede vriend merkte op dat ik er, als schrijver, een stramien op na houd; dat ik ‘s morgens voor dag en dauw opsta, dat ik uit de natuur om me heen, diepzinnige gedachten haal; dat ik er een of ander schrijver bij neem, en er een zin van hem aan toe voeg, en klaar is wat de ether wordt ingezonden. En hij heeft in zekere mate gelijk, het is op die wijze dat het meestal gebeurt, maar, het moet gezegd, soms ook niet.
Zo, dit ben ik dan kwijt en kan ik overgaan tot de dagorde om te besluiten dat ik een ziek, een gekweld man ben die niet genoeg heeft aan het leven van elke dag. Hij wil er nog zijn als zijn lichaam zal verpulverd zijn tot as. Hoe noemt men zo iemand, een opportunist, een geschifte dromer?
Ik kreeg van mijn kleindochter, Gwendoline, samen met een wenskaartje, haar ‘travail de mémoire’ toegestuurd die ze vandaag, binnen een paar uren, te verantwoorden heeft. Het kaartje toont een resem, veertig, vergulde uilen - des chouettes - in diepdruk. Negenendertig ervan staan afgebeeld, de vleugels strak tegen het lichaam aan; één ervan heeft de vleugels wijd open, klaar om weg te vliegen.
Ik zoek naar de betekenis ervan. Als ik haar plaats, naast mij in de familie, dan zijn we de enige ‘chouettes’ die de vleugels schrijvend open slaan.
Zegt ze me: ‘Merci de m’avoir donné le goût de l’écriture.’ Ware ze hier ik zou haar in mijn armen nemen en denken: hopelijk, ma fille, ken je groter succes dan ik.
25-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2018 |
Over Dante gesproken |
In het midden van de laatste periode van mijn leven, het midden van de laatste dagen, weken, maanden, jaren, wie zegt het me, overviel me, lijk een meteoriet uit de hemel, de lichtende gedachte op pad te gaan met Dante Alighieri, doorheen zijn Divina Commedia, en me totaal over te geven aan de woorden ervan.
Een grote beslissing, die maakte dat plots de wereld voor mij tot stilstand kwam en ik geen behoefte meer had iets meer te kennen of te weten over de dingen en het vele gebeuren omheen mij.
Het gebeurde in de dagen dat ik ‘Grammars of Creation’ van George Steiner las en getroffen werd door een door hem aangehaalde zin van Albert Einstein:
‘One of the strongest motives that leads men to art and sciences is to escape from everyday life with its painful crudity and hopeless dreariness’[1]
Het was vooral de ‘dreariness’, de schrik voor de verveling, waaraan ik ontkomen wou en ik wist dat de studie van Dantes poema sacro een belangrijke beslissing was om de dorheid van het dagelijkse te overstijgen. Opgeslorpt door en vertrekkende van uit de meest vreemde, ooit geschreven woorden, verwachtte ik dat zin en betekenis zou gegeven worden aan deze laatste periode van mijn leven, die anders totaal onbekend en zonder lichtpunten zou gebleven zijn. Tezelfdertijd was het een uitdaging die ik me oplegde, niet zo zeer door te trachten het werk te doorgronden, maar er losweg op in te gaan en als het ware Dantes adem te voelen als ik hem volgen zou vanuit la sua selva doorheen Hel en Vagevuur en Paradijs.
En er was in die tijd nog altijd dat andere waar George Steiner me aan herinnerde, het feit dat ik, als mens, het creatief zijn verschuldigd was aan Hij (of Zij of Het) die deze Kosmos in de hand hield en mij met een bepaald doel op ogen, op de wereld had gezet.
En het was herfst, de krachten schoven weg. Bladeren dwarrelden over de binnentuin, de wereld lag er vol van, en november was op komst. Maar ik wou er niet aan toegeven. En met Dante in gedachten werd de zoveelste herfst een vreugde. En de karmijnrode schijf van de zon achter de bomen stond symbool voor wat nu komen ging.
Zo gebeurt het telkens in een mensenleven - en er zijn wellicht altijd voldoende aanwijzingen en aanleidingen - dat je een beslissing neemt waarvan je noch de draagwijdte kent, noch de gevolgen ervan. Je schuift alle papieren en alle boeken van de tafel en je neemt alle Dantes uit de rekken en je stapelt die naast jou, en er zijn er enkele,
Hoe belangrijk is het begin van een boek, van een verhaal, van een gedicht. De eerste zin die de toonaard aangeeft, de zin die de geest prikkelt. Het is het aanknopingspunt tussen schrijver en lezer, het punt waar ze elkaar de hand reiken. En het is de hand van Dante die je vast houdt als je voor de zoveelste maal dit prachtige begin – de baereshit van Dante – leest:
Nel mezzo del cammin di nostra vita / mi ritrovai per una selva oscura / Che la diritta via era smarrita / Ah ! quanto, a dir qual era, é cosa dura, / Questa selva selvaggia é aspra e forte / Che nel pensier rinnova la paura !
Tanto è amaro, che poco è piu morte…
Dit zijn de eerste versregels van het Inferno van de Divina Commedia, voor Dante Vergilius ontmoet en met hem de Hel betreedt:
‘In het midden van onze levensweg, bevond ik me, afgedwaald van de rechte weg, in een donker woud. Ah, hoe moeilijk het is te zeggen hoe wild en imposant dit woud wel was, zo dat de vrees die ik toen kende me terug overvalt als ik er aan terugdenk.
Zo bitter was het dat de dood weinig meer is’.
En zijn woorden echoën in de kamer: Tanto è amaro, che poco è piu morte!’
*
Ik schreef dit begin, meer dan tien jaar geleden. Ik vond het terug in een hoop oude bladen die ik schiften wou. Het is een van de vele pogingen die ik heb gedaan om Dante binnen te leiden in mijn leven. Er zijn er andere geweest. Uiteindelijk ben ik er in geslaagd mijn bezoek, met Dante en Vergilius aan de Hel, af te werken. Ik hernam deze inleiding op een verloren blad, hier, omdat ik deze bewaren wou, redden wou van de ondergang.
In feite is Dante op een totaal andere wijze in mijn leven gekomen. De aanleiding was een klein boekje van Jorge Luis Borges, ‘Nueve ensayos Dantescos’, dat ik op een vreemde wijze gevonden heb in een boekenwinkel in Spanje. Het lag bovenop een rek vol met boeken, waar ik aan voorbij kwam. En ik ben blijven denken dat iemand – Dante? - die wist dat ik eraan voorbij zou komen, het daar voor mij had gelegd. Ware het geplaatst geweest in het rek, tussen de andere boeken, ik zou het nooit opgemerkt hebben, ook niet gekocht en ik zou, naar alle waarschijnlijkheid, ondanks George Steiner nimmer vijf jaar en meer gewerkt en geslapen hebben met Dante aan mijn zijde.
Of hoe kleine dingen een grote impact kunnen hebben op je leven.
[1] George Steiner: ‘Grammars of Creation’, Yale University Press, London, page 175/6
24-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2018 |
Hoe ik mij verraste deze morgen. |
Met wat kan ik me vandaag verrassen? De morgen is nog nacht en er staan geen planeten, geen sterren, geen maan, de lucht is een kille donkerte en het regent. Wat is, is niet veel, is wat stilte die ik adem.
Ik zou er even goed niet kunnen zijn, de plaats waar ik nog ben, zou even goed er kunnen zijn zonder mij, een lege stoel, een laptop gesloten op de tafel, (eeuwig) wachtend om geopend te worden met de boeken ernaast, in een gesloten kamer. Een nameloos stilleven: laptop en boeken en wat losse bladen beschreven papier, meer is het niet, een potlood misschien nog, maar ik, ik ben er niet en niemand is er om te getuigen dat er is wat er is.
Zoals het zou zijn met het Universum, ware de mens er niet om uit te zoeken wat er van is en te zeggen al wat hij weet dat er van is.
De vraag waarom hij, de mens, er moest zijn is duidelijk: hij is er opdat geweten zou dat het Universum er is. Hij is er dus noodzakelijkerwijze. Het Universum is er en de mens is er, beide zijn onmisbaar één, de mens even onmisbaar voor het Universum als het Universum onmisbaar is voor de mens. En van hem weten we dat hij stof en geest is, het kan onmogelijk anders dan dat ook het Universum stof en geest is. Stof die in beweging is en geest die eveneens onmogelijk anders zijn kan dan in beweging, en dat, wat de totaliteit van stof en geest betreft, het de beweging is, het ‘worden’ is, dat essentieel is. Het ‘zijn’ is er omdat het weten er is en omgekeerd, het weten is er omdat er het zijn is.
Verras ik me met wat geschreven staat?
Ja, omdat ik het nog nimmer zo heb uitgedrukt, omdat ik vind dat de evidentie van wat ik vooruit schuif er nog nooit zo duidelijk heeft gestaan. Het Universum is er omdat de mens er komen moest om te zien hoe het Universum in elkaar gestoken werd en voortdurend verder wordt uit gebouwd; om te zien en te begrijpen dat hij in feite een kopie, een soort spiegelbeeld, in het minimale, is van het Universum.
Hij is er opdat het Universum zich zelf zou zien via de mens. Ik lees dit ook bij Karen Armstrong[1] in een hadith van de profeet:
‘I was a hidden treasure and I yearned to be known. Then I created creatures in order to be known by them’.
Dit te weten is geen noodzakelijke behoefte heeft natuurlijk niets rechtstreeks te maken met ons bestaan hier op aarde, maar het is een onderliggende waarheid waar we mee geconfronteerd zijn en worden.
Dit is wat van deze morgen is. Het kan dat het je misvalt, dat je het aan jou laat voorbij gaan; het kan ook dat je erover nadenkt, dat het van enige betekenis is voor jou, zoals het voor mij is. In elk geval, wat er ook van weze, het is het lot dat er over beslist heeft, het stond ergens geschreven dat het deze vijfhonderd woorden waren die ik vanmorgen schrijven zou.
Ikzelf zit er voor niets tussen, want komende uit de nacht wist ik helemaal nog niet wat ik schrijven zou.
[1] Karen Armstrong: ‘A History of God’, Mandarin paperbacks, 1997, p.273.
23-01-2018, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2018 |
Bitterheid |
Het leven is een herhaling, zelfs het schrijven van een blog elke dag is herhaling, want wat je nodig hebt is een begin, is een eerste zin, een aanzet. Het is ook een onbekende weg die je inslaat en die je ergens, waar weet je nog niet, voeren zal. Zelfs al is het resultaat anders, het is telkens een herhaling van wat zich de vorige dag heeft afgespeeld. Eentonig dus, wat het ogenblik van het creatief zijn betreft.
Dus zeg ik, elke dag is een herhaling van de voorgaande. En wat meer is, niets is af, alles loopt verder, ik ondervind het steeds. Mijn blog is af en er wacht me al een andere. De dag is voorbij en er staat al een andere voor de deur, de maand is af en een nieuwe maand is daar al.
Hoe veel jaren houdt een journalist het vol die zes dagen op zeven moet zorgen voor een column in het dagblad? En hoe lang heb ik het vol gehouden, zeven jaar nu al, en dan niet zes maar zeven dagen op zeven. En ik kom keer op keer terecht op de vraag waarom doe ik het, waarom doen mijn vrienden, kunstenaars het, wat is er zo verslavend aan het creatief willen zijn?
Ik stel me elke morgen in vraag en toch ga ik verder, blindelings bijna. Laat ik alles vallen om toch maar mijn vijfhonderd woorden te schrijven opdat mijn dag zou zijn wat ik denk dat hij zijn moet om een volledige dag te zijn. Wat er daarna gebeurt of wat er omheen gebeurt is geen zorg, dan toch zeker niet in zelfde mate.
In dit opzicht noem ik me een vreemde man, niemand twijfelt eraan. Ik adem omdat ik ademen moet, zo gaat het met het schrijven, het is een must. Het komt nu en dan eens op in mij, te zeggen ik stop ermee, maar mijn leven zou niet meer hetzelfde zijn, zou nog enkel een wachten zijn op de dood. Het is nu wel ook zo, maar het wachten zelf is background music, andere zaken zijn prioritair, het is een afwachten van de vijfhonderd, of hoeveel ook woorden, iets wat nog zin geeft aan mijn hier nog zijn.
Uiteindelijk, het laatste ogenblik gekomen, wat overblijven zal na de as uitgestrooid, zijn maar wat woorden, het bewijs dat ik ben langs geweest. Die na een tijd ook vergaan zullen tot stof en vergeten. En toch ga ik verder, of je nu talrijk bent om me te lezen of niet, ik volhard, ik wil overkomen als mateloos, om ondanks alles, mateloos niets te zijn geweest.
Er is vanmorgen, ik weet het, een bitterheid in mijn stem, een ongewoon iets dat als een echo zal worden meegedragen in een lang zwijgen. Een teleurstelling over al wat geweest is en dat zich thans in mijn dagen toespitst op die enkele, schamele woorden die nodig zijn om niet te sterven.
Het potentiële van het zijn is wat me nog rest.
Waarom, vroeg Pessoa naar zijn bril, op het ogenblik van zijn sterven, was het een laatste grap of dacht hij dat hij die bril nog zou nodig hebben?
22-01-2018, 06:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-01-2018 |
De echo |
In zijn Dokter Zhivago schrijft Boris Pasternak, verwijzend naar l' immaculée conception’ van Maria, dat elke geboorte onbevlekt is. Ik voeg er aan toe dat elke bevruchting het is en wel omwille van de reden die ik gisteren opgaf: de bevruchting zelf is geen menselijke daad maar wel een kosmische.
We hebben dit nooit zo gezien maar het is mijn stellige overtuiging, waarmee ik bekrachtigen wil wat ik gisteren schreef. Bij jullie is deze idee wellicht zo voorbijgeschoven, mij heeft ze een lange tijd, tot deze morgen van 21 januari – het is zes uur – bezig gehouden, zodat ik er mijn dag mee begin.
Ik zou hier mijn blok kunnen stoppen, zeggen dat het genoeg is geweest, dat ik heel ver ben gegaan, dat het niet mogelijk is verder te gaan, dat ik de kern van alles heb geraakt, namelijk als het schepping betreft, creatie van wat ook, de kosmos in zijn totale totaliteit ermee gemoeid is. Dus ook in wat ik schrijf elke dag.
Dit is een idee die verspreid moet worden, de gedachte dat we hier zijn in de verlenging van al wat kosmisch is, is heel ver strekkend, is hemelschokkend, maar ik bevestig het, al kan het me heel wat kritiek kosten, verlies van al wat ik al geschreven heb, van al wat ik al de ether heb ingestuurd.
Echter, is het in botsing gekomen met wat van de mens is, het ligt in de aard, in de verlenging, zoals ik hoger zegde, van wat van de Kosmos is. En het is geen vraag die ik stel.
Ik kom aldus eens te meer in het vaarwater van het metafysische, het religieus metafysische. Ik moet me in dit landschap bewegen omdat ik anders heel weinig te zeggen heb. Ook denk ik, omdat je, na al die tijd dat je me leest, weet hoe ik ben en wat je van mij verwachten kunt, want ik heb niets te zeggen over wat er gebeurt in de wereld of in dit land. Ik laat dit over aan de anderen. Ik zit in mijn eigen wereld die afgesloten is, die een oase is in de woestijn. Ik zit er onder de palmbomen in de koelte van de morgen, voor het licht opkomt. Omdat ik het opkomende licht niet nodig heb, omdat ik het innerlijke licht, dat van de geest gebruik en omdat wat ik zeg en wil zeggen een oorsprong kent die geen lichtfotonen nodig heeft.
En eens te meer, waar ben ik ditmaal terecht gekomen, hoe gebeurde het dat ik heb nagelaten wat er staat en niet iets totaal anders. Vraag het me niet, ik heb er geen antwoord op. Ik weet enkel dat ik deze morgen vroeg ben opgestaan, vroeger dan anders en dat ik geluisterd heb naar de stem of de stemmen In mij.
Zijn het stemmen van uit de kosmos, waag ik het dit te schrijven? Waarom niet. De schoonheid van een tekst ligt én in de woordkeuze én in wat erin verteld wordt, die twee zaken zijn noodzakelijk opdat de tekst een draagkracht hebben zou, nazinderen zou lijk een echo, de echo die ik zevenvoudig hoorde toen ik op de hoogvlakte stond boven Kawkaban in Yemen en haar naam riep.
21-01-2018, 06:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2018 |
Hoe het groeide |
Over iemand anders dan mezelf, heb ik het zelden. Gebeurt het toch, dan ben ik er onvermijdelijk bij betrokken. Dit is een eerste punt dat ik aanhalen wou; een tweede is – en ik dacht er gisteren aan – dat ik meestal over vreemde, verborgen zaken schrijf; dat ik meestal eindig in een metafysische omgeving, waar niets vaststaat, waar niets met absolute zekerheid te vertellen valt, maar waar ik o zo graag vertoef.
Ik weet dit ten volle en het betekent eerder een verliespunt dan een winstpunt, want eens in die ongewone omgeving verzeild, wie zal me ernstig nemen? En toch word ik telkens verleid door de man, de Ugo in mij.
Dikwijls stel ik me de vraag hoe het zo ver is kunnen komen, hoe ik geworden ben wie ik ben? Ben ik altijd zo een ‘muggenzifter’ geweest die het laatste uit de kan wou halen? Ik denk het niet, het is geleidelijk aan gekomen. Het is gegroeid, zoals een wilde kerselaar in het landschap er gekomen is, omdat een merel of lijster er een kersenpit heeft achter gelaten, en deze, op een nacht, juist voor de lente begon, ontkiemd is en hieruit, en dit tot zijn eer en glorie, een kerselaar in bloei is ontstaan die er anders nimmer zou gestaan hebben.
Wie heeft dan het zaad in mij gezaaid?
Zijn het mijn ouders, voorouders en ga maar verder, geweest; zijn het de sterren en planeten geweest;, is het de globaliteit van omgeving en omstandigheden geweest, de boeken die ik frequenteerde?
Het is een achteruit kijken tot in mijn verste jeugd: iemand of iets heeft me in de boeken gejaagd. Van toen af wist ik dat ik schrijven zou, en de eerste prijs die ik er mee won, nadat ik had mee gedaan aan een wedstrijd in een of ander dagblad, lang heel lang geleden, was een boek. Wat ik me er nog van herinner, een boek, het eerste boek dat ik bezeten heb, over een jonge man, die een lange zwerftocht had gemaakt in het hoge noorden en er in de avond overvallen werd door zwermen kleine vliegjes. Het is ons, Pierre H. en ik, ook overkomen hoog in het noorden van Schotland, aan de rand van een bos, een namiddag naar de avond toe.
Wie leest die droomt en wie droomt heeft niet genoeg aan de wereld rondom hem, hij zwerft uit, niet in het hoge noorden, maar in gedachten zwerft hij uit. En eens zo ver gekomen, kent hij de nood en de drang die uitgezworven gedachten neer te schrijven, om ze in een eerste fase te bewaren.
Dus zeg ik nu: het zijn de uitwasemingen van al die dromen die me gebracht hebben tot waar ik nu sta. Wat echter niet alles verklaart, er moet een grond, een basis geweest zijn bij mijn ontstaan in de schoot van moeder, ontstaan op het ogenblik van de bevruchting. Dat magische moment, vergeten door ons allemaal, nooit opgeroepen door een van ons, het kiemmoment zijnde, niets anders dan de interventie van de Kosmos of het nu een kersenpit is of een foetus betreft.
Of het moment waar we niets van af weten, waarin alles zich voltrekt, het moment waarin de Kosmos - hijzelf en niemand anders - zijn stempel heeft afgedrukt in de kiem of de foetus die toen ontstaan is.
Wat het effect van deze interventie is geweest zal pas later aan het licht komen in de karaktertekening van de boom of de mens. Voor deze laatste, is dit zijn zodiakale afkomst, die hoewel nooit bewezen, een kosmische herkomst kennende, niet mag op zij geschoven worden. Want de bevruchting is het moment, het ogenblik dat de kosmische stralingen hun effect kennen en de bevruchting plaats vindt.
Ik weet dus dat ik voor een belangrijk deel, het product ben van de kosmische interventie, de elektrische ontlading die de bevruchting is geweest. Trouwens elke creatie is een effect van het kosmische in ons.
De humus waaruit ik zou opgroeien, getemperd dag na dag, door weer en wind, door licht en water, door de vele omstandigheden waarin ik zou terechtkomen, omstandigheden die zowel deze van mij zijn als van anderen. Ze zijn er alle de oorzaak van dat ik schrijf waarover ik schrijf.
Ikzelf sta er machteloos tegenover
20-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2018 |
Hoge winden waren het. |
Het 'impromptu', het onverwachte van hoge winden die van verre kwamen, van landen en van oceanen; hoge winden in de bomen, over huizen en dorpen, lijk wilde gezangen die zijn hart beroerden met woorden over afscheid nemen en over sterven.
En de tijd, zoals in de chanson van Bécaud: ‘Et le temps, et le temps, posez-le là, omzwachteld door de tijd van ons. En die er binnenin geborgen zat, meegesleurd.
Zijn naam opgetekend in vele registers, ergens in kasten of in kamers, of op harde schijven; zijn naam uitgeschreven voor altijd alsof hij enkel naam nog was, niet zo veel meer, de verlatenheid zelve in tijd en hoge winden; hij meegenomen, er niets nog blijven zal van zijn bestaan alhier, dat hij nochtans zo koesterde, dat hij omlijsten wou met guirlandes: enkel de tijd zal overblijven, de grote levende tijd die, in feite, niet is.
Wat hij nu ook nog weet van de tijd, omdat plots een naam opdook, de diepte van een stem in hem geboord, dat vele voren in hem getrokken, als nieuw nog open liggen.
Bevreemdend. En dit wordt hem duidelijk, als hij het waagt al deze zaken nog te denken, nog te herhalen in deze wereld waar er op plaatsen - en er zijn er te veel - de miserie van afdruipt, tot van bloedvergieten, tot van hongersnood en natuurcatastrofen, om niet te spreken van de rest.
Bevreemdend. En toch naar schoonheid uit te kijken en naar herinnering. Want niets hoeft aangeklaagd, wat is en wat gebeurt, is weinig meer dan de schors omheen de kanalen waarlangs de levenssappen vrij en ongedeerd opstijgen kunnen en zich ongestoord vermenigvuldigen.
Het is onder de schors van het gebeuren dat de ware mens zich toont, het is onder de schors van het alledaagse dat hij de weg zoekt naar zijn eeuwigheid. Of, beter nog, naar wat hij las bij een spirituele dame, als Marie-Madeleine Davy: ‘Il est impossible d’envisager l’homme coupé de sa profondeur d’origine divine.’.
En denkt hij, het is voor mij onmogelijk een tekst te schrijven waarin geen spoor zou te vinden zijn van de binding van de mens met zijn ‘goddelijke’ essentie, wat deze essentie ook moge zijn. Het is iets dat boven alles uitsteekt, ook boven alle rampscenario’s.
En om het nog duidelijker te maken. Hij houdt nog altijd de toespraak van Saint-John Perse, bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur: een dagbladknipsel uit ’Le Monde’, gekleefd op een wit blad, waarin hij had onderlijnd: ‘la grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain’, waarmede Saint-John Perse de zin van Davy kruiste.
Hoge winden die verrassen door hun kracht en hevigheid, door bomen neergehaald en daken verschoven, kunnen hieraan niets wijzigen, want dit zijn woorden waarin hij zich geborgen voelt, met de rekken boeken om hem heen. Zelfs met de wind nog heviger dan voorheen, hoog in de bomen, jagend over het huis, als dit het geluid is, de essentie is, van de goddelijke vonk in de menselijke silex.
Zo denkt hij, blijf dit zien als je oorsprong en je toekomst; weet je als een deeltje van het Allesomvattende en aldus, dat je overal aanwezig bent, ook waar miserie is, ook waar schoonheid is, weet dat je voldoende begrepen hebt, al was het slechts maar een vonk van al wat er te begrijpen is.
Zo, denkt hij nog, is mijn dag begonnen. Het kan een van de laatste zijn of, misschien zelfs haal ik nog de laatste van het lopend jaar, of, en waarom niet, de laatste van het jaar erna. Echter wat ook, de vonk zal er altijd zijn.
19-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2018 |
De levensduur van een boek |
Hoe lang of hoe kort duurt het leven van een boek, en dan vooral, nu hij hoorde dat een boek, in de huidige context, vier maanden krijgt om te bewijzen dat het levensvatbaar is. Maar dan, gesteld dat het levensvatbaar is, hoe lang duurt het leven ervan, tien, twintig, dertig jaar, een generatie?
Hij had een lange tijd, een te lange tijd, weinig gelezen opdat hij er enig idee zou over gehad hebben. Maar het scheen hem toe dat de literatuur, verdrongen door het beeld, een andere opdracht had gekregen, dat ze in elk geval niet meer was wat ze vroeger wel was. En hij dacht, al was het maar, aan de tijd van Jules Verne.
Het scheen hem dus ontvankelijk toe, dat hij zich vermeide, in de eerste plaats, in filosofische beschouwingen over het leven en over wie of wat God kon zijn, al was het maar om aan te tonen dat hij van een andere generatie was dan zij die thans met hun woorden de boekenwinkels en de literaire tijdschriften vullen; dat hij in feite aan het filosoferen is vanuit een vorige generatie dan deze van nu en meer nog, naar de generatie toe die na hem zal komen. Wat zeker geen winstpunt is om gehoord te worden. Maar hij waagt het toch de taal te gebruiken die hij gewoon is te gebruiken en er de inhoud aan te geven die hij wenselijk vindt; zelfs toe te geven dat hij de literatuur van de generatie(s) na hem, op enkele uitzonderingen na, wel van ver heeft gevolgd maar weinige boeken eruit gelezen heeft.
Maar over de levensduur van een boek weet hij, dat achteraf gezien, elk boek dat we lezen teruggebracht wordt tot enkele passages die ons om een of andere reden heel bijzonder hebben getroffen; meestal zijn het verheffende, zijn het hoogstaande. Als hij bijvoorbeeld aan de Four Quartets denkt zijn het een paar verzen die onmiddellijk opduiken en zich herhalen:
Time present and time past / are both perhaps present in time future, / and time future contained in time past.
Deze versregels van Eliot zijn in hem gaan leven, en Eliot blijft op deze wijze aanwezig in de band geest die hen bindt over tijd en ruimte heen. Terwijl deze versregels stammen van de generatie voor hem, heeft hij ze toch gelezen en bewaard. Om deze reden schijnt het hem toe dat de vier maanden uitstel die gegeven worden aan een boek, eigen is aan een boek van nu, en deze niet gelden, dan toch voor hem, voor de boeken die leven in hem; die hij meedraagt in en met hem als zeer kostbare dingen, zonder de welke zijn hunker om te schrijven onbestaande zou zijn. Boeken zijn het nostalgisch verhaal van zijn leven, mengen zich met en overstijgen soms zijn herinneringen.
Als hij rond zich kijkt denkt hij zowel aan Saint Joan van Bernard Shaw, aan een Journal d’un curé de campagne van Bernanos, aan een Multatuli als een Streuvels, aan een Jünger als een Rilke. Hij heeft een ganse letterkundige wereld om aan te denken en er inspiratie uit op te doen. Zijn wereld is aldus voldoende bevolkt opdat hij er nog andere bijnemen zou. Wat in feite oneerlijk is, en hij hierbij het gevaar loopt waardevolle boeken links te laten liggen.
Hij weet het en hij schrijft erover, maar er is een zekere verzadiging, op de leeftijd die hij bereikte, een moeheid wat het nieuwe of het vernieuwende betreft en dit is het enige excuus dat hij vinden kan. Zo is het dat van de boeken die hij las en hij zich nog herinnert, de vier maanden lang voorbij zijn en is de verkoop ervan al lang stil gevallen.
Wat hiermede bedoeld werd is praat van de uitgever, als de verkoop stilvalt na vier maanden is er het bewijs dat het boek niet loopt en nimmer lopen zal. Maar een boek dat in de diepte geschreven is heeft zeker een veel langere aanloop nodig en heeft ook een veel langere, maar minder spectaculaire – spektakel dat de hoop is van elke uitgever - levensduur.
Dan toch bij de lezer die de lectuur ziet als voedsel voor de geest, en daar komt het op aan, niet op verkoop, wel op inhoud, wel op stevigheid.
BIJVOEGSEL voor de mogelijke bergliefhebbers onder ons:
Berghutten - Cabanes in de Val d’Anniviers van uit Zinal te bereiken.
Ik ben heel vaag geweest over de situering van de Berghutten van Tracuit en Arpitettaz. Enkele lezers vroegen preciseringen. Ik tracht hier aan tegemoet te komen.
Beide ‘cabanes’ zijn te bereiken van uit Zinal. En Zinal is het absolute eindpunt van de Val d’Anniviers die begint over de Rhône, even buiten de stad Sierre, op de baan naar Brig in de Valais – Wallis. De weg in de Val d’Anniviers loopt over Vissoie, waar de weg zich splitst, links naar Saint-Luc en Chandolin, rechts naar Saint-Jean en Grimentz. Zinal 1670m is rechtdoor over Ayer en Mission.
De tocht naar de cabane de l’Arpitettaz 2786m, begint op het verste punt in de vallei (la Plaine de la Lé) tot waar men geraakt met de wagen. Hiervoor rijdt men door het dorp Zinal tot het einde van de weg, daarna over de brug over de Navizence en verder doorheen de vlakte, aardeweg, tot het einde waar grote rotsblokken overbleven met op een ervan ‘Arpitettaz, chemin difficile. Van hier uit loopt de tocht eerst onmiddellijk links, over de brug van de Navizence, het pad naast de stroom opwaarts volgen tot het verdwijnt in het bosrijk deel; de aanduidingen volgen via een passage, les chaînes er aangebracht om de stijging te vergemakkelijken, weinig hoger bereikt men het droom- en spiegelmeer van de Arpitttaz en vandaar uit, verder de hoogte in langs een duidelijk, niet te missen pad, met rechts, naast zich over gans de lengte van het pad tot aan de cabane, de besneeuwde noorderwand van ‘le Blanc de Moming’. De terugkeer wordt gedaan langs dezelfde paden. Evenwel, mits een goede gids kan de terugkeer ook gaan via de Col de Milon 2990m, een wat hoger gelegen passage over de rug van la Tête de Milon.
De weg naar de cabane de Tracuit, 3256m, vertrekt van uit het dorp, een slingerweg via le chalet blanc richting Roc de la Vache. Van daar uit eens op een plateau, het zicht op het dorp ver in de diepte achter zich, links nemen, het pad volgend. Het is een lange, uitputtende tocht van 1670 m tot 3256m, en vergt een serieuze inspanning.
Van uit die cabane kan men de Bieshorn beklimmen, zijnde een lange tocht over de sneeuwvlakte tot de top op 4153m. Liefst met gids of dan toch met iemand met grote kennis van de bergen. De terugkeer naar de Cabane gebeurt in de late voormiddag zo, dat je ongeveer rond het middaguur terug bent in de cabane en in de namiddag, als je het wenst, terug kunt zijn in Zinal, maar het is een zeer lange afdaling.
Toen wij, Gustave en ik, op de Bieshorn waren met Robert, hebben we een andere terugweg gevolgd. We zijn van op de top verder gegaan in de sneeuw, sneeuw tot op kniehoogte, in de richting van de Weisshorn en afgedaald tot de top van la Tête de Milon, 3693m. Ik herinner me dat we er waren precies op de middag. Vandaar uit hebben we, de kam van de berg afdalend, vier uren nodig gehad om de Col de MIlon, de passage naar de andere vallei, deze van Zinal te bereiken.
Een afdaling die we, Gustave en ik, nimmer zouden gedaan hebben ware er de kennis en de hulp van Robert niet geweest.
Wat ook, de berghutten zelf zijn gemakkelijk, mits de nodige inspanning, te bereiken. Ze zijn wel en ze zullen het blijven, een uitdaging niet zo zeer voor de jeugd maar zeker voor de mens uit onze contreien die de bergen in de zomer genegen is. Het bereiken van een van deze cabanes – van uit Zinal is er ook de Cabane du Grand Mountet – zijn hoogtepunten in een mensenleven.
18-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2018 |
Het had een gedicht kunnen zijn |
Je zegt me maar dat ik verder moet, dat negatieve gedachten wat de komende generaties betreft, gevaarlijk zijn en riskeren, eerder negatieve dan positieve gevolgen te kennen en zelfs, indien het niet zo ver zou komen, dan toch remmend inwerken zullen op wat komen zal.
Dus man, de blik vooruit, geslacht na geslacht zal zich opvullen zal zich verrijken, zal groeien tot een bloeiende cultureel rijke gemeenschap, en jij en allen voor jou, zullen er de basis van vormen, zullen de humus zijn, zoals je het voorheen zo dikwijls hebt gezegd.
En Gezelle zal blijven. Zijn ‘Die avond en die roze’ zal gelezen blijven worden als een meesterlijk gedicht, wat het ook in de diepte verbergen mag. Wat er misschien gebeuren zal is dat we het oppervlakkige terzijde gaan houden en ons richten naar wat juist onder de oppervlakte aanwezig is; dat we nadenken zullen over de vele ongekende aanleidingen die er moeten zijn om voort te brengen wat voortgebracht wordt. En dan vooral hoe deze, gevoed worden om plots aan te voelen dat we hieruit nieuwe gedachten zullen zien opwellen.
Het grote leven dat van alle tijden is, sprankels van hoop en inzichten.
Hoe we ons er tegenover gedragen zullen weten we niet, hoe we het interpreteren zullen evenmin. Maar we staan klaar om uit te dragen wat ons wordt bijgebracht, het creatieve van het zijn zal ons niet verlaten en daarenboven zal gemerkt worden met alle krachten die zich in ons zouden verborgen houden en nog niet werden blootgelegd.
Feniksen zullen we zijn, gelouterd en gekroond.
Niemand zal ons tegenhouden als we ons oprichten zullen om én van de wereld én van de geest te zijn. Er te staan en er vooruit te kijken naar wat van de toekomst is; te zijn wat er zijn moet van die toekomst opdat al wat is bewaard zou blijven en in meer, groeien zou naar nieuwe hoogten, tot op heden nog niet bereikt.
We komen er ooit, staat het niet geschreven, het staat gewelfd over de dingen, de waarden die er zijn. Uiteindelijk is er niets dat nog verrassing zijn zal. Zo schrijven we de toekomst, van generaties ver voor ons uit met de zekerheid dat we er, onder een of andere vorm of aanwezigheid er deel zullen van uit te maken.
We dromen soms van grote werken die geschreven worden en tentakels zijn die doordringen tot in de verste tijden waar ze bloeien zullen in velden, geel en groen en blauw, velden van verrukking en van blijde verwachtingen. Ademend alle geuren en alle geneugten die er mogelijks kunnen zijn.
Oplosbare en verscholene, ingekeerde en buitgemaakte, vertelbare en schichtige, te vlug verwijderd om te worden neergezet. Maar we houden alles klaar om rond te dragen onder een baldakijn van rozen en van brokaten.
Wat ik nu schreef is om vlug te vergeten. Het zijn maar wat woorden in elkaar gehaakt om er maar te zijn waar ze horen te zijn, en andere die er niet zijn te verbergen voor andere dagen.
Zo kunnen we verder, toch een tijdje nog, mijmerend.
17-01-2018, 06:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2018 |
Een àtwee generaties verder |
In de palm van mijn beide handen, als ik de lijnen lees, duidelijk in Arabische cijfers[1], het getal 81 in mijn linker handpalm en 18 in mijn rechter, samen het getal 99 of, zeggen de volgelingen van Mohammed, 99 zijnde de hoedanigheden van God. Iemand wist me te vertellen, en dit moet in mijn dagboeken vermeld staan, dat die 99 hoedanigheden, ergens, waar weet ik niet meer, gebeiteld staan in een rotsblok.
Het is maar een van de vele gegevens die circuleren onder de volgelingen van Mohammed, misschien één van zijn vele hadiths die ooit werden opgetekend, zoals er zovele opgetekend staan over Jezus van Nazareth. Maar deze laatste zijn ook, zovele gegevens die wat het westen betreft, aan het verdwijnen zijn, die vervangen worden door andere uitspraken van persoonlijkheden zoals Einstein, zoals Nietzsche, zoals Augustinus, Confucius en zovele anderen.
Goed dat we die nog overhielden, goed dat we die nog lezen en meedragen, ergens in ons achterhoofd als een begin van wijsheid waar we in deze wereld meer dan nood aan hebben, meer eigenlijk dan aan de 99 hoedanigheden van een God, die ons bescherming zouden bieden tegen al het kwade dat ons overkomen kan.
Maar, wat is van de tijden voor ons, wat is van wat opstijgt uit de verre nevelen van de traditie, verankerd in onze genen die de humus zijn van het leven waarin we zijn ondergedompeld, is een humus die zich voortdurend gewijzigd heeft en zich geslacht na geslacht, wijzigen blijft, zo dat vandaag stilaan de vrees aan het groeien is dat van al wat was, minder en minder nog resten zal en dat de waarden die we tot de tijden van nu, als waardevol en als verworven aanzagen, aan het aftakelen zijn en allengs, als het zo verder gaat, opgelost zullen zijn.
Ik dacht hier aan toen ik de bijdrage, ‘Schrijf Gezelle niet te snel af’, las van Marlies De Munck in de Standaard van 11 januari 2018: waar ze het had over de rol van het DKO, het Deeltijds Kunstonderwijs in Vlaanderen. En ik me plots de vraag stelde, toen ik vier van mijn achterkleinkinderen bezig zag, zal het, twee generaties verder, nog belangrijk zijn te weten dat Gezelle heeft bestaan, Willen Kloos, Multatuli, Louis-Paul Boon, Hugo Claus en noem maar op; Bach, Beethoven, Shostakovich. Zal er nog behoefte zijn hen te kennen, te lezen, te beluisteren?
Schrijft dan Marlies De Munck en het is een duidelijk te volgen richting die ze aanreikt:
‘Een grondige kennis van cultuur laat ons toe om de dingen in perspectief te plaatsen, historisch te duiden, te begrijpen en naar waarde (of gebrek daaraan) te schatten. Alleen zo kan cultuur ons weerbaar maken tegen een consumptiemodel dat zich opdringt als gemakkelijke ontsnappingsroute voor dreigende zinloosheid.’
En,
‘Hoe kom je tot Gezelle of Bach als je leefwereld die van de gemiddelde jongerenzender niet overstijgt?
Er loopt al jaren een programma op de VRT, ‘Blokken’. De vragen die gesteld worden - of is het, het spel met de blokken dat het belangrijkste deel is - hebben helemaal niets te maken met een, zelfs minimale, kennis van klassieke muziek, letterkunde of schilderkunst. Men mijdt dergelijke vragen, men heeft de indruk als er een dergelijke vraag eventueel toch komt, dat men er over doet, alsof het de vreemdste zaak van de wereld is. En ik hoor dat het programma elke dag door een kleine miljoen kijkers gevolgd wordt.
Het is duidelijk, we zitten in een uiterst belangrijke overgangsperiode. Cultuur wordt met de vinger gewezen, wordt overbodig. Voorlopig wordt er nog geschreven met pen en potlood, morgen gebeurt alles elektronisch – ik hoop dat de boeken nimmer zullen verdwijnen maar zeker ben ik niet! – maar, er worden nog woorden gebruikt, er zijn nog richtlijnen voor het juiste gebruik ervan, maar wat, en het schijnt me toe op komst te zijn, wat als een à twee generaties verder, het woord wordt vervangen door het beeld?
En ik blijf me maar inspannen, denkende dat ik schrijf voor mijn achterkleinkinderen. Is het een illusie?
[1] In het Arabisch is het ‘een’-cijfer een lijn, is de ‘acht’ een omgekeerde V. Getallen worden van links naar rechts geschreven.
16-01-2018, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2018 |
Wat ik nog vastleggen wou voor het te laat is |
Ik breng zelden afbeeldingen – en als ik het doe zijn ze onhandig ingebracht – omdat ik vind dat wat ik te zeggen heb geen foto nodig heeft. Zo ligt er al enkele dagen een blog klaar over de Sibylla Sambetha van Hans Memling en aarzel ik om de tekst ervan af te werken, al weet ik heel duidelijk wat ik er over zeggen wil. Ik tracht een heldere, klare foto te vinden van het schilderij uit het Sint-Janshospitaal Museum in Brugge, maar ik vind er geen die me bevalt. Dus als de tekst er komt, en bij leven zal hij er komen, dan denk ik dat wat ik te zeggen heb, zo diep reikend zal zijn dat de lezer nadien het schilderij, indien hij het nog niet kennen zou – maar hij heeft wel een Mona Lisa in zijn gedachten – het opzoeken zal.
Dit alles om jullie te zeggen dat ik geen fotograaf, noch een schilder of beeldhouwer ben, noch een componist, wat niet belet dat ik van alles een beetje wou zijn. Neen, ik ben een man van woorden, je leest me en je volgt me of ik blijf totaal onbekend voor jullie en de wereld.
Ondertussen, met Memling en wat ik nog gepland heb in mijn achterhoofd, kom ik terug uit de bergen, zijn we, na de nacht in de cabane te hebben doorgebracht, de volgende dag terug afgedaald naar Zinal. Niet langs de weg vanwaar we kwamen, maar we zijn naar rechts afgeslagen om hoger te klimmen naar de Col de Millon, om over die passage op de bergrug in de andere vallei te komen - er waren toen, boven op de col, nog geen vaste koorden – de lange afdaling, eerst in de sneeuw naar Zinal toe.
Ik bespaar je de herinneringen aan andere tochten in de regio met Robert en Gustave ervoor. Ik bespaar je de afdaling, komende van de Bieshorn (4280m), over la Pointe de Milon (3800m), zijnde de top van de Milonberg – niet doen zonder gids! - met de lange afdaling van vier uur, over de rug van de berg naar de passage op de col toe. Ik zou er twee blogs kunnen over schrijven, maar wie er niet geweest is, wie niet weet wat het is een afdaling te doen over de kam van een berg, aan elkaar vast gehouden met een touw, die kan zich niet inbeelden wat het vergt aan inzet, durf en volharding.
Maar je vergeeft me er even over uit te weiden, omdat de bergen en vooral dan die plaatsen die ik er ken en nog meen te kennen en die ik nu aan het herbeleven ben, wel niet meer met ook de angsten van toen, maar nu als een grote vreugde er geweest te zijn en dit beleefd te hebben. Wat nog nergens door mij beschreven staat, wat ik nog nooit verteld heb, en zo intens is, dat ik er vandaag even nood aan heb er de aandacht op te vestigen.
In het bijzonder voor later, voor mijn kinderen, klein- en zelfs achterkleinkinderen die er nu al zijn, zeg ik, dat ik op een morgen, vóór de zon opkwam, vertrekkende van uit de Tracuit cabane, met Robert en Gustave, de Bieshorn heb beklommen en in plaats van langs dezelfde weg terug af te dalen, Robert, de man die én gids én vriend was, ons liet afdalen langs de top van Millon (la Pointe de Millon), over de bergkam, naar de col de Millon, om dan over de sneeuwvlakte, meer glijdend dan wandelend, af te dalen naar een van de mooiste vlaktes op grote hoogte die ik ken. Een vlakke, brede strook van korte grassen en een variëteit van mossen, een onoverzichtelijke alpenflora met kleine, rode en blauwe zwammen en, slingerend er door heen een riviertje van een paar meter breed, het helderste water dat je je indenken kunt. Een vlakte, zo egaal, dat er een vliegtuig zou kunnen landen, ware er niet dat riviertje; een vlakte, licht afdalend die uitkomt aan de Roc de la Vache, met Zinal in de diepte en dan in laatste instantie, af te dalen langs le chalet blanc naar het dorp toe. Zinal dat een deel van mijn hart bewaart.
Ik zeg het maar, ik zeg het maar, ik moest het kwijt, ik wou het opgetekend, vastgezet zien voor altijd, voor als ik er niet meer zal zijn.
Weet hoe immens, hoe intens rijk deze ogenblikken voor mij waren, ik met mijn twee grote vrienden uit de Valais, Robert Panchard en Gustave Cotter. Dat ze beide rusten moge in vrede en herinnering. Ik, hen ontmoeten zal, later.
Sorry, ik heb me eens te meer laten gaan in het voor jullie wellicht onbekende en onvermoede. Maar het was sterker dan mezelf. Ik wou dat het opgetekend stond.
15-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-01-2018 |
Verstrengeling van wat was en wat is. |
Herinneringen kunnen zo bouleverserend zijn dat je je laat gaan, dat je niet denkt aan de gevolgen die ze kunnen hebben op jou, eens ze geschreven staan alsof ze pas dan hun uitwerking krijgen. De nostalgie van het gebeuren haalt je neer als je het waagt wat je geschreven hebt, voor de zoveelste maal te herlezen en te herbeleven. Vooral dan als het geen gewone herinnering betreft, maar een gebeuren dat op het ogenblik van de feiten en tot dagen erna, zelfs tot vele jaren erna, is blijven leven, en dan vooral omwille van de aanwezigheid, zoals we het echt wilden geloven, van Armande, de overleden echtgenote van Robert.
Vandaag omhangen met sonate D959 van Schubert en met wat ik later in de avond hoorde en zag, op Brava, het monument van de vierde symfonie van Gustave Mahler, kon de dag van gisteren niet op, hij galmt nog na in mij. Diep reikende herinneringen dooft je zo maar niet.
Trouwens, het gebeurt niet zo dikwijls, dat iemand je zegt - op de terugweg van Bokrijk naar Gent en het is een prachtige herfstavond – dat ze, veertig jaar zijnde, nog nooit de zon als een rode bol heeft zien ondergaan dus, dat ze in feite in de bergen waar ze leefde, in de zomer in Zinal, in de winter in Sierre, nog nooit een zonsondergang had gezien.
Ik heb in mijn jeugd lang moeten wachten om de zee te zien, maar zonsondergangen had ik in overvloed. Ik denk dat ik er, in tegenstelling tot Armande, door getekend werd, dat het me dichter tot het kosmische gebeuren bracht en dat ik die instelling mee nam als ik in de bergen was.
Maar ik denk heel wat. Ik ben verplicht alles uit te denken en alles op te zoeken om het te kunnen uitpluizen en te kunnen brengen wat ik breng. Mijn morgens worden er door getekend, krijgen een invulling die, en dat is de idee van Umberto Eco, kosmisch is, omdat ze ontstaan zijn als een gevolg van wat het betekent voor de mens, voor de groot levende mens, gegrepen te zijn door wat eeuwig van de natuur is: actief zijn, creatief zijn, uit het schijnbare niets dat over alles gedoken ligt, het iets te halen dat ons nadenken doet, dat ons verplicht een wel bepaald deel van onze rijkdom aan hersenen te gebruiken, om niet te vergaan van ledigheid.
Elke morgen is er bij mij het zelfde proces: het oproepen, én van wat was en het terugbrengen naar wat is, én het oproepen van wat nog niet is of was en er nimmer zou zijn ware ik er niet om het proces van het verwoorden in gang te zetten.
Schrijven is niet alleen kosmisch, het is ook een uitlaatklep om wat opborrelt uit het zijnde en uit het nog niet zijnde tot leven te brengen en het levend in stand te houden.
Een poging ook in de richting van de opdracht die ons hier werd ingefluisterd en het bewijs van de rijkdom die de mens houden kan, als de behoefte er is zich te uiten in woorden.
14-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2018 |
Charles F. Ramuz |
Ik had ‘Deborence’ van Charles-Ferdinand Ramuz (1878-1943), uit zijn rek genomen, en een herinnering plots terug opgedoken.
We zitten neer voor de cabane de l’Arpitettaz[1] - zonder ‘gardien’ in die tijd - Robert, Gustave en ik. We hebben gesoupeerd, een snede brood, een appel en een stuk kaas met een kop thee. De schemering, de dag neigt naar de avond toe. De eerste planeet hoog in het zuiden en de stilte, de stilte alom. Ik denk de stilte van Ramuz, over de vele ‘alpages’ van Derborence, twee minuten voor ze, in de achttiende eeuw, bedolven worden onder de overhangende rotsenmassa.
Ik heb zijn Derborence in mijn rugzak en ik herinnerde me een bepaalde passage. Ik ben binnen gegaan, heb het boek genomen, heb hen willen verrassen en heb gelezen over de stilte van Ramuz. De stilte die paste bij de plaats waar we waren. Ik denk nu, met een vermoeide stem want de beklimming, voor iemand uit de lage landen, was lang geweest en zwaarder dan ik had vermoed.
En ik las de bedenkingen van Ramuz, over een van de oude, verweerde chalets, de herders bij de haard gezeten, voor ze, maar dat weten ze nog niet, bedolven gaan worden, en de stilte die er heerst. En over die stilte schrijft Ramuz:
‘C’était comme si aucune chose n’existait plus nulle part, de nous à l’autre bout du monde, de nous jusqu’au fond du ciel. Rien, le néant, le vide, la perfection du vide; une cessation totale de l’être, comme si le monde n’était pas créé encore, ou ne l’était plus, comme si on était comme avant le commencement du monde ou bien après la fin du monde…’
En Robert die me zegde : ‘C’est Ramuz’, c’est Derborence que tu lis, mon livre de chevet. Ramuz, c’est un ami à moi, un montagnard et j’aime le lire. Et, à propos de ce silence, c’est exactement le sentiment que j’ai ici, chaque fois que j’y passe la nuit. C’est, comme si nous nous trouvions à la fin du monde, et encore, comme si il n’y avait que cette cabane derrière nous et les montagnes autour de nous, et rien d’autre, que le vide absolu.
En de stilte rondom ons was nog meer stilte, nog duidelijker stilte. Alles wat nodig was, was er, bezaten we, met voor ons, het laatste licht op de gletsjer en de besneeuwde wand van le Blanc de Moming, waar we ooit waren. Denk ons hier weg, los ons op, en alles moet nog beginnen; in de stilte van het zijn, le silence de l’être, en Ramuz wist wat stilte was, vooral dan in de ‘alpages’ boven een godvergeten dorp als Deborence.
En wij, zegt Robert, we zitten hier, even godvergeten, wij drieën, lijk een Drievuldigheid. Veel is het hier niet, maar we zijn samen en ik voel me gelukkig dat jullie hier zijn met mij, want ik ben hier dikwijls alleen geweest, na de dood van Armande, mijn vrouw.
De dood die van de stilte is en de stilte van de dood.
En, zegt Robert nog: ‘pour la première fois depuis sa mort, il y a en moi une grande paix, elle est ici avec moi, elle est là dans son fauteuil à côté de Charles, je la sens, elle nous parle, sans paroles.
Zijn stem hangt in de stilte voor ons uit, we kunnen de woorden raken met de vingertoppen: ‘En effet, Robert, tu en parles et elle est là, je sens la présence d’ Armande’, zegt Gustave.
Ik dacht aan haar in de holte van stilte die zwaar om dragen was. Ik zat, een van de laatste dagen van haar leven, met haar en Robert op het terras van hun chalet in Zinal, met zicht op de Diablons. Ze zat in een deken gewikkeld in haar zetel en ze vertelde me met hese stem – ik had hen ooit uitgenodigd in België en had met hen, in de herfst, Bokrijk bezocht - over de zon die ze, voor het eerst in haar leven, had zien ondergaan als een rode bol. Een beeld, zegde ze, waar ik heen zal gaan, het zal er goed zijn. Ik had haar toen gezegd dat ze, zoals ik haar kende heen zou gaan naar de gordel van Orion, waar de farao’s heen gingen, maar ze wou naar de rode bol van de zon, zegde ze.
En nu was ze hier onder hen, was de stilte nog meer stilte, terwijl de toppen van de bergen voor hen, licht roze werden en de sterren zichtbaar kwamen op het blauwe laken van de nacht.
Nog zochten we onze brits in de cabane niet op. De stilte, het mysterieuze van een aanwezigheid: een hese stem, een jonge, mooie vrouw in een deken gewikkeld, onbeweeglijk in de grootste stilte, naast ons gezeten, in innigheid, zwijgend nu. Wij luisterend naar wat nimmer gezegd zou worden.
Het was het begin van de nacht, de sterren klaar en duidelijk nu, één grote schittering, een planeet. Was het Venus?
We zaten er lange tijd, allen in gedachten weg. De stilte die we begrijpen wilden, het leven een geronnen stilte, een overdaad aan stilte, geen windje zelfs, geen adem zucht, wij onbeweeglijk met haar dicht bij ons.
Ik dacht aan die uitzonderlijke momenten toen ik deze morgen Derborence uit zijn rek nam, het identieke boek dat ik die avond in juli, in een ver verleden, in mijn handen hield.
Ik kom aan het einde van mijn tekst. Op Klara, Krystian Zimmerman, hij speelt Franz Schubert, sonate in A voor piano, D959, het Andantino. Het was half een op de middag. Waarom, zeg me waarom, mijn ogen vochtig?
(1) Nota voor de liefhebbers: zie ook Google :
La cabane d’Arpitettaz (2786m) est au pied du Weisshorn du côté ouest, face au Blanc de Moming et son glacier. Depuis la terrasse de pierre devant la cabane, la vue sur le Glacier de Moming est fantastique.
Il s’agit d’une petite cabane appartenant au Club Alpin Suisse. Elle est gardiennée en permanence pendant les trois mois d’été par des membres bénévoles de la section. L'intérieur est agréable, pas très grand, mais ce n’est pas forcément un inconvénient si l’on apprécie le confort spartiate des cabanes « à l’ancienne ».
Toen wij er waren was er nog geen gardien, zeker geen telefoon. De deur was on-gesloten en de haard lag klaar om aangestoken te worden. Je had enkel je passage te vermelden in het gastenboek, wat we ook gedaan hebben.
In elk geval, voor zij die Zinal bezoeken is een tocht naar de cabane, via ‘le chemin difficile’ – die eigenlijk niet zo moeilijk is, onvergetelijk. Vertrekkende van af de Plaine de la Lé in Zinal, over le Lac de l'Arpitettaz duurt het, in de zomer, ongeveer vier à vijf uren om de cabane te bereiken.
13-01-2018, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-01-2018 |
Het is de tijd die het laatste woord krijgt |
En ik droomde dat ik een examen had af te leggen in de Bank en dat ik, door een of andere omstandigheid te laat kwam, de tijd niet meer had om de vragen te lezen en dan maar afschreef van de anderen en er aan dacht, als zij fout hebben, dan ik ook en zien ze dat ik afgeschreven heb. En ik mijn halve antwoorden niet heb afgegeven bij het verlaten maar opgeplooid heb weggeborgen in mijn overjas. En ik buiten ben gekomen, en wakker geworden met een gevoel dat ik een mislukking in vele zaken ben geweest en een mislukking ben gebleven.
Gewoonlijk sta ik op uit een droom maar weet ik plots niet meer wat ik gedroomd heb en er is geen kwaad geschied, ik heb er geen last van, maar nu, the failure die ik was, blijft hangen omdat ik het voel als een realiteit, voel dat ik, zo ver gekomen al, een mislukking van mijn leven heb gemaakt, dat ik verkeerd heb geleefd , dat ik geen inzicht heb gehad in heel wat zaken, verblind als ik was door wat ik meende te schrijven te hebben.
Ik dacht gisteren nochtans voor het inslapen, vandaag te beginnen met een zin van Cyrano de Bergerac uit een van zijn werken, La Mort d’Agrippine, geplukt door Umberto Eco: ‘une heure après la mort, notre âme évanouie,sera ce qu'elle estoit une heure avant la vie'. Een zin die een vriend, een lezer van Eco’s ‘Hat Eiland van de dag ervoor’ me had gemaild en ik er dankbaar gebruik wou van maken om te zeggen dat er altijd mensen zijn geweest die geloofden in een terugkeer naar het leven waaruit ze waren opgestaan.
En de Ecclesiasticus die ik er bij denk: ‘er is niets nieuws onder de zon‘, hij zal nog gelijk hebben ook. Om maar te zeggen dat er op een gegeven passage in het leven, alles eindigt met een gedachte aan de dood die meer en meer centraal komt te staan, zonder daarom een dreiging te vormen, integendeel, eerder een vaag gevoel van verlossing omdat de omgeving, eens je uitzwermt weg van je dagelijksheid, terecht komt in een bevreemding van feiten die je het liefst aan jou laat voorbijgaan.
Dan ook, naast die mail van gisteren, stuurt een vriend beeldhouwer je een collectie foto’s van de werken in zijn atelier. Foto’s die ‘in een zeer hoge resolutie’ gemaakt werden (http://jalbum.net/a/1853139), en ik sta perplext bij het zicht ervan. Het zijn alle, zonder uitzondering, meesterwerken die samen in één zaal van het museum zouden moeten worden opgesteld; zoals ik het ook zou willen voor de werken van een vriend schilder uit mijn omgeving. En er zijn er nog andere die een plaats verdienen in een museum opdat hun leven niet onopgemerkt door de massa zou voorbij gaan.
En je denkt aan je droom en aan de mislukking dat je examen was. Er zijn nog flarden blijven hangen van het gevoel dat je kende. En schijvend over je vrienden beeldhouwer en schilders – want er zijn er twee, en er is ook nog een fotograaf én dichter – zakt je nog wat dieper weg alsof dat nog zou kunnen.
Nederigheid is een mooi gevoel, het is ‘the only wisdom we can hope to acquire’, zegt T.S.Eliot. Hij heeft altijd gelijk in wat hij zegt, dus het zal wel zo zijn. Maar er is ook een roep in ons, een zen-gevoel, dat, wat we doen, we willen doen in de perfectie. En het is deze perfectie die onze drang is het te tonen aan de wereld.
Heel wat zijn er die er in slagen, heel wat anderen blijven achter, niet omdat ze het niet waard zijn gehoord te worden maar, omdat ze niet tijdsgebonden zijn geweest.
Het is de tijd die altijd het laatste woord krijgt.
12-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2018 |
'Maleficare' |
Een week telt zeven dagen, en een dag toont zeven aspecten, zo toont een week, zeven maal zeven aspecten die zowel uiteenlopend kunnen zijn als op elkaar ingesteld. Dit is wat gebeurt met de onderwerpen die ik meeneem in mijn blogs. Dus geen verwijten als ik een sprong maak van Noord-Holland naar het plan van God dat ik trouwens enkel gissen kan.
Vanmorgen is er nog geen, wereldvreemd-of-niet, aspect opgedoken. Ik treuzel nog, zoals het morgenlicht, om door te gaan en me te verspreiden in woorden. En treuzelen is negatief, het betekent dat mijn bron is uitgedroogd of, wat ik verkies, ergens gestopt werd, opgehouden werd. Er is geen Rudolf Steiner vandaag, er is enkel een Mémoire de Maîtrise universitaire ès Lettres en Histoire médiévale, met als titel ‘Maleficare’, me toegestuurd door mijn kleindochter Gwendoline. Hoe lang ze er aan gewerkt heeft weet ik niet, ik kan het alleen maar raden als ik de lijst van de werken zie die ze zou geraadpleegd hebben.
Ik signaleer het maar omdat ze me er mee heeft verrast en er aan toevoegt dat ze de drang tot schrijven van mij heeft overgenomen, spijtig genoeg – voor haar en voor mij – heeft ze niet de taal mee overgenomen, ze is een product van de Valais en haar taal is Frans en Duits. Zo gaat het dan als de kinderen uitzwerven en terecht komen in andere taalgebieden. Gwen leest me dus niet, ze kan enkel dagelijks mijn geschriften opzoeken en zien dat ik bijna als een veelschrijver mag bestempeld worden. Wat ook, wat zij gepresteerd heeft op haar leeftijd, ik denk 24, is ook niet mis, is zeker veel belovend voor de toekomst. Ik zal haar ‘Mémoire’ lezen, misschien dringt ze verder door in mijn komende blogs want iets vertellen over ‘les maléfices’, de ‘kwaaddoenerij’ in de middeleeuwen, is nu niet zo evident.
Of een dergelijk onderwerp dat ons terugvoert naar de XVde eeuw, vlot gaat lezen hangt af van de wijze waarop het onderwerp behandeld werd. Er zal echter niet de verscheidenheid zijn die ik beoog. Haar werk kan dus maar boeien door de gebeurtenissen die ze vertelt en hoe ze deze vertelt.
Haar werk herinnert me aan mijn Dante periode, toen alles Dante was dat de klok sloeg. Dante tot vervelens toe voor zij die me aanhoren moesten, want ik was er zo door bezeten dat ik er de wereld bij vergat en over niets anders meer spreken kon. Ik at met hem en ging slapen met hem onder mijn hoofdkussen. Ik ontmoette hem zelfs in een droom, gekleed in een donkere mantel, in Toscane, in het stadje San Gimignano, met de vele torens. Waar hij, volgens Frans van Dooren[1] in het jaar 1300, volgens de overlevering, een plechtige volksraadpleging zou hebben bijgewoond.
Het zijn in elk geval werken die zeer tijdrovend zijn en je dus helemaal opslorpen, wat bij haar nog meer het geval zal geweest zijn daar ze wellicht ook een tijdsmarge te respecteren had die ik niet had.
Maar een onderwerp als ‘kwaaddoenerij’ is zeker niet mijn ding.
[1] Frans van Dooren: ‘Met Dante door Italië’, AMBO/Amsterdam, 2005, p.137.
11-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2018 |
Het goddelijk plan van Rudolf Steiner |
En het gebeurt dat je valt op een zin van de theosoof, Rudolf Steiner in een autobiografie[1] over hem; een zeer veelzeggende zin voor de diepgelovige, op zijn manier, die hij was:
Si l’homme existe au monde, ce n’est pas pour lui, mais pour la réalisation du plan divin.
De mens is hier op aarde enkel en alleen om het plan van God te verwezenlijken.
Men kan zo iets verwachten van een theosoof zoals Rudolf Steiner, maar ik zelf heb al gealludeerd op deze idee, hierbij niet specifiek God vermeldend maar dan toch dat de mens verweven zat in het kosmisch geheel dat het Universum is.
En dan zet ik nu een stap verder, namelijk – en dit is een stap van hier naar Mars - dat het Universum er is opdat de mens er zou kunnen zijn. Jacques Monod zou me hiervoor op de brandstapel brengen en wellicht heel wat andere VIP’s uit onze samenleving, schrijvers die ik ken of kende vooral. Maar, zeg me eens, waarom hoefde er een Universum – dit ook is geen nieuwigheid die ik verkondig – als er juist de aarde zou geweest zijn met haar zon en sterren, en miljarden andere aarden met andere zonnen met hun sterren. Dit alles in een enorme verweving tot in de kleinste deeltjes ervan, en een IETS dat dit alles samen in beweging, in leven houdt; waarom hoefde dit alles, als de mens er niet zou geweest zijn om er over te getuigen?
Wat Rudolf Steiner dan zegt kan omschreven worden: de mens is er niet als dusdanig, de mens is er omdat hij noodzakelijk was in het plan. Noodzakelijk om te zien wat er is van het Universum en om te zien wat er van is, het absoluut noodzakelijk is zich hierover vragen te stellen.
En ik ga verder: zich vragen stellen om te zien hoe alles geordend ligt – zijn smartphone is er het bewijs van – en aldus, als hij een wijs mens is, om te beginnen, meer en meer verwonderd te zijn over wat hij ziet en begrijpen kan.
En om deze verwondering is het om doen, enkel en alleen om deze verwondering. Opdat we met grote, open ogen zouden staren naar ‘wat’ ons verwonderd, en ons afvragen hoe het kan dat zo iets is, dat zo iets gepland kon worden, vertrekkende van het minimaalste deeltje ervan tot ‘the red clouds surrounding the Andromeda galaxy[2], tot het ontzaglijke van de miljarden sterrenstelsels die volgens Hubble en volgelingen, zich met hoge snelheid verwijderen.
Of hoeft het helemaal niet? Geen vragen, geen antwoorden nodig, we zijn er en we leven, we genieten en we vergaan en dit is ons voldoende.
Het is niet voor hen dat ik een blog schrijf, in feite ook niet voor een ander, het is voor mezelf dat ik het doe. Vertrekken vandaag van de woorden van een theosoof en te trachten te begrijpen, rekening houdend met wat ik erover weet, waarom hij deze gedachte heeft neergeschreven; in een opwelling misschien of, na rijp beraad; maar zeker na het zich stellen, zoals het hoort voor een homo sapiens, van tal van vragen, om dan uit te komen waar hij uitkwam: l’homme est là afin de réaliser le plan divin.
Ik heb geen nood te spreken over een goddelijk plan dat er zou zijn en dat dit de reden zou zijn waarom we, hier rondlopend, ons vragen stellen en blijven stellen en zullen blijven stellen.
Trouwens, misschien is het plan: het vragen stellen zelf.
En ik zou verder kunnen gaan, als de mens er is, en als hij er gewild is, dan is het IETS er ook. Het IETS dat we ook God zouden kunnen noemen, en waarom niet?
[1] S.Rihouët-Coroze: ‘Biographie de Rudolf Steiner, une Epopée de l’Esprit au 20ème siècle’, Editons Triades 1973.
[2] NASA: Astronomy Picture of the Day
10-01-2018, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2018 |
Op tegenbezoek in Noord-Holland |
Ik ontving, verrassend, uit Noord-Holland, het kan Volendam geweest zijn, het kan Urk, het kan elke andere plaats, een ‘bewolkt-zondagse groet met beste wensen voor het nieuwe jaar’, en meen ik begrepen te hebben, van een dame, met blog, die geplaagd met griep ‘onder het warme dekbed op de sofa lag’, hopelijk bij het vuur van de open haard, want ik weet - ik herinner me, een verblijf met familie rond Kerst en Nieuwjaar op Ameland - hoe koud het wel was, maar ook hoe heerlijk de wind en de zee en hoe groot de vreugde van de kinderen die het desondanks waagden blootvoets in de branding te lopen.
Maar dit is lang geleden. Nes, met de tuintjes afgezet met walvisbeenderen, is een verre herinnering, maar Noord-Holland en Volendam tot waar we, destijds per fiets en met de tent, van uit Vlaanderen waren geraakt, kent nog altijd mijn voorliefde. Urk was een ander geval, ik bezocht het met twee Zwitserse vrienden toen het geen eiland meer was en voor hen was het een revelatie.
Als de dame in kwestie me gisteren las zal ze begrepen hebben dat ik een voorliefde heb voor het Noorden, al ben ik op het vaste land nooit noordelijker geweest dan Helsingör in Denemarken, en wel tot het kasteel van Hamlet, zoals men beweerde en even noordelijk, het tweede kasteel dat ik ooit bezocht, dat van Macbeth – ook zoals men beweerde – in Cawdor, maar dan in Schotland.
Maar van uit Vlaanderen dat, ware er 1830 niet geweest, Zuid-Holland zou geweest zijn, mijn warme groet aan u, dame, en via u aan alle zieke, en niet zieke bloggers in Noord-Nederland. Misschien is er onder hen een ‘zeemansvrouw’, die ik jaren geleden via blog had leren kennen maar nu, uit het bloggers-landschap verdwenen is. En het was een verlies voor al haar lezers, ook voor mij, want ze schreef interessante dingen die soms heel bemoedigend waren.
In uw woorden lees ik een zekere vereenzaming, een nood aan woorden die u, in een grote mate zelfs, helpen kunnen; woorden die u ook wilt uitdragen opdat allen, die zich in eenzaamheid bevinden, geholpen zouden worden en verlicht, verwarmd en zelfs gekoesterd.
Wat dit betreft, spijt het me, u moet in mijn blogs, geen mooi ingelijste ‘bemoedigende woorden’ verwachten. Ik ben er niet zo gelovig in. Als u me verder lezen wilt moet u zich eerder verwachten aan ideeën die gaan, om het simpel te houden, in de richting van wat Joseph comte de Maistre (1753-1821) ooit in duidelijke woorden neerzette: ‘La science sera religieuse et la religion sera scientifique’. Of in goed Nederlands: De wetenschap zal religieus zijn en de religie wetenschappelijk.
Dit zijn de enige bemoedigende woorden die u bij mij vinden zult. Ze worden, volgens mij, al een tijdje bewaarheid. Weinige zijn er die er zich rekenschap van geven maar de woorden van comte de Maistre houd ik in gedachten als ik, en het gebeurt wel nu en dan, religieus ga denken.
Dit is, waarde dame, hoe ik u groeten wil van uit Vlaanderen dat mijn land is en ook u groeten wil van uit mijn Keltische roots die ik gelukkig meen te hebben overgehouden, zijnde eerder een religieus dan een wetenschappelijk mens.
Ik wens u ook alle beterschap en dat de lente vlug kome voor u.
09-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |