Vanmorgen – het is altijd in de morgen dat zo iets gebeurt – dacht ik: man, je hebt al genoeg geschreven, je hebt alles gezegd wat je te zeggen had; wat nu nog komen kan is een herhalen van wat al door jou opgetekend werd,, waarom verder doen?.
Hoe reageer ik hier op, hoe zou ik me voelen indien ik geen blog meer te brengen had: opgelucht, bevrijd?
Ik stel me voor dat het zo is. Hoe zou ik hier in huis rondlopen met niets te ‘moeten’ doen, met enkel wat normaal, wat gewoon is te moeten doen? Ik kan het me niet indenken. Ik weet alleen dat een grote rust over mij zou neerkomen.
Echter, wat dan met die rust, wat vang ik er, in werkelijkheid, mee aan, het schijnt me zo ongewoon toe? Wat doen vrienden van mij die me lezen, die niet de behoefte kennen om, zoals ik, hun gedachten te verwoorden en er mee naar buiten te komen. Hun dagen zijn gevuld met andere dingen dan schrijven. Het leven voor hen is er een van pluk de dag, deze van mij, schrijf je blog en je moogt even gaan uitblazen om onmiddellijk daarna te beginnen denken aan de volgende.
Uiteindelijk – wat een woord – leef ik in de toekomst. Is mijn ‘nu’ beperkt tot de tijd nodig voor het schrijven van wat moet worden ingelogd. Het is een nu ingesteld op morgen.
Een goede vriend merkte op dat ik er, als schrijver, een stramien op na houd; dat ik ‘s morgens voor dag en dauw opsta, dat ik uit de natuur om me heen, diepzinnige gedachten haal; dat ik er een of ander schrijver bij neem, en er een zin van hem aan toe voeg, en klaar is wat de ether wordt ingezonden. En hij heeft in zekere mate gelijk, het is op die wijze dat het meestal gebeurt, maar, het moet gezegd, soms ook niet.
Zo, dit ben ik dan kwijt en kan ik overgaan tot de dagorde om te besluiten dat ik een ziek, een gekweld man ben die niet genoeg heeft aan het leven van elke dag. Hij wil er nog zijn als zijn lichaam zal verpulverd zijn tot as. Hoe noemt men zo iemand, een opportunist, een geschifte dromer?
Ik kreeg van mijn kleindochter, Gwendoline, samen met een wenskaartje, haar ‘travail de mémoire’ toegestuurd die ze vandaag, binnen een paar uren, te verantwoorden heeft. Het kaartje toont een resem, veertig, vergulde uilen - des chouettes - in diepdruk. Negenendertig ervan staan afgebeeld, de vleugels strak tegen het lichaam aan; één ervan heeft de vleugels wijd open, klaar om weg te vliegen.
Ik zoek naar de betekenis ervan. Als ik haar plaats, naast mij in de familie, dan zijn we de enige ‘chouettes’ die de vleugels schrijvend open slaan.
Zegt ze me: ‘Merci de m’avoir donné le goût de l’écriture.’ Ware ze hier ik zou haar in mijn armen nemen en denken: hopelijk, ma fille, ken je groter succes dan ik.
|