Met wat kan ik me vandaag verrassen? De morgen is nog nacht en er staan geen planeten, geen sterren, geen maan, de lucht is een kille donkerte en het regent. Wat is, is niet veel, is wat stilte die ik adem.
Ik zou er even goed niet kunnen zijn, de plaats waar ik nog ben, zou even goed er kunnen zijn zonder mij, een lege stoel, een laptop gesloten op de tafel, (eeuwig) wachtend om geopend te worden met de boeken ernaast, in een gesloten kamer. Een nameloos stilleven: laptop en boeken en wat losse bladen beschreven papier, meer is het niet, een potlood misschien nog, maar ik, ik ben er niet en niemand is er om te getuigen dat er is wat er is.
Zoals het zou zijn met het Universum, ware de mens er niet om uit te zoeken wat er van is en te zeggen al wat hij weet dat er van is.
De vraag waarom hij, de mens, er moest zijn is duidelijk: hij is er opdat geweten zou dat het Universum er is. Hij is er dus noodzakelijkerwijze. Het Universum is er en de mens is er, beide zijn onmisbaar één, de mens even onmisbaar voor het Universum als het Universum onmisbaar is voor de mens. En van hem weten we dat hij stof en geest is, het kan onmogelijk anders dan dat ook het Universum stof en geest is. Stof die in beweging is en geest die eveneens onmogelijk anders zijn kan dan in beweging, en dat, wat de totaliteit van stof en geest betreft, het de beweging is, het ‘worden’ is, dat essentieel is. Het ‘zijn’ is er omdat het weten er is en omgekeerd, het weten is er omdat er het zijn is.
Verras ik me met wat geschreven staat?
Ja, omdat ik het nog nimmer zo heb uitgedrukt, omdat ik vind dat de evidentie van wat ik vooruit schuif er nog nooit zo duidelijk heeft gestaan. Het Universum is er omdat de mens er komen moest om te zien hoe het Universum in elkaar gestoken werd en voortdurend verder wordt uit gebouwd; om te zien en te begrijpen dat hij in feite een kopie, een soort spiegelbeeld, in het minimale, is van het Universum.
Hij is er opdat het Universum zich zelf zou zien via de mens. Ik lees dit ook bij Karen Armstrong[1] in een hadith van de profeet:
‘I was a hidden treasure and I yearned to be known. Then I created creatures in order to be known by them’.
Dit te weten is geen noodzakelijke behoefte heeft natuurlijk niets rechtstreeks te maken met ons bestaan hier op aarde, maar het is een onderliggende waarheid waar we mee geconfronteerd zijn en worden.
Dit is wat van deze morgen is. Het kan dat het je misvalt, dat je het aan jou laat voorbij gaan; het kan ook dat je erover nadenkt, dat het van enige betekenis is voor jou, zoals het voor mij is. In elk geval, wat er ook van weze, het is het lot dat er over beslist heeft, het stond ergens geschreven dat het deze vijfhonderd woorden waren die ik vanmorgen schrijven zou.
Ikzelf zit er voor niets tussen, want komende uit de nacht wist ik helemaal nog niet wat ik schrijven zou.
[1] Karen Armstrong: ‘A History of God’, Mandarin paperbacks, 1997, p.273.
|