Een week telt zeven dagen, en een dag toont zeven aspecten, zo toont een week, zeven maal zeven aspecten die zowel uiteenlopend kunnen zijn als op elkaar ingesteld. Dit is wat gebeurt met de onderwerpen die ik meeneem in mijn blogs. Dus geen verwijten als ik een sprong maak van Noord-Holland naar het plan van God dat ik trouwens enkel gissen kan.
Vanmorgen is er nog geen, wereldvreemd-of-niet, aspect opgedoken. Ik treuzel nog, zoals het morgenlicht, om door te gaan en me te verspreiden in woorden. En treuzelen is negatief, het betekent dat mijn bron is uitgedroogd of, wat ik verkies, ergens gestopt werd, opgehouden werd. Er is geen Rudolf Steiner vandaag, er is enkel een Mémoire de Maîtrise universitaire ès Lettres en Histoire médiévale, met als titel ‘Maleficare’, me toegestuurd door mijn kleindochter Gwendoline. Hoe lang ze er aan gewerkt heeft weet ik niet, ik kan het alleen maar raden als ik de lijst van de werken zie die ze zou geraadpleegd hebben.
Ik signaleer het maar omdat ze me er mee heeft verrast en er aan toevoegt dat ze de drang tot schrijven van mij heeft overgenomen, spijtig genoeg – voor haar en voor mij – heeft ze niet de taal mee overgenomen, ze is een product van de Valais en haar taal is Frans en Duits. Zo gaat het dan als de kinderen uitzwerven en terecht komen in andere taalgebieden. Gwen leest me dus niet, ze kan enkel dagelijks mijn geschriften opzoeken en zien dat ik bijna als een veelschrijver mag bestempeld worden. Wat ook, wat zij gepresteerd heeft op haar leeftijd, ik denk 24, is ook niet mis, is zeker veel belovend voor de toekomst. Ik zal haar ‘Mémoire’ lezen, misschien dringt ze verder door in mijn komende blogs want iets vertellen over ‘les maléfices’, de ‘kwaaddoenerij’ in de middeleeuwen, is nu niet zo evident.
Of een dergelijk onderwerp dat ons terugvoert naar de XVde eeuw, vlot gaat lezen hangt af van de wijze waarop het onderwerp behandeld werd. Er zal echter niet de verscheidenheid zijn die ik beoog. Haar werk kan dus maar boeien door de gebeurtenissen die ze vertelt en hoe ze deze vertelt.
Haar werk herinnert me aan mijn Dante periode, toen alles Dante was dat de klok sloeg. Dante tot vervelens toe voor zij die me aanhoren moesten, want ik was er zo door bezeten dat ik er de wereld bij vergat en over niets anders meer spreken kon. Ik at met hem en ging slapen met hem onder mijn hoofdkussen. Ik ontmoette hem zelfs in een droom, gekleed in een donkere mantel, in Toscane, in het stadje San Gimignano, met de vele torens. Waar hij, volgens Frans van Dooren[1] in het jaar 1300, volgens de overlevering, een plechtige volksraadpleging zou hebben bijgewoond.
Het zijn in elk geval werken die zeer tijdrovend zijn en je dus helemaal opslorpen, wat bij haar nog meer het geval zal geweest zijn daar ze wellicht ook een tijdsmarge te respecteren had die ik niet had.
Maar een onderwerp als ‘kwaaddoenerij’ is zeker niet mijn ding.
[1] Frans van Dooren: ‘Met Dante door Italië’, AMBO/Amsterdam, 2005, p.137.
|