 |
|
 |
|
|
 |
28-12-2016 |
Wat van de zomer ooit was |
Wat ooit van de zomer was is nu van de winter, is nu van de tijd. Het is wat nog rest van een plantje dat ik redde van de vernietiging, dat ik, uit de aarde haalde op het ogenblik dat de pletrol die de rotsen aan de zee in San Juan, Alicante, ‘vermassacreerde’, het voor eeuwig ging vernietigen.
Dit is ook wat er onderaan te lezen staat: gered van de versplintering en ook iets van Georges Bernanos, dat ik overhield uit een van zijn boeken, namelijk dat het de kleine dingen zijn die peis brengen. Ik ben dus maar een man op leeftijd, akelig dicht bij een nieuw cijfer na de acht, die zich bezig houdt met een plantje waarvan hij zelfs de naam niet kent, maar dat hij heeft gerukt uit de aarde om het in te kaderen en het als een relikwie een plaats te geven tussen zijn boeken.
Dit plantje, als je het nog niet zou begrepen hebben is typerend voor mij: het onooglijke, gehaald uit de groot levende natuur dat me bezig houdt, dat ik koester alsof het een kind was van mij – j’exagère pour mieux me faire comprendre – iets dat ik, door het inkaderen ervan, zelf heb gemaakt, een werkstuk van mij waar ik mijn naam heb onder geplaatst, na er mijn woorden te hebben aan toegevoegd om er authenticiteit aan te geven, warmte en levensadem, alsof het, zoals het daar gekleefd werd, wacht om terug aan de aarde te worden toevertrouwd, te groeien en later terug te bloeien en zaad te geven.
Het ontroert me omdat er zovele zaken zijn die me ontroeren, vooral kleine dingen, hoe uiteenlopend ook, zoals ik op kerstavond ontroerd werd door een uitzending over les Cathedrales gothiques, op Arte, en ik geconfronteerd werd met het merkteken – zijn handteken eigenlijk – van de steenhouwer, in een steen gebeiteld, dat me vertelde over die man die vanuit de twaalfde eeuw, via zijn teken sprak tot ons om ons te zeggen dat hij het was geweest die die steen gehouwen had en aldus had bijgedragen tot de bouw van de kathedraal.
Kleine dingen in deze ‘epagomenen’, deze vijf dagen, die destijds door de Egyptenaren werden toegevoegd aan de 12 maanden van 30 dagen, zijnde de periode van het uitbollen naar de laatste dag, erin begrepen de brug die ik nog over moet.
Van uit deze eenvoud wil ik je allen groeten, wil ik je allen danken me te blijven volgen op mijn pelgrimstocht doorheen de dagen die me nog resten. Het kunnen er nog vele zijn, het kunnen er weinige zijn, het zal wel ergens tussenin zijn, maar het zal wel niet het einde zijn, ook ik zal ooit opgaan in die ‘hypothetisch potentialiteit’ – een naam die ik er vandaag, omwille van gisteren, aan toevoeg - waar ik verblijven zal en van waaruit ik je verder, etherisch misschien, vergasten zal op mijn woorden. Zo, met T.S.Eliot[1]:
‘Old men ought to be explorers / Here and there does not matter / We must be still and still moving / Into another intensity /
Dit is wat ik altijd van in mijn jeugd heb beoogd, to be an explorer.
[1] T.S.Eliot: Four Quartets, East Coker, V, Faber & Faber, eleventh impression, March Mclviii.
28-12-2016, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2016 |
Culturele confortzones |
In zijn wekelijkse column in De Standaard van 23 december, heeft Dyab Abou Jahjah het over onze ‘culturele confortzone’ die we best zouden verlaten.
Als hij hier op aandringt dan is het omdat hij zich aansluit bij de mensen die opteren voor een samenleving van respect, mensenrechten en democratie en ingaan tegen de stromingen van extreem rechts en het extreme jihadisme. Hij noemt de symbiose tussen beide blokken ‘une danse macabre’.
‘We worden in de hoek geduwd, en geïntimideerd door een discours dat zo assertief is geworden dat het in de politiek al autoritarisme aan het kweken is’, aldus Abou Jahjah.
Hij valt uit tegen de man die het waagde de rechter – die geen visum uit te schrijven heeft - wereldvreemd te noemen en heeft het over de opkomst van de ‘populisten’, een naam die meer en meer ingang heeft gekregen.
Maar hij gaat dieper en raakt de essentie, ‘de botsing van beschavingen die het mainstream discours is geworden’. Autochtonen in Europa en in de VS radicaliseren heel snel in de richting van ‘identitair nationalisme’, terwijl allochtonen ook aan het radicaliseren zijn in verschillende richtingen.’
Abou Jahjah vraagt zich echter niet af hoe het komt dat er zoveel haat is gegroeid ‘langs beide kanten van het spectrum’? En zelfs had hij zich de vraag gesteld, de haat is niet gegroeid langs de kant van de Jihad-aanhangers, de haat hoefde niet te groeien, hij was er hiervan zijn er voldoende bewijzen aanwezig. En het is precies omdat wij in het westen voortdurend geconfronteerd werden en worden met die haatgevoelens, die niet alleen dominant zijn in het oosten maar ook in grote mate dominant bij het gros van de allochtonen hier, dat we in verdediging zijn gegaan tegen het gevaar dat die haat betekende en onze reactie heeft niet zo zeer het karakter van haat dan wel van angst voor het verontrustende van de situatie waarin we ons voor het ogenblik bevinden.
Het kan, zo laat hij toch uitschijnen dat die haat niet (meer) aanwezig is bij hem en wellicht ook niet bij andere gematigde islamisten. Hij, Abou Jahjah heeft zelfs sinds 2009 besloten ‘om uit de logica van de identiteitspolitiek te stappen en van uit een verbindend en niet-etnisch maatschappijproject te vertrekken’.
Hij heeft dus de zone van de islam verlaten, een zone van verscheurdheid, van geweld en doodslag. Het was dus geen confortzone zoals die van ons. Het was dus voor hem gemakkelijk en meer dan wenselijk zijn etnische zone te verlaten – en velen zijn wellicht in zijn geval – hij breekt dus een lans opdat ook wij onze zone zouden verlaten.
Hij begrijpt wel dat het moeilijk is om ‘in tijden van angst en psychose, geborgenheid van een eigen gemeenschap, het eigen volk of de eigen etnische groep niet op te zoeken Maar we hebben zegt hij geen andere keuze’.
Ik vermoed dat Abou Jahjah, en ik begrijp hem, het moeilijk heeft zijn roots te verloochenen, zoals wij het moeilijk zouden hebben, maar ik denk dat hij het doet uit noodzaak, terwijl wij die noodzaak niet kennen.
Ik denk niet, wat ik hem nochtans wens, dat hij, in de huidige omstandigheden, en gevolgd zoals hij wordt - te recht of ten onrechte - een gelukkig man is of kan zijn. Ik wou ook niet in een toestand verkeren dat ik me genoodzaakt zie mijn roots op te geven en te trachten binnen te dringen in een andere confortzone. Het zou het ergste zijn dan me kan overkomen.
27-12-2016, 08:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2016 |
De andere wereld |
Het is niet vandaag, in de nagalm van Kerstdag, dat ik het zal hebben over onze ‘culturele confortzone’ waar Dyab Abu Jahjah een lans voor breekt in De Standaard van 23 december. Neen, ik wil dit laten voor een andere dag, ik wil over zijn ‘strijdplan’ nog even nadenken en ook, mijn hoofd staat er niet naar - zoals mijn moeder zou gezegd hebben - ik heb, hopelijk, andere dingen in mij.
Ik schrok er even van toen ik deze morgen mijn blog van gisteren herlas, ik had het gewaagd te schrijven dat kerstdag symbool staat niet alleen voor onze geboorte maar ook voor onze onsterfelijkheid, wat een boude en gewaagde uitspraak is. Maar is het zo, is het verdedigbaar? En als ik spreek over ‘ons’, wie of wat is die ‘ons?
De opdracht die ons werd meegegeven, en gebeiteld staat of stond in de muren van de tempel van Apollo in Delphis: ’mens ken je zelf’, tot hoe ver reikt die kennis wel? En kan ik verder gaan met vragen stellen om te weten wie ik ben of wie die ‘ons’ is.
Wel, ik weet niet met een absolute zekerheid hoe we in elkaar zitten, het is op het gevoel af dat ik reageer, en ik zou de vraag simpelweg anders kunnen stellen: wie of wat is het die mijn vingers bewegen doet en zinnen neerschrijft die op het ogenblik van het schrijven zelf ontstaan. Twee zaken komen hierbij in aanmerking: één, het schrijven zelf, dat een wonder is, een groter wonder zegt Freeman Dyson dan de vlucht van de monarch vlinder van Mexico naar Canada[1], en twee, van waar komen de woorden die ik schrijf.
Zo ben ik vanmorgen opgestaan, heb ik de wind gehoord omheen het huis en heb ik een eerste zin geschreven, en op dit ogenblik hier ben ik gekomen aan de woorden die ik nu schrijf. Die waren er niet een paar ogenblikken eerder, maar nu staan ze er, dus, besluit ik, ze waren er in potentie, ik haalde ze totaal onbewust uit het potentiële dat ergens is; ik bezit dus ook dit potentiële, eigenlijk ken je me, als lezer, beter als dit potentiële, dan als de persoon zelf die je misschien kent of niet kent.
En ik stuit op een nieuwe vraag, vanwaar dit potentiële, vanwaar komen de woorden die uit mij vloeien en via mijn vingers, via mijn hand naar jullie doorgegeven worden, nadat ik ze van ergens ontvangen heb op het identieke moment dat ik ze schrijf.
Is dit dan het bewijs dat ik verbonden was en blijf met wat is, waarover ik vrij kan beschikken, onbevreesd dat ik iets zou overnemen, of iets zou gaan putten uit wat reeds met zelfde inhoud, maar anders geformuleerd, te lezen staat, en ik denk aan het beeld dat ik draag: de massa boeken in de bibliotheek van Mafra.
Ik, mijn schamel ik, overleef dit telkens. Elke morgen van mijn dagen heeft dit wonder plaats: iets in mij dat te rade gaat bij wat ooit gedacht, gesproken of geschreven staat en, zelfs hopende, dat ik naast die massa gedachten die er ooit al geweest is, iets nieuws kan brengen dat wordt toegevoegd aan al wat aanwezig is in dat fameuze, onzichtbaar bestaande gedachtengoed dat niets anders zijn kan dan wat van de Kosmos, of dan toch van de aarde is.
Ik, wij, zijn afgesteld op wat in een wolk omheen de aarde is en deel is van wat kosmisch is. Want er is een Kosmos die we zien en een Kosmos die deze is waarin we ons wentelen, als we schrijven, als we creatief te werk gaan, deze waarop we zijn afgesteld en afgestemd.
Dit beeld van een andere Kosmos is een beeld dat ik jullie meegeef als eindejaarsgeschenk.
Goed dat ik me deze morgen niet heb laten verleiden om op de uitdaging van Dyab Abou Jahjah in te gaan.
[1] Freeman Dyson; Infinite in all Directions , Penguin Books, 1990, pag. 118: ‘To me the most astounding fact in the universe, even more astounding than the flight of the monarch butterfly, is the power of the mind which drives my fingers as I write these words.
26-12-2016, 07:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-12-2016 |
Kerstdag |
Is kerstdag de spildag van het jaar? We opteren ervoor, het is een dag met een ver dragende boodschap, de meest tot de verbeelding sprekende. Ik kan er zo maar niet aan voorbij, vooral als ik zie hoe de luchten zich openen op een begin van blauw met witte wolken die zich vormen, en het broze roze van het eerste licht de boodschap brengt die ons binnen voert in de dag der dagen.
Je hebt niets voorbereid, je wilt de dag ingaan zoals elke andere dag, je open rukken op wat essentieel is. Je hebt op je netvlies nog de foto’s die je zag van een punt, een onooglijk, minuscuul punt verloren in het meer dan ontzaglijke van de ruimte; het hangt daar, het wentelt en verplaatst zich, en ergens op dat punt zit jij te schrijven. Het geeft je ineens de macht te zeggen wat je ziet omheen jou en te vertellen over het ontstellende dat het Universum is. Twee werelden: aarde en Kosmos, verhoudingsgewijs niet te bepalen, niet te berekenen, maar desondanks bestaande, het stofdeeltje en het onberekenbare massale. En toch kunnen we er over uitweiden, hebben we de visie, het beeld ervan, hoe vernietigend ook, te afficheren op alle muren van de dagen van ons leven.
Wie heeft ons dit beeld meegegeven, dat zich over de eeuwen, verfijnd heeft dag na dag, en het ontzaglijke van de ruimte waarin we zijn opgenomen, nu is doorgedrongen tot ons landschap.
Meer dan ooit zijn we Kosmos geworden, zichtbaar en wezenlijk wat de stof van ons lichaam betreft. Maar er is meer, we zijn ook de geest die in die stof van ons lichaam aanwezig is, lichaam dat een deel, hoe miniem ook, de Kosmos is. En omgekeerd, de geest van de Kosmos die ook die van ons is. Niet te loochenen, maar te beleven. Dit is geen grootheidswaanzin, dit is kolossaal, eens we gaan denken over de dood.
Want kerstdag is ook de dag van onze geboorte; wij ook zijn geboren uit de Kosmos als zonen, als kinderen van de Kosmos; wij ook dragen alle kenmerken eigen aan de Kosmos of, gemakkelijker te begrijpen: de Kosmos heeft alle kenmerken van ons, homo sapiens, en is, in eerste instantie, geest.
Geest, de Onzichtbaar Aanwezige die er was vóór er iets was en die er nog zal zijn als er niets meer zal zijn, indien dat momentum nog ooit eens komen zou. Wat ook een vorm van bewijs is, waar we niet lichtzinnig mogen overheen gaan, dat de geest in ons, indien hij geïndividualiseerd zou zijn, ook verder leven zal als geest van ons. Wat onze onsterfelijkheid betekenen zou.
Kerstdag is aldus niet de dag van onze geboorte maar, wat meer spreekt tot ons, het bewijs van en aldus de dag van onze onsterfelijkheid.
Dit is waar we uitkomen als we, zoals het al zo dikwijls gebeurde, een stap gaan zetten buiten ons, en het licht - dat schijnbaar aarzelt deze morgen om zich in volle glorie te tonen - dat symbool staat voor deze onsterfelijkheid, onze maatstaf is.
Kerstdag is dan wel de spildag, is ook deze van de eeuwigheid.
25-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-12-2016 |
Kerstavond |
Ik ontken het niet dat dit een bijzondere dag is die, hoe dichter naar de avond toe, een inhoud krijgt die weinig andere avonden bezitten. De reden er voor mag dan nog enigszins weggedeemsterd zijn, de verwijzing naar een gebeuren in de tijd is gebleven en of dit nu plaats vond op die avond of op een andere dag of avond, de geboorte van het Kind Jezus is de aanleiding geweest tot een omwenteling in het gedachtengoed van een groot deel van de mensheid; het is een gebeuren dat een beschaving, die van het westen, heeft op gang gebracht, een beschaving die zeer diepgaande is geweest en grote gevolgen heeft gekend en zich nog steeds – hopelijk zijn het niet de laatste stuiptrekkingen geworden – weet recht te houden.
Het is dan ook kleinzielig, vernederend zelfs, en typerend voor de aard van mens die ze zijn, tegen wat symbool staat voor deze avond in te gaan, en wel omdat het een beginpunt is, waarop de mens zich heeft losgerukt van het materiële, om niet te zeggen het dierlijke, dat school in hem, dat hij beginnen kijken is naar het betere in hem en dat hij zich geplaatst heeft in een gemeenschap met vooruitzicht op een eeuwigheid.
Zich hiertegen verzetten, het symbolische geankerd in deze avond verwerpen, is zich plaatsen buiten deze gemeenschap, is het teken van een Einzelgänger, die zich zelf uitroept tot een alles weter, zonder enige band over te houden met de essentie van een beschaving waaruit hij is opgestaan.
Ik denk eens te meer aan Michel Onfray, onze filosoof van dagen terug, die ons elk magisch denken ontneemt, die ons laat verzinken in de kilte van beschouwingen die niet de minste band hebben met de innerlijkheid der dingen, met een wereld, die ons als mens werd toegekend, de wereld van wat onzichtbaar blijft, opdat we met verheven hoofd, beseffen zouden dat het leven dat we leiden, nood heeft aan verdieping, nood heeft aan een uitzwerven, al was het maar één dag, één avond in het jaar, in een totaal ander landschap, dit van het sacrale dat het wonder van het leven is.
Waar deze avond een duidelijk verhaal oproept, dat is blijven hangen al was het maar in zijn grote lijnen – ik ben telkens verrast als ik hoor hoe weinig er van over gebleven is – staat hij ook symbool voor wat ons het duurbaarste is, namelijk als mens te kunnen leven in peis en vrede, en elk teken dat dit symbool uitdraagt, het mag nog de duif van Noah zijn met het blad van een olijfboom in de bek[1], het mag nog een stalletje zijn met os en ezel en een kind in de kribbe – het bewijs van een rijke verbeelding – is aan te moedigen in plaats van te verwerpen.
De wereld heeft meer dan ooit nood aan symbolen die het goede, het verrijkende, het verhevene in de mens aanwakkeren, die hem wijzen op de afstand, hoe klein ook, die werd afgelegd, al was het met horten en stoten.
Ik zie het als een groot voorrecht te kunnen, te mogen zeggen wat de avond van 24 december voor mij betekent. Ik hoef niet, zoals ik heb gedaan, naar de middernachtmis te gaan om het verhaal te horen en ik weet ook hoe het verhaal van Maria – maar dan heel wat minder prozaïsch - geschreven staat in een ander boek dat hier ingang aan het vinden is. Ik hoef dit allemaal niet meer. Maar wel heb ik, meer dan ooit nood aan een uitzicht op een licht boven de horizont om mijn dag te beginnen. De zoveelste in mijn leven.
[1] Genesis 8, 11: And the dove came in to him in the evening; and, lo, in her mouth was an olive leaf pluckt off: so Noah knew that the waters were abated from off the earth.
24-12-2016, 10:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-12-2016 |
De magie van het precieze |
Ik word vandaag nog maar eens overhoop gehaald door een aantekening die ik terugvond in een van mijn dagboeken, een zin die ik destijds - zegge minstens dertig jaar terug - overnam uit een boek dat een vriend me aangeraden had te lezen: ‘Children of the Universe’, de Engelse vertaling van ‘Kinder des Weltalls’ van Hoimar von Ditfurth (1921-1987). Ik lees er dat:
‘Before1965 a second was officially defined as 1/315.569.259.747 of a year. Since 1965 a second has equalled the time it takes a caesium atom to vibrate back and forth exactly 9.192.631.770.0 times. This is the official definition of the second issued by the International Union of Weights and Measures at a general conference held in Paris in 1964.’
Of tot welke metingen de mens, de wetenschapper, in staat is. Hoe hij deze meting tot stand heeft gebracht kan ik me niet inbeelden, maar de gegevens staan er zwart op wit en, we gaan en blijven er aan voorbij gaan: een minuut zijnde 60 maal 9.192.631.770,0 trillingen van één cesium-atoom. En één jaar, het cijfer staat hier boven, niet één trilling minder of meer, trouwens zelfs indien er enkele miljarden minder of meer zouden zijn, dan nog is de preciesheid niet in te beelden, gezien het hier gaat om een logge bol die zich, als een tol, door de ruimte beweegt op zijn baan omheen de zon. En dit is niet zo eenvoudig als men beseft dat ook de zon, gegrepen in haar sterrenstelsel, en het ganse sterrenstelsel zelf in beweging is.
Het grote wonder dat het Universum is: ik kan er niet over zwijgen, ik kan niet de ogen sluiten en er aan voorbijgaan. Ik kan niet en ik wil niet. Want
dan zit ik nog met het aantal trillingen dat even precies geteld werd, en even precies doorloopt, het is geen menselijk hart dat opstootjes kent of in twijfel even vertraagd, absoluut niet, de preciesheid is de absolute regel zoals de preciesheid van de snelheid van het licht de regel is.
Ik zelf kan me onmogelijk inbeelden wat het vibreren of het trillen van een cesium-atoom wel betekent, evenmin hoe het aantal trillingen, meer dan negen miljard per seconde geteld kan worden. Ik kan evenmin aanvaarden dat, gezien zijn structuur - maar is er wel een structuur?- een atoom, om het even welke, of kleiner nog, het elektron of nog kleiner, het allerkleinste deeltje dat als Higg bekend staat en dat men zou gevonden hebben, het gevolg zou zijn van een toevalligheid, tot stand gekomen uit het niets, als de bouwsteen van het Heelal.
Wat een onvoorstelbare realiteit die beweegt om en in ons. Uiteindelijk wordt alles gedragen door de wereld van het atoom, door de trillingen van de particules in het atoom, of het woekerende, doch geordende leven in de natuur, onderhevig aan het woekerende, geordende leven in de Kosmos. Elektronen en nog onbepaalbare andere subatomaire deeltjes die wegschieten uit mijn lichaam en zich mengen met de massa particules omheen mij. Zodat alles in ons, ook Universum is. Onmiskenbaar ons lichaam deel van het materieel aspect van dit Universum en onze geest even onvermijdelijk bestaande uit die deeltjes Universum, even onvermijdelijk ermee en erin verweven.
1 seconde gelijk aan 9.192.631.770.0 trillingen van het cesium 133 atoom. Mens, waar ben je mee bezig?
23-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-12-2016 |
Wintersolstitium anders bekeken |
Er wordt aangenomen, en de feiten bevestigen het, dat hoewel de aarde, geen fractie van een el afwijkt van haar baan omheen de zon, van vandaag af, de dagen lengen gaan en, wat merkwaardig is, dat de opkomende zon, schijnbaar dan toch, op haar eindpunt gekomen is en van nu af, dag na dag terug wijkt naar het precieze oosten toe waar ze opkomen zal, drie maanden verder, op 22 maart. Een mechanisme onder hemellichamen dat vandaag geen mysterie meer is, maar dat in onze beginperiode van het mens-zijn met grote argus ogen om niet te zeggen met enorme be- en verwondering werd gade geslagen en onvermijdelijk, ja, waarom het verzwijgen, als goddelijk werd gezien.
Het goddelijke uit de wereld verdwenen zijnde, merken we het fenomenale van de feiten amper op, moeten we sterrengidsen raadplegen om er op attent gemaakt te worden, en dan nog, het licht een kwestie van schakelaar geworden, nemen we niet meer de tijd het op te merken, het komt en het gaat, het is een vaststaand feit, niets om er zich druk over te maken.
Dit is dan waar we aangekomen zijn, de zon die op dit uitzonderlijk ogenblik gezien van op de aarde, haar meest zuidelijke punt bereikt en wij, geblaseerd als we zijn, wij ploegen voort.
De mens uit de prehistorie die over dit gebeuren onvermijdelijk moet hebben nagedacht, zich hebben afgevraagd hoe het kon – en dan zeker de mens van het noorden – dat de zon lager en lager aan de hemel stond en de dagen korter en korter werden, tot er een schrander iemand is gekomen die aan de hand van een paal, geplaatst in de aarde, de schaduw van de paal op de grond heeft gevolgd en er op uit is gekomen, dat de schaduw van de paal altijd bleef verschuiven in een zelfde richting tot er een ogenblik kwam dat de schaduw begon terug te lopen naar de andere richting toe en dat het verschuiven van de schaduwlijn te maken had met het lengen of het korten van de dagen.
Het keerpunt van de schaduw dat overeenstemde met het beginnen lengen van de dagen - de terugkeer van het licht – moet aldus als cruciaal gezien geweest zijn, het punt naar waar vooruit gezien werd, meer dan naar elk ander punt, want het licht betekende leven, betekende vruchtbaarheid, betekende hernieuwing, betekende voor Akhnaton, Aton, God. Dit moet dan ook een uiterst belangrijk punt in de opvolging van de dagen zijn geweest, logischer wijze heel wat belangrijker dan het ‘heelstone’ moment, zo gegeerd door de aanhangers van Stonehenge, zijnde het punt van de langste dag of van waar af de dagen beginnen te korten.
Als er dus een punt te vieren viel was het, het punt van het wintersolstitium waar de zon deze morgen boven de horizont verschenen is en niet, het punt van het zomersolstitium, wanneer de weide omheen Stonehenge plat gelopen wordt.
Dit is dan toch onze visie hierop want het moet een magisch ogenblik zijn geweest. Vandaag worden we gebeden alle magische denken uit ons te verbannen door de ‘grote’ filosoof die naar verteld wordt, Michel Onfray zou zijn (mijn blog van 20 december).
Nochtans, mijn waarde vrienden lezers, dit solstitiumpunt IS magie, is het waard er een sermoen aan te wijden, opdat we blijvend en meer dan ooit doordrongen zouden worden en zijn van het magische karakter van het Universum waar we integraal, lichaam én geest, deel van zijn.
Het magische ervan gereflecteerd in ons. Aanbidden we de magie van het wintersolstitium.
22-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-12-2016 |
Vrienden van welk uur ook. |
Er gebeurt niet veel als je opstaat, als je de gordijnen openschuift op wat nog rest van de nacht, een paar sterren, planeten wellicht, en een kwijnende maan. Dit is waarmede je gaat neerzitten om zo getrouw mogelijk binnen te gaan in jezelf waar de nacht niet heeft gebracht waar je stiekem altijd voor op de loer ligt, een schitterende gedachte waar je je dag, en je blog mee vullen kunt.
En toch waag je het er op, verwacht je dat er tussen de plooien nog iets overblijft dat je aan te bieden hebt, dat je nemen kunt als een vaste waarde, inkaderen kunt en ophangen als het teken dat je levend bent opgestaan, verwonderd er nog te zijn, en in jou een plots gevoel van dankbaarheid vorm krijgt en bijna tastbaar wordt in alle besef gericht aan de God van Spinoza binnen in jou en in de totaliteit van alle ruimtes die er zijn.
Het is een gevoel van gebed om wat is, ook, als je terug denkt, aan een paar momenten van gisteren aan de vijver waar je neerzat in de zon, schrijvend natuurlijk, en je plots omringd werd door een hoop mannen die je vrienden noemt, vrienden die zo uit het niets, op een bepaalde dag, de ene wat vroeger dan de andere, in je leven zijn opgedoken en je nu, in je volle eenzaamheid, komen opzoeken: een Johan, een Frank een Philippe – allen in hun vak ‘des artistes’, zoals Houellebecq hen noemen zou – en later nog een Geert, een Marc en je bloedeigen vrouw. Allen op die ene gezegende plek aan die vijver, een namiddag met een nog ongewoon felle zon rakelings over de horizont, een baken van licht over het water.
Je hebt wel geen nieuwe ideeën opgedaan in de nacht, maar je hebt wel, nu je er voluit aan terugdenkt, hun warmte in jou opgeslagen, hun losheid van woord en lach en, van de ‘jonge’ vijftiger, Frank, de graveur van in elkaar verslingerde acanthus bladeren in ‘Art Deco stijl’, van zijn dromen en verwachtingen hebt gehoord, terwijl de zon als een rode bol verdween achter de struiken. Dit alles, meer zijnde dan de woorden waaraan je in de nacht had kunnen denken.
Dit beseft je pas nu: de waarde die de vriendschap is, de gevoelens die je binden aan anderen, die een verlenging zijn van je persoon, en omdat er een wederkerig aanvullen is: zij die je meenemen in hun dagen en jij die hen meedraagt tot in je geschriften waar ze voor lange tijd zullen aanwezig zijn, gegraveerd in woorden op een wit blad.
Je hoeft dus nimmer te wanhopen, zelfs al ben je er niet meer, de vijver draagt je aanwezigheid, je geest staat er geprint, in lichte, amper te merken trillingen in het water die je vrienden, als ze er komen, zullen ontcijferen als komende van jou.
Tot dit ook zal weggestorven zijn en er enkel nog zullen overblijven, met wat geluk, de trillingen van het woord op wat vergeelde bladen, maar dan enkel voor ingewijden.
21-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-12-2016 |
Simultaneïteit |
Ik ben er bijna, zo voel ik me als ik 20 schrijf, één tiental in meer en een stap verder en ik zit boven op de top van het jaar. Dit is nu het punt dat ik te bereiken heb, al weet ik dat het niet het eindpunt is, dat het maar een ingebeelde lijn is die overschreden wordt en de indruk laat dat daarna alles anders zal zijn, wat zeker niet het geval is. Eens de lijn overschreden zal ik hier nog zitten, vroeg in de morgen, om me de woorden uit de neus te halen en te denken aan hen die me lezen zullen, uitkijkend, zoals ik trouwens, over wat er zal geschreven staan.
Het mag jullie niet verbazen maar ook ik, als ik begin, stel me de vraag waar ik eindigen zal. De weg van woorden die ik bewandel, kan alle kanten op. En dit is het wonderbare ervan, ik bewandel een weg die ik zelf aan het aanleggen ben. Beide, de tekst en de weg ontstaan simultaan. En na mij wordt deze weg door anderen bewandeld en blijft hij liggen voor een tijdje. Dus niet zoals een pad in de bergen dat zich slingert naar de pas tussen twee valleien toe en dat de eeuwigheid – ik ken er die moeten dateren van het jaar 1100 - beschoren is. Neen, je weet dat de weg die je nam maar voor een dag is, dat je er morgen opnieuw moet op uit trekken om een nieuwe weg te zoeken in het landschap, dat dit is van de geest in jou.
En je blijft je afvragen wie of wat het is die dit landschap getrokken heeft, wie dit landschap heeft aangelegd opdat we er in wandelen zouden, zelfs erin verdwalen kunnen, zoals Dante, of er ontdekkingen doen die aan weinige gegeven zijn. Dit is dan het lot dat je wacht eens je dit open liggend, oneindig landschap bent in gegaan. Van dan af heb je vele mogelijkheden, kun je alle kanten op, maar de vraag blijft: Wie of wat is deze oneindigheid, en wie of wat is deze die hier loopt, die hier een spoor trekt?
We leven: ofwel volgen we, vertrouwend of niet, de vertrouwde paden, wetende dat we weinig op niets in te brengen hebben, en ontdoen we ons, zoals de filosoof(!) Michel Onfray het ons suggereert van elk magisch denken, dat zegt hij nog de intelligentie, a priori athee, verbiedt[1]; ofwel leven we in de diepte, met vragen die een oplossing willen. En die, als we er, al was het maar zoals Spinoza, over nadenken eigenlijk neerkomen op de vraag waarom twee plus twee vier is, wat geen vraag is maar een zekerheid. Zo ook ligt het antwoord klaar en duidelijk getekend als we trachten, even maar, heel even maar, te doorgronden wat de Natuur eigenlijk betekent. Hoe alles zich in de loop der millennia, gestructureerd heeft, zich ontwikkeld heeft tot een kluwen van moleculen en cellen, van atomen en elektronen, van quarks en fotonen, om er toe te komen, al was het maar, dat een boom - hoe hij ook tot boom is gekomen, wat al een wonder is - er gekomen is voorzien van het zaad voor nieuwe bomen.
Kan men zich even indenken hoe dit tot stand kan gekomen zijn, precies zoals de tekst van mijn blog er gekomen is bij mijn wandeling door het landschap van de geest en de weg, naarmate ik schreef, zich gebaand heeft. Gelijktijdig, zoals het gebeurde met eik en eikel, met kip en ei, een simultaneïteit in het ontstaan ervan, die ons zou moeten verbazen maar waaraan we de meest stupide vraag vast knopen, wie of wat er eerst was de kip of het ei.
Het wonder dat de Natuur is, Spinoza had er een uitleg voor, het kostte hem de verbanning uit de Joodse familie. Hoewel hij niet het beeld kon hebben dat wij nu hebben over de werking en de structuur van de Natuur, wist hij toch dat de Natuur één lichaam was bestaande uit stof en geest, Stof die het zichtbare was, Geest die het onzichtbare was. En hij permitteerde zich Lichaam en Geest samen God te noemen. Hij had even goed geen naam kunnen geven, misschien ware het beter geweest.
[1] Michel Onfray: ‘Con la inteligencia, evitamos los mitos y los cuentos para niños. No hay paraíso despuès de la muerte, ni alma salvada o condenada, no hay Dios que todo lo sabe y todo lo ve: bien dirigada, y segùn el orden lógico, la inteligencia, atea a priori, impide el pensamiento màgico’. ‘Tratado de ateología’, traducción de Luz Freire, Editorial Anagrama, 2006, pag 83
Met de intelligentie vermijden we mytes en vehalen voor kinderen. Er is geen paradijs na de dood, noch geredde of veroordeelde ziel, er is geen God die alles weet en alles ziet; goed gericht en een logische orde volgend, de intelligentie, a priori atheïstisch, verbiedt het magische denken.
20-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2016 |
Het Groot Dictee en Kerst |
Er zijn van die dagen dat je, vroeg in de morgen, met je Van Dale in de hand gaat zoeken, naar woorden die je hoorde en waarvan je niet zeker bent welke precieze waarde ze vertegenwoordigen. Je kreeg er enkele om de oren die op je maag zijn blijven liggen omdat je ze voor de eerste maal hoorde als behorende tot de Nederlandse taal. Vooral een ervan, een woord beginnende met een ‘q’, niet gevolgd door een ‘u’: ‘qaly’. Je zag wel, nu al een tijd geleden, hoe de Jemeniet verslingerd was op ‘qat’, maar ‘qaly', als je het gaat opzoeken in ‘Van Dale’, XIde uitgave, vindt je niet.
Nochtans kwam het voor in het ‘Groot Dictee’ van 17 december[1], dat ditmaal een spanningsveld heeft mee gekregen dat is uitgegroeid tot een match tussen twee partijen waarin de balalaikaspeler het gehaald heeft. Het kan gebeuren en het gebeurde.
En wat meer is, balalaika was een van de woorden die ik juist geschreven had, niet dat ik de balalaika speel, maar ik zou er niet over gestruikeld zijn, zoals onze Nederlandse vriend, ondanks het feit dat hij heel wat meer woorden - vijftien om precies te zijn - correct geschreven had daar waar ik gestruikeld was.
Het is nu wel niet mijn bedoeling kladderadatsch te verkopen, zijnde te knoeien met woorden, noch een bakkelei te houden over het Dunglisch, noch te toosten met krambamboelie, noch te doen aan glossolalie om, aldus een conciliatie op gang te brengen om te voorkomen dat in het vervolg, een voorbeeld van de impardonnabele dociliteit van de Taalunie, alle au- en ei-woorden naar de papiermand zouden verwezen worden en uniform vervangen door respectievelijk ou- en ij-woorden, wat een virulente impact op de landstaal zou betekenen, zijnde een abhorratie van ons Nederlands.
Er zijn er die meester zijn in het goochelen met taal, die hun tijd ‘verdoen’ met het zoeken naar de meest exquisiete woorden om een tekst te schrijven met een moeilijkheidsgraad die alles overstijgt. Zijn het geen woordkunstenaars het zijn dan toch eerder vreemde eenden in de bijt. In elk geval, toch kijk je op, met een zekere bewondering, getint met een vleugje nostalgie, als iemand, zoals A.F.Th. van der Heyden, alle registers opentrekt om landgenoten die zich wagen te bedienen van een moerstaal in de aandacht te brengen.
A.F.Th van der Heyden - evenals schrijver dezes, al heeft die weinig in de pap te brokken - wil onze prachttaal behoeden voor elke dysthymie[2] en is er om deze reden, en er zijn er nog andere, mordicus tegen dat de Taalunie het Nederlands aan excavatie blootstelt.
Hiermede is niet alles gezegd over het Groot Dictee, zeker niet. Maar over het abhorreren of abhorratie gesproken, is er een die zich situeert op een totaal ander niveau, maar daarom niet minder sensibel, integendeel, over komt en zelfs fungeert als een doodssteek voor onze traditie, en wel als een Nederlandse televisiezender, de NPO, de mening is toegedaan dat de slogan ‘Kerst vieren we samen’, vandaag ineens moet gelezen worden ‘december vieren we samen’. Dit om anders ge-aarden ter wille te zijn, hierbij over het hoofd ziende, dat het nu de traditiegevoelig ge-aarde bevolking is die tegen de borst wordt gestoten.
Van nu af aan zal de afbraak wellicht niet meer stoppen.
[1] En wel in volgende, op taalgebied zeer merkwaardige zin, die ik hier bewaren wil: ‘Onze gevioleerde moerstaal kan nog QALY’S winnen via een didactische angehauchte opiniepeiler die alle korte ei’s door lange wil remplaceren, daarmee zelf enigmatisch metamorfoserend tot stuttende pijler van een mening. Aldus kan ten langen leste de te steile helling naar een uitgebeende stijl geslecht worden.
[2] Dysthymie: chronische, lichte, depressieve stoornis (Van Dale).
19-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2016 |
Toegankelijkheid |
Wat me herhaaldelijk opvalt bij het schrijven van mijn blogs is dat ik, na pas een nieuwe maand te zijn begonnen, ineens vaststel dat ik al voorbij halfweg de maand ben. Het is natuurlijk eigen aan de snelheid waarmede de dagen elkaar opvolgen, en allemaal kennen we wel dit gevoel, echter, zo lang het maar een maand betreft is het te nemen, als het een jaar is, en dat op mijn leeftijd, is het een confrontatie met de realiteit en is het telkens even schrikken.
Ik sta er dan, zoals nu, even bij stil, maar maak me geen illusies, een tiental blogs verder en ik ben aan mijn zoveelste jaarinventaris toe, waar ik vandaag nog niet wil aan denken, al zal het wel, al zal ik me in stille momenten afvragen hoe mijn jaar verlopen is, waar ik echter nu niet wil op ingaan.
Ik herlas zo-even mijn blog van vandaag en voegde er nog een zin aan toe om te onderlijnen hoe belangrijk een boek kan zijn. Als ik regelmatig teruggrijp naar Auster – daarna zal ik trachten erover te zwijgen – dan is het ook omwille van het boek zelf; omwille én van het witte glanzende couvert met het beeld van een openstaande deur, én omwille van het gebruikte papier[1], én omwille van de ganse lay-out en de gebruikte letter en grootte ervan. Het boek is een poëem op zichzelf, waren de gedichten op een andere wijze voorgesteld, ik denk niet dat het naast mij zou blijven liggen. Nu is het eerder als een soort talisman dat ik het gebruik en inkijk. Er is iets aanstekelijks aan dat boek. En dan is er nog iets. Het feit dat de Engelse tekst op de linker pagina, zijn evenbeeld heeft in het Spaans op de rechter pagina, maakt dat ik tweemaal het gedicht te lezen krijg, en dit in een totaal ander klankritme en uitstraling. Het kost me heel wat moeite ook, mijn Spaans is verre van perfect, mijn Engels gaat beter, maar de door Auster gebruikte woordenschat is heel subtiel en delicaat, vele van zijn woorden zijn totaal nieuwe woorden voor mij en ik beken dat ik dan ook niet een maar twee woordenboeken nodig heb om me door het gedicht heen te werken.
Dit alles maakt dat het gedichtenpark van Auster voor mij een fenomeen is. Ik hield er aan dit hier te vermelden om mijn dag te beginnen, omdat ik weet dat ik jullie een uitleg verschuldigd ben nu ik al een paar dagen Paul Auster op het menu heb geplaatst en dit enigszins vreemd moet overkomen, behalve dan bij de vriend die zo inspirerend is geweest me te verrassen met zijn ‘Snowfall and night. The repetition of a murder among the trees’- gedicht.
Die vriend is een groot beeldhouwer, hij creëert, hij is zoals Auster, maar hij zoekt het niet in woorden maar in vormen en kiest ook, met veel zorg, de materie die hij bewerkt. Zijn beeldhouwwerken zijn niet toegankelijk voor iedereen, maar je houdt ervan, ze intrigeren, je wilt ze dicht bij jou om ze te begrijpen en ze zijn dermate geconcipieerd, uitgewerkt en afgewerkt dat ze, zoals Auster, blijven boeien omwille van hun broze toegankelijkheid die je bezig houdt.
Het is de binding die ik heb met hen en zij met mij.
[1] El papel utilizado para la impresión de este libro es cien por cien libre de cloro y està calificado ecológico.
18-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2016 |
Paul Auster en zijn Poëzie |
‘Snowfall and the night. The repetition / of a murder / among the trees. The pen / moves across the earth: It no longer knows /what will happen, and the hand that holds it / has disappeared’.
Een vriend stuurde me dit gedicht van Paul Auster. Hij weet dat de poëzie van Auster me intrigeert. Ik dweep er niet mee, maar ze boeit me, en wel omdat ik er, sinds de tijd dat ik hem tracht te begrijpen, geen verhaal in vinden kan. Wat helemaal niet zeggen wil dat ik zijn gedichten niet zou zien als zeer kunstgericht en sterk poëtisch, in tegendeel, maar zijn kijk op de poëzie is uitzonderlijk en, als er dan toch in zijn gedichten een schim van een verhaal zou opduiken dan is het maar even schimmig als het verhaal dat ik haal uit een doek van Alechinsky bijvoorbeeld.
De verzen die hij me stuurde komen uit het gedicht ‘White Nights’ uit zijn bundel, ‘Collected Poems’ die, samen met hun Spaanse vertaling, al maanden om niet te zeggen jaren, binnen handbereik liggen.
Zijn gedichten, schrijft Jordi Doce, de vertaler naar het Spaans – hij werkte er aan van 1996 tot 2012 – beginnen gewoonlijk met een zelfde structuur: een gestamel (un balbuceo), een toevallige zin waaraan, eigenlijk losstaande woorden of zinnen, worden toegevoegd die de deur openen naar een soort autistisch betoog. Zo heb je het voorbeeld hierboven, of andere zoals:
The dead still die and in them the living’, of, ‘The blind way is etched in your palm’.
Telkens is het een verrassing, wat het poëtisch element zeer ten goede komt. Maar het geheel blijft voor mij onbegrijpelijk, en wellicht hoeven zijn gedichten niet begrepen te worden omdat ook hij zich beweegt in de oneindigheid van het zijn tussen al wat is en het nulpunt ervan.
Zijn gedichten zijn als handen die zich openen op woorden. Deze lezen is ze bewonen, is ze bewandelen om terecht te komen in een labyrint waarvan je noch het centrum vindt, noch, eens je er zijt binnengegaan, de uitgang. Maar ze betoveren je, precies omwille van hun ontoegankelijk zijn.
Het zijn doeken van Alechinsky, het beste waar ik ze met vergelijken kan. Het zijn blokken woorden die een verbrokkelde wereld oproepen waarin je dreigt te verdwijnen als je er in onderduikt. Een evenbeeld ervan zou ik als volgt durven schetsen:
Zuivere samenvalligheid: / het woord, aan het licht ontleend / en meegenomen door wind en wolk / en adem. / Weerklank van wat is, / gelegd op bladeren in het gras, / rottend in de leegte, / even, / het weinige dat overblijft.
Zo, zou ik dan, in een veelvoud van dergelijke sibillijnse gedichten, mijn woorden achterlaten, gebundeld wat van alle tijden is en van de nog komende; en aldus terug keren naar waar ik vroeger onder de bomen lag, luisterend naar de wind in de appelaar, en het winter werd.
Ik weet ook dat, ondanks al wat ik erover denk of schrijf, ik zijn 'Collected Poems' zal blijven bezoeken, wat dan toch veel betekenend is.
17-12-2016, 07:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2016 |
Licht |
Het licht in de morgen is je inspiratie, niet zo zeer de kleuren nu de zon dichter en dichter naar het westen schuift, het is het licht zelf die het doet, uit de puurheid ervan is het dat je je zinnen haalt, alsof ze er te lezen stonden en je maar de woorden te nemen had, woorden als fotonen, onzichtbaar maar denkbaar aanwezig.
Het licht als een vlies, al een lichte olie over jou, over je gezicht, over je handen. Je voelt het aan, het kleeft op je huid, op je gevoelens onder je huid. Het is je voedsel dat binnen komt via je poriën. Je weet het sinds je jeugd hoe het aanvoelt, sinds je hebt geleerd hoe het in de winter is, hoe de luchten zijn tussen de bomen van het bos, hoe ze zijn over de velden, de beken, de vijvers, de straten, de huizen; hoe het licht zich in kringen beweegt om jou, zich wentelt om jou, alsof de kilte tezelfdertijd de warmte was voor je ogen.
Het is het onvervangbare van het leven, van het hier zijn.
Onze woorden erbij zijn woorden van het licht die je uit het licht heb weggehaald om die tot jou te nemen, zoals je een drank tot je neemt, een beet in een appel; het heeft de smaak ervan. Het licht heeft de smaak van het leven in jou en omheen jou, het draagt in zich de stilte van het kosmische gebeuren en tevens de kracht die zich aan het opladen is om open te barsten bij een juiste sterrenstand, later.
Maar wat je weet: je woorden uit het licht gehaald, zijn maar wat gestamel van licht, je verwacht niets meer.
Als er, wist Borges, een ode te schrijven is, dan is het een ode aan het licht. Hij wist het beter dan wie: een ode aan het grote wonder dat het licht is van de morgen in onze alkoven, van de middagen met hoog de zon, van de avonden als het licht verdwijnt voor de nacht invalt.
En het is, zo lazen we, het licht van de geest dat ons nog meer verbaast, omdat het licht ook stilte is, geroep van stilte gehecht aan de lege takken in de lucht, een openheid van stilte waar we binnenwandelen kunnen om de sfeer te zijn van wat licht als stilte betekenen kan. Je kunt er, je kunt er Paul Auster bij halen:
‘Autumn: a simple leaf / eaten by light: and the green / graze of green upon us / Where earth does not stop / We, too, will become this light / even as the light / dies / in the shape of a leaf.[1]’
Die het weten kan, achter zijn schrijfmachine gezeten, in een wolk die poëzie zou moeten zijn, al lezen we het anders, al zien we niet waar hij ons voeren wil, alsof ook hij het niet weten zou, wij het ook niet hoeven te weten, als er maar het woord van stilte is dat wordt neergezet en van het licht ‘in the shape of a leaf. Een voldongen feit.
We hebben er niets aan toegevoegd, het licht dat ons tot schaduw toe bewogen heeft, tekeningen brengt van verre tijden, met kleurvlakken van groen en wit, omkleed met licht, als het sneeuwen gaat, wat je verwachten moogt: het rakelings rijzen van de vlokken tussen de takken dat je horen kunt voor wat van de stilte is als het licht gaat breken. Er nog te zijn, nog te horen, zelfs als je er niet meer zou kunnen zijn.
Ademloos maar vederlicht.
[1] Paul Auster: ‘Poesía completa’, Editorial Seix Barral, S.A. 2012: ‘Pulse’, pag.90.
16-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2016 |
Creativiteit |
Hij staat voor zijn tekentafel, het blad voor hem trillend van witheid. Hij trekt met potlood een lange lijn diagonaal over het blad, zijn weemoed om het voorbije. En dan links bovenaan zijn blad als groeiend uit die ene lijn, tekent hij kleine vormen die in elkaar verweven liggen, een verzameling kleine dunne stengels van paddenstoelen met half verwelkte kop en stukken steen eronder met mossen begroeid, vleugels van kevers, gebeenten van hagedissen. Kleine resten tot fossielen gekomen. Alles vloeit uit zijn ene hand die Job is, die Borges is, die het verwoorden is van een massa tekens die nog niet bestonden, en zonder hem nimmer zouden bestaan hebben.
Hij werkt uren verder tot het licht verdwijnt. Hij voelt zich licht zwevend, hij voelt zich gelukkig. Hij ziet hoe uit het niets, uit die ene schuine lijn dwars over zijn wit blad een tekening is gegroeid en een eigen bestaan heeft gekregen waaraan hij niets meer kan wijzigen.
Echter, voor hij slapen gaat bedenkt hij zich, keert hij terug naar zijn tekening onder de lamp die het onzichtbare van het leven weergeven moet, uitgedrukt in potloodlijnen en potloodvulsel van zachtheid twee tot hardheid vijf, ineen geregen lijnen en vormen, zoals in de natuur, lijn en vorm in elkaar vloeien. Met Shostakovich op de radio, en geschakeld in klanken, krijgt elke stip of lijn op zijn blad, krijgt elk voorwerp in de kamer rond hem een betekenis in meer. Hij aarzelt, iets ontbreekt nog aan de tekening, iets, het deel Shostakovich, maar hij weet niet hoe het te brengen.
In de nacht is hij opgestaan, de haard smeult nog na, de wind jaagt om het huis, het is als een zucht die komt uit het diepste van de aarde. Hij meent te weten hoe en wat hij er nog aan toe te voegen heeft. Hij lag er al een hele tijd aan te denken. Er was een plaats die hij vullen moest wilde hij het ritme van de lijn en de opbouw van de vlakken krachtiger laten uitkomen om meer diepte te krijgen. Maar de tekening voor hem weigert dat er nog iets aan gewijzigd wordt, en hij slaagt er niet in het beeld dat hij in zich droeg en dat hem wakker had gehouden op zijn blad neer te zetten.
In de morgen zet hij er zijn handteken onder, hij weet, en wellicht hij alleen, dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Niets is perfect. Ook zijn tekening niet. Creativiteit kent geen voltooiing.
Maar denkt hij, het boek dat ik schrijven wil moet perfect zijn, zelfs al weet ik dat het niet kan, het moet voor mij de hand reiken naar het perfecte. Een stevig boek moet het zijn, soepel en diep reikend tot in de worteling van het leven: voedsel voor de geest. Het moet van aard zijn dat, eens je het gelezen hebt, het voldoende is het in de hand te houden om de vreugde dat het lezen je gaf terug te vinden. Kortom een boek dat je meeneemt naar bed en waarvan een halve pagina lezen volstaat om rustig in te slapen.
15-12-2016, 00:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2016 |
Hoe een blog geschreven wordt |
Het geeft me een goed gevoel als ik zie dat er op mijn blog, op een dag, meer dan dertig bezoekers zijn geweest; dat er dus een klas vol, mijn woorden gelezen hebben en meegenomen in hun dagelijks doen en laten. Meer kan ik niet wensen. Ik weet dat het niet elke dag gebeurt, dat er ook dagen zijn dat er maar vijftien zijn of twintig die op mij afkomen, maar, bij meer dan dertig, stel ik me vragen hoe het komt, of het beantwoordt aan de werkelijkheid en of mijn woorden dan zo gewild zijn?
Normaal gezien ware ik hier op verder gegaan, maar ik krijg van een vriend een e-mail binnen die me een andere werkelijkheid voor ogen roept: de penetratie van de Islam in Frankrijk en wellicht ook in alle Westerse landen. Het is geen penetratie meer, het is het begin van een overrompeling, een overheersing. Nog hoogstens een à twee generaties en het is zo ver, het Westen zal een meerderheid aan aanhangers van de Koran kennen. De kinderen die nu geboren worden zullen als volwassenen geconfronteerd worden met een cultuurloze massa van moskee bezoekers, die hen - het zit hen in het bloed - naar het leven zullen staan, of dan toch hun leven grondig zullen wijzigen.
Ik durf er niet aan denken wat het voor hen betekenen zal, ook welk impact het zal hebben op, de politici van gisteren, van vandaag en van morgen, die overhoop zullen gelopen worden zonder enige vorm van verdediging.
En dan maar uitweiden over het al dan niet toestaan van een visum aan een familie Syriërs, gesteund door een rechter die de ogen sluit voor wat zich aan het afspelen is en ingaat tegen de trend dat het genoeg is geweest om de, door een bepaalde sekte van de Koran opgejaagde andere Koranliefhebbers, als vluchtelingen zo maar op te nemen in ons midden.
We worden geconfronteerd met politici die schrik hebben te beamen wat Bart De Wever vertelt; want, is het aan de rechter – is hij niet wereldvreemd[1], hij is vreemd wat de toestand in België betreft - om een visum toe te kennen of is het aan de Staat?
En ik die me uitsloof, alsof er niets gaande is, alsof er niets ondergronds maar gestaag aan het gebeuren is, om te schrijven over wat ik denk over kunst, over onsterfelijkheid en over wat ik deze morgen dacht te schrijven, vooral over creativiteit; maar het laten liggen heb:
1, omdat ik vanmorgen verrast was door het aantal bezoekers op mijn blog, en 2, omwille van een e-mail die binnenliep van een vriend, schilder van landschappen, met een uitnodiging op zijn tentoonstelling, gekleurd met een prachtig voorbeeld van de werken die hij tentoonstellen zal.
*
De dag was dus uitermate goed begonnen, geen vuiltje was er aan de lucht, ik had, terwijl ik begon te schrijven, het beeld van een van zijn schilderijen in mijn hoofd, tot ik even weggeroepen werd en daarna eerst ben gaan kijken naar wat een andere vriend, even bezorgd als ik, die me overviel met een ander beeld, een toekomstbeeld dat een vervolg was op wat de Islam voor het ogenblik in Frankrijk en wellicht in de wereld aan het worden is. Houellebecq met zijn ‘Soumission’ heeft het juist gezien, maar wat hij niet geschreven heeft is wat het betekenen zal aan gevoelens bij hen die op het punt staan overheerst te worden en het schijnbaar vandaag nog niet zien.
Als er een is die het ziet aankomen en het daarenboven durft zeggen, dan is het De Wever. En als de andere partijen er tegen op komen en de ernst van de toestand willen verdoezelen, dan is het omdat ze hem dat succes niet gunnen, hoewel ze wel weten dat, zoals ik het weet, zij het weten dat hij wel gelijk zou kunnen hebben.
De wereld op zijn kop. Ook, ik, die deze blogs wil blijven schrijven alsof er niets op til zou zijn dat ons – het westen, onze kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen – treffen zal in het merg van hun gebeente.
[1] Ik wil me niet profileren als een blinde volger van De Wever in deze aangelegenheid. Ik heb ook oog voor wat in een artikel in Knack verschenen is van de hand van Hendrik Vuys en Veerle Wouters, die volgens mij ook de rechter met de vinger wijzen als ze besluiten:
We pleiten voor een oplossing binnen de rechtstaat. We moeten tegelijk af van een rechterlijk activisme en van politici die vonnissen het predicaat ‘krankzinnig’ meegeven of op rechters het predicaat ‘wereldvreemd’ kleven. Rechters blijft bij uw leest en politici breng inhoud. U zal er de rechtstaat een dienst mee bewijzen.
14-12-2016, 13:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2016 |
Kunst (2) |
Kunst is ingesteld op de kosmos, ligt in de lijn van het creatieve dat eigen is aan de kosmos en heeft via deze binding een sacraal karakter. Al wat hier van afwijkt, is voor mij geen kunst. Duidelijker kan ik het niet zeggen. Dus als me de vraag gesteld wordt wat is kunst dan heb ik er een antwoord voor, hoe onvolledig ook, hoe metafysisch ook.
Ik kan dus schrijven dat een wapen, of wat ook, sierlijk bewerkt met tekeningen, welke ook, maar waarop iemand zich heeft uitgeleefd om het beste, het meest sierlijke, het meest creatieve dat in hem was uit te drukken, voor mij kunst is; dat het ontwerpen van een uurwerk zoals ik er nooit een zag, kunst is, omdat het creatieve element erin heel duidelijk en krachtig aanwezig is en, het is dit creatieve dat het tot kunst maakt. En wat meer is, in de mate van het creatieve erin, en daar hebben we ons oordeel over, is het kunst met een grote ‘K’ of met een kleine.
Ik noem deze twee uitingen van kunst, omdat een simpel iemand die ik ontmoette – het geluk had te ontmoeten – in volle zomer, een namiddag op een simpele plaats aan een vijver, in het geruis van de wind in de populieren, me die toonde op zijn smartphone, of hoe heet zulk iets.
Ik kan andere voorbeelden noemen van vrienden uit mijn omgeving die - en hier komt het er voor mij op neer - creatief bezig zijn, die zich uitleven op een blok hout of op een doek, of andere die een creatief gedicht projecteren op een even creatief uitgezochte foto, dit alles zijn voorbeelden van kunst, dan toch voor mij, ik herhaal het.
Als ik dan, zoals het gebeurde, geconfronteerd wordt met zuilen van de Aula in de Volderstraat in Gent die bekleed worden met sneetjes hesp, dat is hier absoluut niets creatief mee gemoeid, dan is het hoogstens een choquerende vondst, zoals het misschien ook een vondst is de aandacht te vestigen op een pot mosselschelpen, of op een urinoir, geen uiting is van kunst.
En daar gaan we in deze wereld van vandaag naar toe, dit is de richting die als maatstaf genomen wordt. Het creatieve wordt op zij geschoven, het wordt vervangen door het sensationele, het gewaagde, het meest ongewone. Echter ik val er niet voor, ik heb er niets aan, integendeel ik vind het beschamend, zelfs al verbaast het me soms – Wim Delvoye bijvoorbeeld - maar dit is in vele gevallen eerder een uitzonderlijke verwezenlijking van een bepaald idee. In welke mate die trouvaille te wijten is aan het creatieve in de mens en, in de lijn ligt van het creatieve in de kosmos, is dan een andere vraag die we zelf beantwoorden en desnoods verdedigen moeten/kunnen.
Ik weet met John Keats dat: ‘A thing of beauty is a joy for ever’. Vandaag, schijnbaar is dit voorbijgestreefd,. Echter, of wat vandaag geprezen wordt, ‘a joy for ever is’ heb ik mijn twijfels. Ik schrok, om er nog iets aan toe te voegen, toen ik het portret zag van Koningin Béatrix - geschilderd door, was het Tuymans? – dat het zeker geen ‘thing of beauty’ was.
13-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-12-2016 |
Immortalité |
Ik zal wellicht haar boek niet kopen maar toch verheugde het me ooit van Marie Depussé in Le Monde te lezen over haar boek, ‘La nuit tombe comme elle veut’:
‘Qu’elle a écrit son livre comme pour laisser une trace. Une sorte de testament. L’éternité, on n’y peut rien, mais l’immortalité il faut s’en occuper.[1]’
Heb hier niets aan toe te voegen, de eeuwigheid, een moeilijk te vatten woord, ligt open voor ons, is een holte, ‘a black hole’ waarin we worden opgeslorpt. Daar tegenover echter staat de onsterfelijkheid, en zegt Marie Depussé - maar ze is niet alleen die dit zegt - daar kunnen we iets aan doen. Of het veel is of weinig heeft niet zo veel belang, maar je moet er mee bezig zijn, je moet er aan werken opdat er, na je as is uitgestrooid, toch nog iets van jou zou overblijven. Dit is wel het gevoel dat je overhoudt als je meent iets geschreven/gemaakt te hebben dat de tijd trotseren zal, opdat er dus nog iets overblijven zou van de persoon die je geweest bent.
Maar toch niet overdrijven, als het er maar op aan komt dat je naam bewaard blijft, alfabetisch geklasseerd in een of ander, bv literair register, dan heeft dit weinig of geen betekenis, wens ik er zelfs geen zweem van onsterfelijkheid in te zien. En dit is waar ik sta vandaag, zo lang er geen bestendigheid wordt gegeven aan wat ik schreef zal mijn onsterfelijkheid zich beperken tot de teksten van wat blogs en wat schuchtere pogingen die ik deed om bepaalde geschriften er uit, op een onorthodoxe wijze te verspreiden, met eventueel er naast, wat tekeningen die nog wat aan de muren zullen blijven voor een tijdje.
Grote illusies koester ik dus niet. Trouwens, een boek de dag van vandaag heeft niet veel vooruitzichten, het wordt overspoeld door de massa’s boeken die er aankomen, een normale vloed zou nog geen onoverkomelijk iets zijn, maar een stortvloed van boeken, een tsunami, zoals ik de indruk heb dat er nu nieuwe boeken op de markt verschijnen, laat je weinig kans.
En toch, de tijd leert ons dat de onsterfelijkheid het deel is geworden van ‘Les Mémoires d’Outre-Tombe’ van Chateaubriand – dit dan toch bij mij - van de ‘Divina Commedia’ van Dante, van ‘Don Quijote’ van Cervantes, van Dokter Zhivago van Pasternak en van zovele werken van zovele andere schrijvers. Zelfs als ze niet meer of nog heel weinig zouden gelezen worden, de onsterfelijkheid van hun werk valt terug op de schrijver ervan en hun naam is de eeuwigheid ingegaan en allen, al zal het wel nooit hun hoofddoel geweest zijn, al schrijvende zullen ze er toch dikwijls aan gedacht hebben. Ovidius was overtuigd van de onsterfelijkheid van zijn Metamorfosen die, wat er ook gebeuren mocht, voor eeuwig zijn naam zouden meenemen in de tijd. En Dante wist dat hij, op dat gebied, Ovidius zou overtreffen.
Maar, als het niet is om den brode, waarom schrijven we, waarom zijn we bezeten door het schrijven, door het aaneen rijgen van woorden die een betekenis dragen. Waarom trachten we, keer op keer, aanzet na aanzet, al wat ooit geschreven werd niet alleen aan te vullen, maar te evenaren, zelfs te overtreffen?
Waarom, wat is het dat ons voortdurend opjaagt het te doen en het te blijven doen, trachten te zeggen wat nog nooit gezegd is geweest?
Draai en keer het maar zoals je wilt, er is die drang in ons: ‘ l’immortalité il faut s’en occuper’.
[1] Marie Depussé : ‘La nuit tombe quand elle veut’, POL, 120 p., 12€
12-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-12-2016 |
Landschappen |
Ik wandel niet meer in of door het landschap, hoogstens met de wagen beweeg ik er me nog in. Ik zie dan wel hoe het zich ontplooit, hoe het getekend wordt in zijn glooiingen en hoe de luchten kleuren, maar ik voel van de lucht de kilte niet, ik ruik er de geur niet van, en het zijn kilte en geur die het landschap leven doen.
Maar er is ook een tijd geweest, een glorieuze, wondere tijd, dat ik me bewoog in het landschap, dat ik er duidelijk deel van was; dat ik er over vertellen kon alsof het een verhaal was. En het wondere is dat ik er vandaag nog keren kan, in gedachten weliswaar, maar impressies van vele landschappen liggen in mij gestapeld, zijn de vele bladen van een dik boek.
En je schrijft dit en je voelt dat ze staan te drummen om genomen te worden, om hun beurt te krijgen. En namen duiken op, te veel om ze te noemen, gaande van Kawkaban in Yemen tot de molen van Alphonse Daudet, tot Iona, het heilige eiland van de Schotten. Ga maar, zwerf maar uit, noem ze in een ruk om ze een fractie tijd lang te herbeleven. En, je houdt er een, die je vandaag hernemen wilt: de wandeling van uit Zinal[1] naar de cabane d’Ar Pitettaz, met je grote vriend, Gustave, die je nog niet zo lang geleden verloor, maar je weet dat hij daar nog altijd is.
Je roept hem terug, je omhelst hem, je staat met hem in la Plaine de la Lé, aan een enorm rotsblok met erop geschilderd: ‘Ar Pitettaz, chemin difficile’. Een weg die we samen ettelijke malen hebben bewandeld. We lopen op de brug over het kolkende water van de Navizence, volgen een stuk het water stroomopwaarts en nemen dan de wegel tussen de lage sparren, tot aan een open vallei met een riviertje waar je, ofwel de weg links kunt nemen, de oude, zeer steile kronkelweg die nu niet meer bewandeld wordt omdat hij veel langer is, ofwel de weg, het riviertje volgend tot aan de rotsen waar de weg verder loopt, nu tegen de rotswand aan, waar je je naar boven hijst met de vaste kettingen die er zijn. Dit is wat men de ‘chemin difficile’ noemt, maar eens er voorbij, eens je, steeds maar stijgend, doorheen het bos gewandeld bent, kom je op een plateau, waar je een grote bocht maakt om uit te komen met zicht op de besneeuwde noorderwand van de Besso, verrast en geboeid als je bent door het beeld van de bergwand voor jou, weerspiegeld in het kleine bergmeer. Je stopt er om wat thee te drinken en een vrucht te eten. En je denkt, het is hier goed te zijn, laat ons hier de tenten bouwen om er honderdvoudig te zijn en er te blijven. Dit is het eerste rustpunt, in de oneindigheid van de bergen voor jou en omheen jou, badend in de stilte en in het grote licht van de morgen en wat je hoort is het trage vloeien van een stroompje water over de weide waar je staat.
Die plaats en die ruimte van het er zijn, geankerd in jou: je bent er terug, Gustave die er zit met jou, vertellend over simpele dingen, hij altijd maar pratend en jij luisterend met een half oor omdat je meer dan wat ook luistert naar het enorme landschap waarin je verzwolgen bent. De Besso voor jou is je vertrouwd, je waart met Gustave op de top ervan, bij de afdaling wandelde je een groot stuk, tot aan ‘l’épaule’ van de Zinal Rothorn, op de uiterst smalle arrête, nog geen dertig centimeter sneeuw breed. En je herinnert je, dat je toen niet helemaal gerust waart en hoe je daar nu zo heel rustig zitten kon, op een rotsblok, een glas thee in de hand, bezweet, met in de rug een kilte eens de rugzak neergezet.
Je weet het nog zo goed, het bergmeer, helder in je geest, de besneeuwde bergen erin, meer dan een foto, en de immense, zuigende stilte van de adem van de bergen en van het leven in jou. Hoe goed het was, hoe buiten alle verwachting het was, verbijsterend enig het was, niet een plaats op aarde die je kende die er tegenop kon. Jij en Gustave daar, even uitrustend, even verpozend, alvorens verder te gaan. We hadden er ook kunnen blijven, uitgestrekt in de zon, maar de cabane wenkte ons, riep ons.
En we zijn verder gegaan op de lange weg zigzaggend in de flank van de berg, steeds maar hoger en hoger, op het smalle bergpad tussen de rotsen, met de gele arnica, de blauwe gentiane, de edelweiss soms, de minuscule vanille orchidee, de mossen en de grassen, de holen van de marmot en de echo van hun kreten als ze ons zagen naderkomen.
Het grote leven te voelen en de pijn in de kuiten en de leden, op de rug de zware rugzak met voedsel en drank voor een dag, met een hoop dingen die we niet nodig zullen hebben of misschien toch, we willen voorbereid zijn op alles. En, hijgend, steeds maar hoger, tot we, de tijd heeft er geen belang, een stroom over moeten, op een plaats ’les leisses’ genaamd, over rotsen effen als een vloer, gesleten door het water, stappend van rotsblok tot rotsblok. En dan, nog heel wat hoger, wandelend omheen een rots plots de cabane zien in de verte. Het laatste stuk dat het moeilijkste was, dan toch voor mij, want ik was exhausted. Ik zag in de verte de cabane en dacht, nog driehonderd stappen en ik ben er, en ik begon te tellen om na driehonderd stappen er nog honderd bij te doen. Maar de cabane (op 2786m) bereiken we. Ik buiten adem bijna maar gelukkig want de cabane aan de voet van de Weisshorn, is als een thuis eens je er aangekomen bent, is de redding voor velen, ook voor mij. En het was daar voor Gustave en mij dat de grote dag er te zijn en er te bewegen, begon.
Il fut un temps.
[1] Dorpje op het einde van de Val d’Anniviers in de Valais, CH. Google weet er alles over, ook over de Cabane, zoek het op, het loont de moeite, mijn tekst is maar een vage beschrijving.
11-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2016 |
Over Kunst |
De vraag wat kunst is heeft vandaag zijn antwoord: ‘Kunst is wat een kunstenaar maakt of zelfs, wat hij doet’. Dus de vraag die we ons vandaag stellen moeten luidt: ‘wie of wat is een kunstenaar?’ En dit is van een totaal andere geaardheid, echter even moeilijk te beantwoorden.
Houellebecq[1], in zijn ‘La carte et le territoire’ had er een mening over. Voor hem was een kunstenaar: hij die meer dan de anderen open staat om de onzichtbare tekens die ons aanzetten tot een creatieve prestatie als een soort verplichting te interpreteren en deze verplichting uit te voeren. En wij voegen er aan toe: een kunstenaar is iemand die doet wat een ander niet doet, namelijk, zich uiten in iets, tevoorschijn komen uit de massa met een of ander idee, tonen dus dat hij bestaat, leeft en denkt en, aan het leven een bepaald iets heeft toegevoegd.
Het is dus niet meer het gepresteerde dat beoordeeld wordt, wel de mens die het gemaakt heeft en van het ogenblik dat hij iets maakt kunstenaar wordt.
En daar staan we dan, vooral dan wij die vinden dat kunst schoonheid moet zijn, verheffen moet, ons bekoren moet, ons raken moet in het diepste van ons zijn zodat we geneigd zijn alle werk, dat niet beantwoord aan onze maatstaven van kunst, te verwerpen. We worden nu overhoop gehaald omdat we vasthouden aan principes die kennelijk niet meer van deze tijd zijn.
Als ik op de voordracht van de Heer Peter Jonnaert, kunsthistoricus, over ‘De rol van de kunstenaar in de maatschappij doorheen de kunstgeschiedenis’, ben tussengekomen, dan was het omdat ik mijn idee: ‘het is niet het werk dat moet beoordeeld worden maar de maker ervan’, naar voor wou schuiven. Maar de spreker zag mijn leeftijd, dacht – en terecht - dat ik hem niet begrepen had en dat ik nog vasthield aan de oude waarden over kunst. Ik kreeg dan ook niet de gelegenheid te zeggen wat ik zeggen wou, namelijk dit wat ik hierboven heb uiteengezet.
Ik zal me dus niet meer blijven vast houden aan de vraag of het wel kunst is wat de kunstenaar heeft afgeleverd, want vandaag zijn we hierin verkeerd, dit is van de vorige generaties toen de kunstenaar optrad in de eerste plaats als de ambachtsman die hij was en moest zijn, en zijn uiterste best deed opdat wat hij maakte, zo mooi en zo perfect mogelijk zou zijn. Hij moest in de eerste plaats tonen dat hij zijn ambacht kende, de techniek ervan en pas daarna streven naar het mooiste, het meest handige, het meest perfecte.
Dit is vandaag van de vroegere generaties, het is geen kwestie meer van kunnen, het is een kwestie van zijn geworden. Kunst is wat van de kunstenaar is, wat dit ook moge zijn of hoe dit zich ook moge voordoen. En, als de wil er is iets nieuws te brengen, is Kunst al wat de kunstenaar heeft gebracht.
Ik heb er voortaan geen moeite meer mee. Ik loop in het gareel. Damien Hirst is een groot kunstenaar zelfs al is zijn werk, voor mij, geen kunst.
[1] Michel Houellebecq: ‘La carte et le territoire’, Flammarion, 2010
10-12-2016, 08:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2016 |
Mijn kloppend hart |
Vandaag is het niet alleen mijn blog dat in de kijker komt, maar ook mijn hart. Ben ik er helemaal gerust in? Neen, op mijn leeftijd ken je, wat het hart betreft, minder geruststelling, is het meer vraagteken dan wat anders. Eigenlijk, als ik me bedenk, is het oneerlijk dit te schrijven, het heeft je zo lang al trouw gediend, waarom nu ineens die twijfel. Maar je weet en je voelt dat je lichaam aftakelt, dat je gang niet meer is wat hij was, dat je knieën, je enkels verzwakt zijn, en ook zij hebben je jaren trouw gediend. Echter zij zijn niet van die aard dat je je er al te grote zorgen zou moeten overmaken, al kon het wel, maar je hart is je motor, is je schrijven, is je bezig zijn, is je leven, en je hebt nog heel wat te doen voor je je plaats hier op aarde kunt open laten.
Je maakte onlangs een inventaris van de nog te verrichten zaken en je kwam uit, niet op veel maar op heel veel. Je wilt je Dante herzien en bundelen, je wilt je manuscript herzien, je wilt je gedichten herschikken, herschrijven zelfs, en ten slotte je hebt je blogs van 2010 af die je in enkele bundels wilde samenbrengen, na uitzuivering.
Je rekende het uit, als je er in slagen zou tien pagina’s per dag te herzien, je minstens het jaar 2017 nodig hebt. En de ondervinding leert me dat tien ‘pages a day’, heel veel is, om niet te zeggen niet realiseerbaar is als ik daarenboven nog een blog schrijven moet.
Ik zit dus meer dan ooit gekneld in mijn dagen. Een vriend raadde me aan: ‘alle beroerselen’ van mij af te werpen dus, de begeestering die me eigen is te laten varen en het kalmer aan te doen, te genieten van de rust die de dagen me brengen kunnen.
Ik weet dat hij gelijk heeft, ik weet dat wat ik nog wens/denk te verwezenlijken te hoog gegrepen is. Maar ik kan, wat ik geschreven heb, zo maar niet achterlaten zoals het er bij ligt en ook, wat nog erger is, ik kan niet ineens stoppen met het schrijven van mijn blog, ik kan me hiermede niet verzoenen, mijn blog is meer dan ooit mijn levensritme.
Dit is een momentopname in mijn leven. Een stilstaan in het verloop van de dagen. Een adempauze om te weten hoe het verder moet. Zo dit is waar ik sta vanmorgen, dit is de dag waar ik doorheen moet, om de avond te bereiken en de slaap.
Misschien is deze dag een keerpunt, het trekken van een lijn onder al wat ik al gedaan heb of verder gaan net zoals ik bezig was, maar met nog iets meer. Wat vertelt men mij over de staat van mijn hart?
De tijd zal raad brengen al is dit niet altijd het geval, de tijd is er maar om tijd te zijn en niets meer, hij kent geen verlenging, hij kent enkel het zijn dat een aaneenschakeling is van tijd waarin niet kan geknipt worden maar waarbij wat is, voortvloeit uit wat was en misschien ook, uit wat komen moet, maar dit is niet zo evident, hoewel, als ik erover nadenk er toch enige waarheid in schuilt.
09-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |