Ik ben er bijna, zo voel ik me als ik 20 schrijf, één tiental in meer en een stap verder en ik zit boven op de top van het jaar. Dit is nu het punt dat ik te bereiken heb, al weet ik dat het niet het eindpunt is, dat het maar een ingebeelde lijn is die overschreden wordt en de indruk laat dat daarna alles anders zal zijn, wat zeker niet het geval is. Eens de lijn overschreden zal ik hier nog zitten, vroeg in de morgen, om me de woorden uit de neus te halen en te denken aan hen die me lezen zullen, uitkijkend, zoals ik trouwens, over wat er zal geschreven staan.
Het mag jullie niet verbazen maar ook ik, als ik begin, stel me de vraag waar ik eindigen zal. De weg van woorden die ik bewandel, kan alle kanten op. En dit is het wonderbare ervan, ik bewandel een weg die ik zelf aan het aanleggen ben. Beide, de tekst en de weg ontstaan simultaan. En na mij wordt deze weg door anderen bewandeld en blijft hij liggen voor een tijdje. Dus niet zoals een pad in de bergen dat zich slingert naar de pas tussen twee valleien toe en dat de eeuwigheid – ik ken er die moeten dateren van het jaar 1100 - beschoren is. Neen, je weet dat de weg die je nam maar voor een dag is, dat je er morgen opnieuw moet op uit trekken om een nieuwe weg te zoeken in het landschap, dat dit is van de geest in jou.
En je blijft je afvragen wie of wat het is die dit landschap getrokken heeft, wie dit landschap heeft aangelegd opdat we er in wandelen zouden, zelfs erin verdwalen kunnen, zoals Dante, of er ontdekkingen doen die aan weinige gegeven zijn. Dit is dan het lot dat je wacht eens je dit open liggend, oneindig landschap bent in gegaan. Van dan af heb je vele mogelijkheden, kun je alle kanten op, maar de vraag blijft: Wie of wat is deze oneindigheid, en wie of wat is deze die hier loopt, die hier een spoor trekt?
We leven: ofwel volgen we, vertrouwend of niet, de vertrouwde paden, wetende dat we weinig op niets in te brengen hebben, en ontdoen we ons, zoals de filosoof(!) Michel Onfray het ons suggereert van elk magisch denken, dat zegt hij nog de intelligentie, a priori athee, verbiedt[1]; ofwel leven we in de diepte, met vragen die een oplossing willen. En die, als we er, al was het maar zoals Spinoza, over nadenken eigenlijk neerkomen op de vraag waarom twee plus twee vier is, wat geen vraag is maar een zekerheid. Zo ook ligt het antwoord klaar en duidelijk getekend als we trachten, even maar, heel even maar, te doorgronden wat de Natuur eigenlijk betekent. Hoe alles zich in de loop der millennia, gestructureerd heeft, zich ontwikkeld heeft tot een kluwen van moleculen en cellen, van atomen en elektronen, van quarks en fotonen, om er toe te komen, al was het maar, dat een boom - hoe hij ook tot boom is gekomen, wat al een wonder is - er gekomen is voorzien van het zaad voor nieuwe bomen.
Kan men zich even indenken hoe dit tot stand kan gekomen zijn, precies zoals de tekst van mijn blog er gekomen is bij mijn wandeling door het landschap van de geest en de weg, naarmate ik schreef, zich gebaand heeft. Gelijktijdig, zoals het gebeurde met eik en eikel, met kip en ei, een simultaneïteit in het ontstaan ervan, die ons zou moeten verbazen maar waaraan we de meest stupide vraag vast knopen, wie of wat er eerst was de kip of het ei.
Het wonder dat de Natuur is, Spinoza had er een uitleg voor, het kostte hem de verbanning uit de Joodse familie. Hoewel hij niet het beeld kon hebben dat wij nu hebben over de werking en de structuur van de Natuur, wist hij toch dat de Natuur één lichaam was bestaande uit stof en geest, Stof die het zichtbare was, Geest die het onzichtbare was. En hij permitteerde zich Lichaam en Geest samen God te noemen. Hij had even goed geen naam kunnen geven, misschien ware het beter geweest.
[1] Michel Onfray: ‘Con la inteligencia, evitamos los mitos y los cuentos para niños. No hay paraíso despuès de la muerte, ni alma salvada o condenada, no hay Dios que todo lo sabe y todo lo ve: bien dirigada, y segùn el orden lógico, la inteligencia, atea a priori, impide el pensamiento màgico’. ‘Tratado de ateología’, traducción de Luz Freire, Editorial Anagrama, 2006, pag 83
Met de intelligentie vermijden we mytes en vehalen voor kinderen. Er is geen paradijs na de dood, noch geredde of veroordeelde ziel, er is geen God die alles weet en alles ziet; goed gericht en een logische orde volgend, de intelligentie, a priori atheïstisch, verbiedt het magische denken.
|