Merkwaardig is dat Mozart, gedurende de tijd dat hij geleefd heeft, er in geslaagd is voldoende muziek te componeren om, enkele herhalingen ter zijde gelaten, zes dagen Klara te vullen. Ik denk dat er weinig componisten zijn die dit fenomeen aankunnen. Komt daarbij nog dat zijn muziek sprankelend is en blijvend, zonder verveling, gehoord kan worden.
Dit wordt dus de laatste dag, én van het jaar, én van Mozart, én van waar ik nu aan denk: die ‘Vier letzte Lieder’ van Richard Strauss: Frühling, September, Beim Schlafengehen, en Im Abendrot. Dit laatste lees ik op de tekst van Eichendorffs gedicht ‘Im Abendrot’. Hij vond de daarin geuite gevoelens heel passend; een oud echtpaar dat naar de zonsondergang kijkt aan het eind van een leven en dat zich afvraagt: “Kan dat de dood zijn?’
Deze Lieder waren Strauss’ zwanenzang. Zie ik er een symbool voor het komende in als ik hier even over uitweid? Is het iets om me zorgen over te maken of heeft dit enkel te maken met het driemaal, neerschrijven van ‘laatste’ dag en ‘letzte’ Lieder?
Hoe gevoelig men soms is voor woorden die op het meest gepaste ogenblik je overvallen, alsof dit de laatste blogs zouden zijn die ik schrijven ga. Geloof het niet, geloof het niet.
Mijn alleenspraak wil verder gaan, 31 december wordt geen orgelpunt, ook geen zwanenzang, dit is wat ik wil vooropstellen om mezelf moed in te spreken. Het product van mijn alleen spraak zal neergeschreven worden. De oude man die ik ben zal creatief blijven zoals hij in het voorbije bezig was, tenminste, ‘indien voor die tijd, de genade (la grazia di Dio) hem niet tot zich roept’[1]. En in deze sfeer wil ik vandaag het jaar afsluiten.
Wist Richard Strausz dat hij zijn ‘Vier letzte Lieder’ aan het schrijven was, op het ogenblik van het componeren ervan, ik geloof het niet - de titel werd er pas later aan toegevoegd – hij wist wel dat de dood nakend was maar hij componeerde verder, was het niet met noten op hun balk gezet, het was met noten in gedachten.
Ook ik weet niet en zal het niet weten of wat ik schrijf ‘meine letzte Wörter’ zullen zijn. Ik weet alleen dat ze ooit geschreven zullen worden maar, dat het de laatste zijn, hoop ik liefst niet te weten.
Ik zal dus, vrij en ongedwongen, verder gaan met deze wijze van optreden als een toneelspeler die de woorden die hij kent uit spreekt alsof hij ze niet kende en aldus de indruk laat dat ze pas op het ogenblik van het spreken uit hem ontstonden. Ik zal wel weten echter dat hoe verder ik kom, hoe dichter ik komen zal tot wat zal gezien worden als mijn laatste woorden.
Ik ben dus, vandaag, zoals Richard Strauss toen hij zijn ‘letzte vier Lieder’ componeerde. Ik kan niet anders dan er gelukkig mee zijn.
[1] Alighieri Dante, Inferno XXXI, 129: ‘se innanzi tempo, grazia a sé nol chiama.’
|