Het licht in de morgen is je inspiratie, niet zo zeer de kleuren nu de zon dichter en dichter naar het westen schuift, het is het licht zelf die het doet, uit de puurheid ervan is het dat je je zinnen haalt, alsof ze er te lezen stonden en je maar de woorden te nemen had, woorden als fotonen, onzichtbaar maar denkbaar aanwezig.
Het licht als een vlies, al een lichte olie over jou, over je gezicht, over je handen. Je voelt het aan, het kleeft op je huid, op je gevoelens onder je huid. Het is je voedsel dat binnen komt via je poriën. Je weet het sinds je jeugd hoe het aanvoelt, sinds je hebt geleerd hoe het in de winter is, hoe de luchten zijn tussen de bomen van het bos, hoe ze zijn over de velden, de beken, de vijvers, de straten, de huizen; hoe het licht zich in kringen beweegt om jou, zich wentelt om jou, alsof de kilte tezelfdertijd de warmte was voor je ogen.
Het is het onvervangbare van het leven, van het hier zijn.
Onze woorden erbij zijn woorden van het licht die je uit het licht heb weggehaald om die tot jou te nemen, zoals je een drank tot je neemt, een beet in een appel; het heeft de smaak ervan. Het licht heeft de smaak van het leven in jou en omheen jou, het draagt in zich de stilte van het kosmische gebeuren en tevens de kracht die zich aan het opladen is om open te barsten bij een juiste sterrenstand, later.
Maar wat je weet: je woorden uit het licht gehaald, zijn maar wat gestamel van licht, je verwacht niets meer.
Als er, wist Borges, een ode te schrijven is, dan is het een ode aan het licht. Hij wist het beter dan wie: een ode aan het grote wonder dat het licht is van de morgen in onze alkoven, van de middagen met hoog de zon, van de avonden als het licht verdwijnt voor de nacht invalt.
En het is, zo lazen we, het licht van de geest dat ons nog meer verbaast, omdat het licht ook stilte is, geroep van stilte gehecht aan de lege takken in de lucht, een openheid van stilte waar we binnenwandelen kunnen om de sfeer te zijn van wat licht als stilte betekenen kan. Je kunt er, je kunt er Paul Auster bij halen:
‘Autumn: a simple leaf / eaten by light: and the green / graze of green upon us / Where earth does not stop / We, too, will become this light / even as the light / dies / in the shape of a leaf.[1]’
Die het weten kan, achter zijn schrijfmachine gezeten, in een wolk die poëzie zou moeten zijn, al lezen we het anders, al zien we niet waar hij ons voeren wil, alsof ook hij het niet weten zou, wij het ook niet hoeven te weten, als er maar het woord van stilte is dat wordt neergezet en van het licht ‘in the shape of a leaf. Een voldongen feit.
We hebben er niets aan toegevoegd, het licht dat ons tot schaduw toe bewogen heeft, tekeningen brengt van verre tijden, met kleurvlakken van groen en wit, omkleed met licht, als het sneeuwen gaat, wat je verwachten moogt: het rakelings rijzen van de vlokken tussen de takken dat je horen kunt voor wat van de stilte is als het licht gaat breken. Er nog te zijn, nog te horen, zelfs als je er niet meer zou kunnen zijn.
Ademloos maar vederlicht.
[1] Paul Auster: ‘Poesía completa’, Editorial Seix Barral, S.A. 2012: ‘Pulse’, pag.90.
|