Er zijn van die dagen dat je, vroeg in de morgen, met je Van Dale in de hand gaat zoeken, naar woorden die je hoorde en waarvan je niet zeker bent welke precieze waarde ze vertegenwoordigen. Je kreeg er enkele om de oren die op je maag zijn blijven liggen omdat je ze voor de eerste maal hoorde als behorende tot de Nederlandse taal. Vooral een ervan, een woord beginnende met een ‘q’, niet gevolgd door een ‘u’: ‘qaly’. Je zag wel, nu al een tijd geleden, hoe de Jemeniet verslingerd was op ‘qat’, maar ‘qaly', als je het gaat opzoeken in ‘Van Dale’, XIde uitgave, vindt je niet.
Nochtans kwam het voor in het ‘Groot Dictee’ van 17 december[1], dat ditmaal een spanningsveld heeft mee gekregen dat is uitgegroeid tot een match tussen twee partijen waarin de balalaikaspeler het gehaald heeft. Het kan gebeuren en het gebeurde.
En wat meer is, balalaika was een van de woorden die ik juist geschreven had, niet dat ik de balalaika speel, maar ik zou er niet over gestruikeld zijn, zoals onze Nederlandse vriend, ondanks het feit dat hij heel wat meer woorden - vijftien om precies te zijn - correct geschreven had daar waar ik gestruikeld was.
Het is nu wel niet mijn bedoeling kladderadatsch te verkopen, zijnde te knoeien met woorden, noch een bakkelei te houden over het Dunglisch, noch te toosten met krambamboelie, noch te doen aan glossolalie om, aldus een conciliatie op gang te brengen om te voorkomen dat in het vervolg, een voorbeeld van de impardonnabele dociliteit van de Taalunie, alle au- en ei-woorden naar de papiermand zouden verwezen worden en uniform vervangen door respectievelijk ou- en ij-woorden, wat een virulente impact op de landstaal zou betekenen, zijnde een abhorratie van ons Nederlands.
Er zijn er die meester zijn in het goochelen met taal, die hun tijd ‘verdoen’ met het zoeken naar de meest exquisiete woorden om een tekst te schrijven met een moeilijkheidsgraad die alles overstijgt. Zijn het geen woordkunstenaars het zijn dan toch eerder vreemde eenden in de bijt. In elk geval, toch kijk je op, met een zekere bewondering, getint met een vleugje nostalgie, als iemand, zoals A.F.Th. van der Heyden, alle registers opentrekt om landgenoten die zich wagen te bedienen van een moerstaal in de aandacht te brengen.
A.F.Th van der Heyden - evenals schrijver dezes, al heeft die weinig in de pap te brokken - wil onze prachttaal behoeden voor elke dysthymie[2] en is er om deze reden, en er zijn er nog andere, mordicus tegen dat de Taalunie het Nederlands aan excavatie blootstelt.
Hiermede is niet alles gezegd over het Groot Dictee, zeker niet. Maar over het abhorreren of abhorratie gesproken, is er een die zich situeert op een totaal ander niveau, maar daarom niet minder sensibel, integendeel, over komt en zelfs fungeert als een doodssteek voor onze traditie, en wel als een Nederlandse televisiezender, de NPO, de mening is toegedaan dat de slogan ‘Kerst vieren we samen’, vandaag ineens moet gelezen worden ‘december vieren we samen’. Dit om anders ge-aarden ter wille te zijn, hierbij over het hoofd ziende, dat het nu de traditiegevoelig ge-aarde bevolking is die tegen de borst wordt gestoten.
Van nu af aan zal de afbraak wellicht niet meer stoppen.
[1] En wel in volgende, op taalgebied zeer merkwaardige zin, die ik hier bewaren wil: ‘Onze gevioleerde moerstaal kan nog QALY’S winnen via een didactische angehauchte opiniepeiler die alle korte ei’s door lange wil remplaceren, daarmee zelf enigmatisch metamorfoserend tot stuttende pijler van een mening. Aldus kan ten langen leste de te steile helling naar een uitgebeende stijl geslecht worden.
[2] Dysthymie: chronische, lichte, depressieve stoornis (Van Dale).
|