 |
|
 |
|
|
 |
29-07-2016 |
Deemstering |
Dan is daar de avond: je had het wel zien aankomen, maar toch, ineens is alles als met een blauwe voile overtrokken. Waar haal je nu nog de kracht om te schrijven, nu het licht gedeemsterd is?
Je dacht, morgen staat er heel wat op mijn programma, vind ik misschien de tijd niet om mijn blog tijdig te schrijven, dan het maar gedaan in de schemering en mijn schemergedachten optekenen met schemerwoorden, die afgebakend tot beelden, nergens nog op lijken. De prikkeldraad met een bosje haren en wat verder, een dwaas verloop van blauwe paarden in de weide, de wijdheid van de velden wachtend op wat komen ging, en er boven grijs de luchten waar de maan al stond, veel te dicht gesloten. En, toen je thuis weer was, geuren en geluiden van vuren bij de buren aan de barbecue. Je hoeft het maar te denken, je hoeft het niet te zien, je hebt genoeg geleefd wat dat betreft.
Eens viel je in slaap, nadat het vuur was gedoofd, een namiddag in juli of was het augustus of laat september zelfs, maar in elk geval met wijnen. In slaapgevallen in een hangmat had men een foto van jou gemaakt. Later kwam die foto op een tentoonstelling en ging hij lopen met een prijs, welke heeft geen belang, evenmin als de foto nog. Wel had belang dat je sliep als een gelukzalige, die je nu niet bent, toch deze avond niet, morgen misschien als je slapen zult na de middag, het hoofd op de tafel of in een ligzetel in de tuin of aan de vijver, of uitgestrekt bij vrienden in het gras, zoals de vorige dag.
Of wat verleden was teruggehaald om heden te zijn, om zaligheid te zijn en niets te moeten zeggen over dingen die van de wereld zijn: noch over de vrije meningsuiting – ik mag de loftrompet steken van IS, naar het schijnt – noch over het overschrijden van de 3% budgetregel door Spanje en Portugal, noch over het afbrokkelen van de Unie door Europa in gang gestoken.
Wat ik denk in de schemer, heeft weinig waarde. Ik ben er wel, maar waar zijn de barbecues van vroeger, de hangmatten, de zomers en de herfsten, de gelukzaligheid van het ‘er zijn’; waar mijn jeugd, mijn stil verblijden, mijn bossen en mijn velden, mijn molen aan de einder; waar mijn vogelnesten, mijn braambessen en de geuren van de vlier en kamperfoelie; waar in de tijd ben ik aangekomen, moe gezworven na dit alles te hebben achter gelaten?
Een zwerver van het woord geworden, houd ik nog heel wat van wat vroeger was, en van zoveel dat niet op te sommen is. Heb in de schemer er mijn dromen over uitgespreid. Echter, vandaag kan ik de vele vragen niet meer aan die me gesteld worden, kan amper nog een blog schrijven als de morgen of de avond me gunstig is. Elke dag kan nu een bericht binnen vallen dat ons schokken zal. Een heel speciale tak van de Islam houdt er zich mee bezig.
29-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-07-2016 |
Het niet uit te sprekene en het 'nu' van Mulisch |
Er zijn van die dagen dat alles geknoopt ligt, je geest in de war van het vele dat je hoort en je er een beeld van vormt. Een man, hoe heilig ook, die knielen moet, en knielt om de keel te worden overgesneden alsof het een kip of een gans was, een schaap was.
Men noemt dit een vorm van beschaving, of het gevaar eigen aan hen die terugkeren van ginds. Waarom keren ze? En als ze terugkomen waarom werden ze niet veroordeeld tot een soort Guantanamo Bay hoewel ze zich, uit vrije wil, hadden aangesloten bij een bende fanatieke moordenaars. Het is de enige plaats die ze verdienen om de rest van hun dagen te slijten. En, als je de zorg hebt voor je kleinkinderen, blokkeer – bannen is niet meer mogelijk - de Islam in Europa, hij heeft hier niets verloren. Zoals de Kerk en de westerse ideeën niets te winnen krijgen in het Oosten.
Een wereld die je gedachten vergalt, die je laag bij de grond houdt waar er niets te vinden is, maar veel negatiefs te rapen. Een nieuw voorbeeld is gesteld, een ander veld is voor hen geopend. We wachten af wat gebeuren zal: de kerken nog wat leger, de moskeeën nog wat voller. Komen we er van af met 'broederschap en liefde' zoals vooropgesteld wordt door de Kerk? De honderdduizend en meer katholieke jongeren vandaag in Polen – tegenhanger van ‘Tomorrow Land’ - wensen zij het ook, zullen zij hun andere wang aanbieden?
Wat ik schrijf vermoeit me. Ik dacht nochtans te beginnen met een zin van Harry Mulisch, die een goede vriend – eigenlijk zijn alle vrienden goed – me mailde. Ik ga hem halen, de zin:
‘Mijn standpunt is, kort en goed, dat het verleden niet meer bestaat en de toekomst nog niet, zodat de overgang van die twee, het heden, geen uitgebreidheid kan hebben, noch in de richting van het verleden, noch in die van de toekomst - en dus zelf ook niet bestaat. Als je 'nu' zegt, dan is de 'n' op een bepaald moment al in het verleden, terwijl de 'u' nog in de toekomst is, en allebei zijn ze nergens.’
Ik ga er niet mee akkoord, het verleden leeft en bestaat in het heden, en het heden in de toekomst. De vriend die terugkeerde uit Sint-Petersburg, heeft die stad nog in gedachten, en wat hij er zag en hoorde heeft hij nog niet verlaten. Hij is er nog al wandelt hij in zijn Raspaillebos, en hij neemt het bos en Sint-Petersburg mee naar zijn toekomst. Wat er tussenin is, het ‘nu-moment’ van Mulisch, is van beide, van verleden en toekomst; is, wat T.S.Eliot noemt: ‘a lifetime burning in every moment’.
En als ik dit schrijf dan is er nog steeds mijn eerste deel dat al verleden zou zijn en nu toekomst werd. Niets van dat alles, wat we denken is én van het verleden én van de toekomst, wat we denken is tijdloos, we denken in een cirkel met elk punt ervan in en over elkaar en toch uit elkaar.
Idem wat onze handelingen betreft, ze hebben een begin in het verleden en een uitkomst in de toekomst om een nieuw begin te zijn. Het tussenin, de ‘n’ en de ‘u’ van ‘nu’ bestaan maar enkel in hun verwevenheid met verleden en toekomst.
Of, hoe een blog geschreven wordt.
28-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-07-2016 |
Wolken |
Hij lag waar hij lag, op zijn rug in het gras, wat lang geleden was. Een laatste maal, dacht hij, toen hij in een augustus in de Valais, op een nacht was gaan neerliggen op het grasperk, om de sterrenregen te zien, een boeiend schouwspel dat hem is bijgebleven. Hij was jong toen, eergierig en krachtig met nog een gans leven voor zich. Hij telde nog niet de dagen, hij liet ze lijk schichten, zoals sterren, neerkomen over hem en hij liet ze verdwijnen zoals ze gekomen waren.
Nu, waar hij lag in het gras en op jonge klaver, in volle zomer, schoven over hem de wolken. Hij dacht, de wolken zijn als mijn dagen, verschillend in vorm en geladenheid, komend uit een zelfde richting en verdwijnend in een andere om niet meer, zoals vroeger, terug te keren. Hij kan ze niet tegenhouden - voorheen van weinig belang - ze komen en ze gaan, ze keren niet. Zo zijn zijn dagen.
Dit is, Steven Weinberg, al drama genoeg opdat hij er, op een of andere wijze, nog een zou aan toevoegen. Hij heeft geleerd er mee te leven, er mee te gaan slapen, er mee op te staan, hij heeft geleerd grootmoedig te aanvaarden, zoals de Ecclesiasticus het leert, dat alles is wat het is, zelfs al wilden we het anders.
Kevers op zijn handen, kleine spinnen, een vlinder soms. Het beste is niet te roeren opdat hij niets verstoren zou, opdat alles komen zou alsof hij er niet lag, niet ademde, niet dacht, zelfs niet dat hij er ligt, er zelfs nimmer was geweest: een wolk die even aangedreven komt en zich heeft opgelost in myriaden kegels van licht, splinters vuurwerk in de nacht.
Zo, hij ligt daar maar te liggen, de wolken als zijn dagen, totaal verschillend als de beelden die hem beroeren, zwaar en donker, wit en roekeloos, of omrand met klaterzilver voor de zon geschoven. Zo ook al wat hij vertellen zal van nu tot later, klaterzilver: woorden die hij spreken zal en andere die hij zal laten: niets is dat blijft, niets is dat niet komen zal. Alleen, maar enkel dan, zal het stoppen als de tijd voor hem ophouden zal.
Hij weet dat hij te veel droom is geweest, te weinig werkelijkheid; dat hij in deze droom van nu verzonken is om weer te komen keer op keer, meer tengerheid dan standvastigheid. Dit is, denkt hij, van vele dingen zijn laatste vlucht, hij zal er geen andere meer kennen, zeker niet die er intenser zou zijn, nu alles hem ontglipt.
Niets is dat hem weerhoudt als hij voor de morgenspiegel staat, ongeschoren, de woorden van de nacht nog in zijn ogen. Wat hij leefde afgetekend, te weinig om te vermelden in geschriften of waar ook, op hout of stenen. Zijn ganse leven een ontvluchten, waarom zou het zich niet wentelen hier.
Hij lag er in het gras, lang uitgestrekt, de wolken schoven over hem maar hij hield de ogen gesloten, hij voelde wel de pijn.
27-07-2016, 06:56 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-07-2016 |
Visionair |
Steven Weinberg’s ‘Dreams of a Final Theory’ is op mijn tafel blijven liggen; onmogelijk er elke dag aan voorbij te gaan zonder er in te bladeren. Ik lees pagina 208, het einde van zijn Hoofdstuk ‘What about God’:
‘Allen hebben we moeten leren wennen te weerstaan aan de bekoring van het whisful thinking over gewone dingen, zoals loterijen. Onze soort heeft moeten leren leven met de idee dat we geen sterrenrol te spelen hebben in om het even welk kosmisch drama.’[1] En hij gaat verder:
‘Nevertheless, I do not for a minute think that science will ever provide the consolations that have been offered by religion in facing death.
Het oordeel van Weinberg (1993) was, meer dan twintig jaar geleden, duidelijk. Is het nog even duidelijk de dag van vandaag, heeft de wetenschap op dit gebied enige vooruitgang gemaakt, of trappelen we nog steeds ter plaatse? Vragen die me overvielen bij het herlezen van wat ik al meerdere malen had gelezen.
Wat de eerste bemerking van Weinberg betreft is er geen twijfel mogelijk, de mens is niet bij machte de kosmos op stelten te zetten en er een drama te veroorzaken, er is trouwens geen enkele reden toe. Echter aangaande tweede bemerking liggen de kaarten anders.
In het vooruitzicht van de dood is er niet alleen de religie, met de hemel als beloning, die van enig soelaas kan zijn, ook de persoonlijke visie van de mens kan toereikend zijn opdat hij met een gerust gemoed de stap zou zetten. En, wat meer is, het zou kunnen dat deze visie gevoed wordt door wat de wetenschap hem suggereerde en dat hij het bevreemdende en even fantastische van de kwantum fysica aangrijpt om voor zich zelf uit te maken dat wat hij er van begrijpt tot op heden, hem aanzet te geloven dat de dood even bevreemdend en even fantastisch zal zijn.
Hij kan zich zijn visie even goed voorstellen niet als een mogelijkheid maar wel als een zekerheid om aldus op een voet van gelijkheid te komen met hem die gelooft in de onsterfelijkheid van de ziel. Het komt er in dit geval enkel op neer te bepalen wat onder ‘ziel’ verstaan kan worden.
Mijn professor van godsdienst leerde me dat hij de ziel zag als een ‘rekker’, een elastiek, een binding met God. Mijn visie wijkt hier niet van af, voor mij is het de binding van mijn geest met de geest in de kosmos, meer is het niet maar zeker ook niet minder.
En dan Weinberg: hij denkt er geen minuut aan dat ooit de wetenschap enige troost brengen zal die gelijk staat aan de troost die ons de religie biedt. Wel, ik ben daar absoluut niet zeker van, en waarom niet? Omdat we als deel van de kosmos, evolueren met de kosmos en – ik heb dit al herhaaldelijk gezegd, vandaag zeg ik het aan Steven Weinberg – dat hij noch ik weet wat deze evolutie, die ons al bracht van diep in de kosmos tot homo sapiens, nog in petto heeft als mens; dat hij noch ik weet hoe ver de wetenschap in 2984 zal binnengedrongen zijn in het diepste van de materie en niet bij machte kan zijn ons klaar en duidelijk te vertellen wat er ons wacht na dit leven.
Dit is de taal van een visionair die anticipeert op wat komen kan, en wat in 2984 waar kan zijn is het ook nu al . Maar in de tijden van nu, met de dreiging van een radicale Islam – is er wel een andere? – is het meer dan nodig een visie, welke ook, te hebben.
[1] ‘In the same way that each of us in growing up to resist the temptation of wishful thinking about ordinary things, like lotteries, so our species has had to learn in growing up that we are not playing a starring role in any sort of grand cosmic drama.’
26-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-07-2016 |
Waar we mee bezig zijn |
Hoe dek ik me in opdat deze blog, die nu al een tijdje loopt, een nog langer leven zou beschoren zijn. Ik beken het, soms vrees ik er voor. Soms overvalt me het gevoel dat dit niet zal kunnen doorgaan tot het einde van mijn dagen, en ik voeg er aan toe dat ik me soms zelf verbaas gekomen te zijn waar ik dag na dag gekomen ben.
Verbaast me ook het aantal dagen van het jaar 2016 die al voorbij zijn. Normaal gezien is van die dagen weinig overgebleven, heb ik er geen enkel bewijs van, leef ik van dag tot dag maar, als ik het aantal pagina’s zie die ik dit jaar al schreef, dan weet ik hoe ver het jaar gevorderd is en weet ik ook dat mijn dagen niet nodeloos zijn geweest, niet in rook zijn opgegaan, zoals Dante het wist; weet ik dat er van de dag van 1 januari af, iets is over gebleven, of het nu waardevol is geweest of niet, er is een bewijs dat ik elke dag minstens twintig à dertig minuten intens heb geleefd, met al de minuten nog die er aan toegevoegd moeten worden om te herzien, in de loop van de dag, wat vroeg in de morgen was ontstaan, alsof telkens de nacht raad had gebracht en me had ingedekt voor minstens een blog.
Ik heb twee collega bloggers die ik nu en dan bezoek, ik wil me niet vergelijken met hen, maar ik weet dat ik, qua tijd nodig om te schrijven en te besluiten, overtroffen word. Als ik dan zeg/denk dat de ganse wereld aan het schrijven is, dan is er wel iets van, want zij ook moeten een deel van hun dag wijden aan hun blog. Wellicht gebeurt dit op het ogenblik dat ik aan het schrijven ben en zijn we broeders in de geest.
Een ervan schrijft zeer degelijke recensies over films of boeken, ik zou zelfs wagen te zeggen, recensies die bewonderenswaardig zijn en getuigen van een grote eruditie; een andere houdt zich bij de gebeurtenissen van de dag die hij met veel verve ten tonele voert en waarop hij een eigen visie ent.
Ik zit tussen beide in omdat ik wat dieper graaf maar om deze reden geen betere blogs schrijf. Vormen we een soort van drie-eenheid? Ik zou het niet moeten zeggen, maar er is in elk geval een zekere aanvulling van elkaar. Ik kan natuurlijk, en wil het ook niet, gaan grasduinen in de meer dan 6.800 bloggers van de rubriek ‘dagboek bedenkingen’, zeker niet, maar als ik de overige categorieën er bij neem dan kom ik toch tot een respectabel deel van Vlaanderen dat er een blog op nahoudt.
Moeilijk schijnt het niet te zijn. Wat wel te overbruggen valt is bestendigheid, volharding waar we allen aan lijden, maar het is een opoffering waard, het bewijs dat men de toom, wat je zelf betreft, strak houdt.
Je verdient er natuurlijk geen standsbeeld bij, geen erkenning ten gronde, maar het bewijs dat je regelmatig gevolgd wordt en nu en dan een reactie krijgt is het begin van een voldoening voor de prestatie die je denkt geleverd te hebben.
Doe dus voort man, de weg ligt breed en heuvelend voor jou.
25-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-07-2016 |
Cecilia Bartoli |
Bij het ontbijt beluister ik een aria, ‘De miei Figli’ uit ‘La Clemenza de Tito’ van Domenico dall’Oglio, gezongen door Cecilia Bartoli; destijds geschreven voor het keizerlijk hof van Sint-Petersburg en nu te horen in de huiskamer dankzij ‘Klara’. Wat een voorrecht, de muziek die anders beperkt bleef tot enkele genodigden in het keizerlijk paleis, nu te horen in elke huiskamer van Vlaanderen, een voorbeeld hoe de mens evolueerde, althans wat de muziek betreft, van een bevoorrechte tot een naamloze genodigde op al wat ooit werd gecomponeerd en ooit uitgevoerd.
Anderzijds, en dit is minder fraai, evolueerde zijn leefwereld van een normaal, vreedzaam landschap tot een landschap van terreur, waarin hij voortaan, zelfs luisterend naar Cecilia Bartoli, zal moeten leven. Terreur die blindelings toeslaat omdat hier individuen rondlopen uit de veertiende, vijftiende eeuw, die zich, niet alleen in hun contreien uitmoorden om religieuze redenen, maar nu ook deze van ons hebben opgezocht. Het zijn individuen die verliefd zijn op de dood, leven met de dood.
Aldus heeft de muziek, van wie ook, en niet alleen de muziek, maar ook elke manifestatie, elk evenement, een achtergrond die gekleurd is door een dreiging die op elk ogenblik en op elke plaats kan toe slaan.
Ik dacht niet hierover iets te melden als ik begonnen ben, maar al schrijvend zijn mijn gedachten afgedaald van de muziek van Klara naar de horror die zich heeft afgespeeld in München en in Nice, om nog niet te spreken van wat plaats vond in Brussel of Parijs.
En toch loopt de tijd verder, toch zit ik neer om me te ‘ontwoorden’, te ontdoen van wat me weegt en dat volledig haaks staat op wat ik gisteren meende te mogen schrijven. Gisteren, een dag die neigde naar een wereld van de droom, vandaag een dag van rauwe realiteit, een dag van wat omgaat in de hersenpan van getikte fanatici die toeslaan kunnen op elke plaats die ze zonder moeite en zonder het minste begrip kunnen uitkiezen.
En waar kom ik dan uit als ik in enkel luttele zinnen gezegd heb wat over mij hangt deze morgen die volgt op de zovele morgens al, wanneer ik, na de slaap, herbegin te leven, in een nieuwe gemoedstoestand die mijn optreden als blogger zal typeren.
Laat me dan de gesloten luchten huldigen en laat ik dan ook gesloten blijven. Niets naar buiten brengen is mijn logo, al heb ik al zoveel gezegd, uitgedeeld als warme broodjes, belegd met rabarberconfituur.
Houd je vandaag stil man, houd je gedeisd, maar ingetogen. Laat de dag over jou gaan, lijk een windvlaag. Hopelijk kom je er ongeschonden uit, om daarna verder te gaan op de vreemde weg die je hebt ingeslagen in een wereld die aan het verzinken is. Alles wijst er op: de haat die heerstin het oosten doorgedrongen tot bij ons, met in balans het uitzicht op een gebeuren in het Verre Westen waarvan de uitkomst ver dragend zou kunnen zijn.
Het ware beter niet geboren te worden in de wereld die zich aankondigt.
24-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-07-2016 |
Veel later |
‘Er zijn geen zwaluwen meer’, zegde ze, ’er zijn geen leeuweriken meer, de luchten zijn leeg boven mijn hoofd, er is zelfs geen God meer, dan toch niet die van wie gezegd wordt dat hij barmhartig is en daarenboven ‘akbar’, maar in wiens naam wordt gemoord en verminkt, en, in alle vertrouwen, ook aan die van mij twijfel ik. Zo, wat ben ik hier, en waarom ben ik hier ooit geweest?’
Ze keken uit over de licht glooiende velden: de weiden met de koeien op het laatste sprietje groen, het uitgestrekte tarweveld, tarwe amper twee voet hoog, rijp om geoogst te worden, en in de verte, aan de horizont, de bomen donker getekend met de rode daken van de huizen hier en daar.
‘En waar zijn de roggevelden?’ Vroeg ze, waar is het golven van het koren gebleven? Ik lag er, wachtend op jou, de korenhalmen schurend tegen elkaar, licht, o zo licht bewegend en ik er tussen, op mijn rug, ik op de blote aarde, starend in de luchten over mij, met de leeuwerik die zingend opsteeg, hoog, om me te zien liggen, een vlek in het koren, want meer was ik niet, beweegloos als ik er lag. Soms, met een boek, een roman, maar in het diepste van mijn gedachten altijd wachtend op jou die maar niet kwam, uren wachtend in het koren en jij die maar niet kwam om me te nemen en me te houden in het geritsel van de halmen over ons, en de zang van de leeuwerik.’
Ze zwijgt even, een vlinder, de laatste dagpauwoog zit neer op haar arm, ze kijkt ernaar maar beweegt niet: ‘Je wist het nochtans, je wist het of, je kon het minstens geraden hebben dat ik er was voor jou, dat ik er lag in de zon, half naakt, roepend op jou, op je handen en je mond. Maar je kwam niet.’
‘Hij keek weg over de velden, over de bomen en de huizen. Waar was hij toen, hoe vulde hij zijn dagen verlangend naar haar. Hij liep de bossen af, hij liep barrevoets de zandwegel volgend tussen de koren- en aardappelvelden, de weiden langs, naar de molen toe, maar hij wist niet wat hij had moeten weten. Hij vroeg het haar niet. Zij zegde het niet en wat had kunnen zijn, wat had moeten zijn, is er nooit gekomen.
Waarom?
Hij zocht naar een verklaring die totaal overbodig was, wat voorbij is blijft voorbij, het verleden herhaalt zich niet. Maar hoe kwam het, waar liep het verkeerd?
‘Ik was’ zegde hij – of dacht hij het maar, en was zij er niet die hij dacht dat ze er was? – ‘te jong om te weten dat wat toen was, er voor altijd was; om te weten dat het nooit meer wijken zou, dat het zich vastzetten zou en er blijven zou, als een smeulend vuur, onderhuids alle daden die ik stellen zou. Elk gevoel erna, gewikkeld omheen het gevoel van toen dat er was, zonder dat ik wist dat een identiek gevoel er was bij jou. Een leven lang bleef het zo, omdat ik niet het lef had gehad te zeggen wat ik te zeggen had. Waarom? Omdat ik er niet rijp voor was, omdat ik me geen bestendigheid permitteren kon en ik ben weg gebleven en ben weggegaan uit het land van toen. En eens het land verlaten, ik niet meer was wie ik geweest was, zo dacht ik toch, maar ik vergiste me schromelijk. Al wat destijds was van jou in mij, is gebleven, een smeulend vuur onder de as.’
‘Ik heb’, zegde ze en haar stem was zwaar, ‘Ik heb er een beeld aan over gehouden: het laatste schilderij van Van Gogh, zijn korenveld met de kraaien, zwart erover, als de dreiging van de dood, die ik, nu ik zo ver gekomen ben, welkom heet, zoals Van Gogh hem toen, in Auvers-sur-Oise, verwelkomde. Maar weet ook dat het vuur dat in onze jeugd ontstoken werd ook bij mij is blijven smeulen, mijn ganse leven lang. Tot vandaag toe,’ zegde ze, ‘tot vandaag toe.
23-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-07-2016 |
Morgen in juli |
Er zijn morgens die je moeilijk door komt, die je liever ver van je zou willen afstoten omdat ze je adem toesnoeren, je doffer maken, je doen neerliggen en alles afsluiten wat kan afgesloten, er te zijn zonder er te zijn.
Er zijn van die morgens die het tegengestelde zijn van de momenten die er waren de vorige dag, momenten die opgeslagen werden en waarop je vandaag niet meer kunt of wilt terugkomen. Zoals je niet meer terug kunt komen op handelingen vroeger gesteld die je beter niet had gesteld en nu te zwaar doorwegen. Zo is nu eenmaal het leven. En het zijn op bepaalde, eerder moeilijke dagen dat die reflexies je de diepte in duwen, waar je dan moet uit opstaan.
Wat helpt je dan?
Een goede vriend mailde je een hele resem blogs van diverse schrijvers over Spinoza. Je kunt er je dag mee vullen en afwegen, wat anderen weten, of menen te weten, over Spinoza, met wat jij er van over gehouden hebt. Je las weinig van hem, zeker niet zijn Ethica. Om eerlijk te zijn weet je enkel van Spinoza wat Professor Herman De Dijn erover is komen vertellen; weet je wat je denkt de essentie te zijn voor jou. Maar je weet ook dat een Spinoza vandaag, zoals hij al eens deed in de XVIIde eeuw, een nog grotere spirituele beweging zou kunnen op gang brengen, een beweging waarin - wat de wetenschap nog niet bereikte: het samenbrengen in één formule van de wetten van de ‘grote’ en ‘kleine’ zwaartekracht - wat we nu al weten over de New Physics zou opgenomen zijn.
Een volledig nieuwe filosofie of levensopvatting die vertrekken zou van uit de diepte van de materie om uit te komen in het lichtend veld van de eeuwigheid, religie en wetenschap versmolten. Of de kennis van de wetenschap leidraad voor een religieuze opvatting over wat is van de wereld, van de mens en van de New Physics en deze laatste zien als vertegenwoordigster van de godsgedachte; want als er sprake kan zijn van een God dan moet Hij gezocht worden waar Hij gevonden kan worden en dit is in het wondere dat de nieuwe fysica aan de oppervlakte brengt.
Dit zijn eens te meer morgengedachten, ditmaal opgestaan, niet uit gevoelens van een ‘gelukkig-zijn’ , maar uit gevoelens waarin de dood, bij het opstaan, als een schaduw aanwezig was
Dit alles speelt zich af in een tijdsspanne van hoogstens een halfuur, denkend en schrijvend, de gedachten nemend die zich zo maar opvolgen, alsof het de woorden zelf zijn die je vingers laten lopen over het klavier en wat je geschreven achterlaat, helemaal niet van jou afkomstig is, maar van het energieveld rondom jou, waar je het zo dikwijls over hebt. Is het zo, is het zo niet, het is dan toch het gevoel dat je er aan over houdt.
Lees dan deze woorden opgestaan uit de mist die deze morgen over mijn gedachten hing. Meer is het niet. Het had ook niet anders kunnen gezegd worden.
22-07-2016, 07:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-07-2016 |
Zo maar een boodschap |
Het gesprek van gisteren aan de vijver, was het reëel, was het fictie? Hoe dan ook, eens het geschreven staat wordt het een realiteit. Dit is de kracht die ik me kan toemeten op dagen zoals deze, als ik het geluk ken dit te kunnen schrijven.
In feite, met de dag in het vooruitzicht, is deze zin al voldoende om een goede blog te zijn; hoeft er misschien heel weinig te worden aan toegevoegd opdat, als deze woorden zullen verschijnen, een rustdag zou zijn voor mijn lezers, een rustdag waar ik - mijn geest - geen behoefte schijnt te hebben, integendeel, de dag zou er uit springen indien er maar een halve blog verschijnen zou.
Schrijf ik dan maar - de blog mijn leven zijnde – dat ik vandaag even intens heb geleefd als gisteren; hoewel ik dat gisteren, spiritueel herleiden kan tot een morgen van een paar uren en een namiddag van nog eens een paar en de avond nog een paar. Het resultaat ervan heb je gisteren kunnen lezen, al was er ook het zoeken, en in Weinberg en in Onfray. Maar meer was er niet, meer hoefde er niet, het overige werd opgevuld met zon en schaduw, met het verblijf aan de vijver, het schrijven en het denken, losse zinnen die hun beslag kregen en andere die er nog op wachten.
Er is heel dikwijls een ‘voor later’ als ik bezig ben. Mijn geest stopt niet, hij blijft schrijven, hij blijft zinnen zoeken, zelfs bij het ontbijt, zelfs als ik televisie kijk, zelfs als ik een gesprek voer met mijn echtgenote. Ik kan hem maar niet het zwijgen opleggen. Ik denk dat dit ook zo is bij de vrienden kunstenaars die ik ken, de ene schildert, de andere beeldhouwt, de andere schrijft gedichten. Ik wed dat ook zij dit gevoel kennen, dat ze geen ogenblik zijn zonder te werken, ofwel verder aan een werk waaraan ze bezig zijn, of een ander dat in potentie aan het groeien is en dat enkel nog moet gemaakt of geschreven worden. De drang van het creatieve is eindeloos, loopt door tot op ons doodsbed: Pessoa die zijn bril vroeg voor dat hij stierf, en wat was er van Saramago? Deze wou niet opstijgen na zijn dood, hij was van de aarde en van de aarde zou hij blijven.
Ik las ooit, denk ik, van een boek dat handelde over de laatste ogenblikken van schrijvers of kunstenaars. Het is maar dat de laatste woorden die men schrijft of spreekt, mijlpalen zijn, geladen met een oneindigheid van ‘zijn’. Ik schreef een paar dagen geleden dat ik deze bekrachtigen wou met het Alegretto uit de zevende van Beethoven, ik zou er ook nog een Bach en een Mahler willen aan toevoegen. Bach moet ik nog uitzoeken, Mahler weet ik, uit zijn ’Das Lied von der Erde’, het laatste deel: ‘Ewig, ewig, ewig.’
Zo begon mijn dag vandaag, terwijl ik al, een paar dagen/weken terug, een ander begin voor deze of een andere morgen had opgetekend, een begin dat totaal, maar dan ook van A tot Z anders klonk. Ooit leest je dat wel.
21-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-07-2016 |
Meningen |
Paul en Ugo zaten samen aan de vijver. Gezien van de overkant zaten ze er, afgebeeld in het water met de bomen en de luchten, de struiken en de grassen, waren ze meer spiegelbeeld dan echt. Ze zaten er al een lange tijd, sprekend over kleine dingen, tot Paul het niet meer houden kon, zich even rechtte:
‘Ik las je laatste blog’, zegde hij, ‘het besef van het beeld van het Universum, zoals jij het beschrijft, geeft me de grote zekerheid dat onze toevallige aanwezigheid hier, totaal niets betekent als we ons, al was het maar één ogenblik, indenken hoe petieterig we wel zijn. Waarom dan zouden we trachten, zoals jij blijft doen, een antwoord te zoeken op een vraag die nooit zal ontcijferd worden zodat er noch een vraag te stellen is, noch een antwoord te geven. Weet je, Ugo’, zegde hij nog heel plechtig alsof het van een groot schrijver kwam: ‘de grootste denkers zijn zij die het denken verleerd en opgegeven hebben.’
Een paar aalscholvers kwamen aangevlogen, wilden zich neerzetten op het water, maar toen ze hen zagen namen ze plots terug hoogte om te verdwijnen achter de bomen: ‘Kijk, Ugo, waarom zouden we meer zijn dan een paar vogels, of we nu denken of niet, in deze niet te vatten onmetelijkheid van het Universum waarvan je ons maar een vaag berekend beeld schetst?
‘En, voegde Paul eraan toe, ‘alle verhoudingen qua de tijd dat ons Universum er is, in acht genomen, zijn we er niet veel langer dan de tijd nodig voor die twee aalscholvers om over de vijver te vliegen. We hebben zelfs de tijd niet om er ernstig over na te denken.’
De woorden waren gesproken, ze hingen een tijdje in de lucht, een tekst in een wolk en zij naast elkaar, getekend, een beeldsequens in een tekenverhaal.
‘Wel, Paul, je zegt ongeveer wat Steven Weinberg zegt: The more the universe seems comprehensible, of, hoe meer we weten over het Universum, the more it seems pointless, het er is zonder enige reden om er te zijn. Achteraf echter heeft Weinberg spijt gehad over wat hij gezegd had, hij vond dat, wat een collega van hem erover dacht namelijk dat die uitspraak nostalgisch was, gelijk had: what I said was nostalgic for a world in which the heavens declared the glory of God[1].’
En Ugo ging verder: ‘In de wereld waar jij het over hebt, is het zoals je zegt, onnodig te denken, is het denken onbestaande, we hebben het in die wereld, zelfs niet kunnen verleren want we hebben het nimmer nodig gehad. Maar achter je wereld is er een andere, deze van het nostalgische, deze van de geest. Dit is dan mijn visie, dit is dan mijn Universum dat even, zo niet nog meer boundless is, grenzeloos is, dat zich uitstrekt in en over het Universum van jou, dat, als het er zou zijn zonder zijn binnenste, totaal nutteloos zou zijn. Maar het is er niet nutteloos omdat er het andere is, het Andere met hoofdletter. En we zien het of we zien het niet, of om je tegemoet te komen, we willen het Andere zien of we willen het niet zien.’
‘Ugo, dit is inbeelding man, dit is uitkijken naar iets dat er niet is, dit is wishful thinking waar de wereld aan lijdt, denken aan iets en uitweiden over iets dat er niet is.’
‘Wel, daarin verschillen we, mijn beste Paul, maar ik ben je er dankbaar om. Ik had er nimmer aan gedacht dat er twee soorten Universa waren dit van het zichtbare en dit van het onzichtbare. Voor mij zijn ze beide duidelijk en ik voel er me goed bij. En, het is het onzichtbare dat ik betreden zal, later, liefst zo ‘later’ mogelijk en dit hopen op een ‘zo later mogelijk’ is dan wel wishful thinking.
‘Never mind, Ugo, het was een heerlijke avond hier te zijn met jou, schrijf het uit, stuur het rond, de wereld in, ik zal het nog eens lezen, en je misschien antwoorden, maar je kent mijn gevoelens, ik heb het verleerd te denken. Ik wist dit ook niet, maar na de lezing van je blog over 0,01% van het Universum, wist ik het en zag ik me als een nietig iets, dat door een toevallige toevalligheid hier terecht is gekomen.’
‘Je bent hier om te getuigen, Paul, te getuigen van je hier zijn. Je hebt je idee en daar gaat het om, een idee hebben over wie of wat we zijn. Dus je hebt er over nagedacht en je bent tot een besluit gekomen, zoals de man die je zeker gelezen hebt, Michel Onfray, waar er zoveel om te doen is geweest, tot een besluit gekomen is. Het is echter niet omdat je niets ziet, dat er niet iets is of kan zijn. Maar het waren inderdaad heuglijke momenten hier, wij beiden samen aan de vijver. Je moet eens meer afkomen, je weet nu waar je me vinden kunt op zomeravonden lijk deze.’
Op het watervlak was, tussen de bomen, de maan gerezen als een lichtende cirkel, onwezenlijk, de wereld ver af, het water één grote spiegel: het beeld van de stilte die hen omhulde. En zij, ondanks het verschil van mening, badend in een gevoel van samenhorigheid, een gevoel dat ze terug kenden na die lange tijd dat ze elkaar niet hadden gezien noch gesproken. Wat een blog soms vermag.
Toen hij dit aan het neerschrijven was, thuis in zijn kamer, dacht hij plots aan wat hij nog had kunnen zeggen, had moeten zeggen. Het Universum is er wel als een zichtbare verzameling van sterrenstelsels, maar het is er ook als een enorm krachtenveld waarin de sterrenstelsels zijn ondergedompeld. De geest van de mens is meer geïntegreerd in het energieveld dan in de sterrenstelsels want het veld is uiteindelijk meer een verzameling van particules. Op basis hiervan wordt het een totaal andere discussie over het fenomeen mens omdat, bij deze, de mens beoordeeld wordt, noch als de vrucht van het toeval, noch gemeten naar zijn grootte, maar wel op basis van zijn verwevenheid in dit alles omvattend veld van energie. Spinoza heeft er een naam voor, Nietzsche niet, omdat hij niet dacht aan dit energieveld waarin zijn geest gedompeld was. Paul zit op het niveau van Michel Onfray, die in zijn ‘Tratado de Ateología’[2]: de stelling inneemt, ‘dat het verstand – a priori atheïstisch - het magisch denken verbiedt.’ Paul voelt er zich goed bij, waarom hem daar weghalen.
[1] Weinberg verwees hierbij naar een psalm van Koning David
[2] Ik kocht het boek van Michel Onfray: ‘Traité d’athéologie’ in Spaanse vertaling van Luz Feire: ‘Tratado de ateología’, Anagrama 2006, pag 83 :‘la inteligencia - atea a priori -, impide el pensamiento màgico.
20-07-2016, 07:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-07-2016 |
Ontspannen van de geest |
Ik vind het maar normaal dat Steven Weinberg, dat Christian de Duve hun (wetenschappelijk) boek eindigen met een hoofdstuk over God; over wat er is te vertellen over Hem, over zijn ‘er zijn’ of zijn ‘er niet zijn’ en als Hij er is, hoe Hij er is. Wàt er over geschreven wordt heeft geen belang, als er maar iets staat over Hem, hij heeft er recht op.
Ik zelf heb weinig geschreven waar Hij niet is tussengekomen, zelfs al ken ik Hem niet, zelfs al weet ik niet, wie of wat Hij is, ik heb altijd getracht de aandacht te vestigen op het feit dat er iets belangrijks schuil ging achter de dingen. Uiteindelijk bleef ik bij de God van Spinoza – wat ook de voorkeur van Einstein was – dus niet in een toeziende God, maar ik zag hem in de harmonische en ordelijke verwevenheid van, en met het Universum. Ik heb dit herhaaldelijk gezegd en voelde me er goed bij, beter dan indien ik het niet zou gedaan hebben. Mijn leven is er op ingesteld geweest zonder dat dit daarom mijn handelingen heeft bepaald, maar onderhuids was er altijd de gedachte aan die harmonische vervlochtenheid, aanwezig in de Natuur en ik trachtte te handelen met dit beeld in mijn gedachten.
Welke waarde heeft het gehad, eigenlijk niet zo heel veel, ik ben maar een gewoon mens met, zo ziet men me wellicht, vreemde gedachten, levend in een wereld die zich met de jaren, meer buiten dan in de werkelijkheid situeert. Vooral ingevolge de me zelf opgelegde verplichting, elke dag iets uit te brengen, heeft dit thema zich ontwikkeld, is het een Leitmotiv geworden en kan ik me er niet meer van losmaken.
Jullie die me lezen weten het. Misschien is het ook om deze reden dat je me trouw blijft, is het dit specifieke dat jullie wensen te horen omdat het zicht plaatst, licht overhellend naar het domein van de metafysica waar ik me beter thuis voel, omdat ik er minder gebonden ben, omdat ik er geen lijn te volgen heb, maar gaan kan naar plaatsen die normaal niet bereikt kunnen worden, verlaten eilanden die neigen naar droom en irrealiteit en om deze reden uitverkoren en regelmatig door de geest van mij bezocht worden.
Ware er niet mijn dagelijkse blog al deze plaatsen zouden niet vernoemd worden, zouden geen schijn van kans hebben te bestaan. Nu vindt daar elke dag een gebeuren plaats dat zo uit de lucht geplukt wordt, gedragen door het verlangen, er te zijn de tijd van het schrijven en, soms de tijd van de echo erna.
Het zijn in feite kleine, ongewone, sterk persoonlijke columns waarbij ik me oneindig goed heb gevoeld. Momenten, niet zo zeer van geluk maar van een zekere voldoening, de morgen of de dag of de avond, op een wijze te hebben doorgebracht die een resultaat naliet, enkele woorden samengebracht om de geest te ontspannen.
19-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-07-2016 |
1.300 sterrenstelsels op 0,01% van het Universum |
Het was laat gisterenavond, het was nacht. Ik vernam in het nieuws van 01.00 van de spreker dat hij verrast was geweest toen hij hoorde dat reuzentelescopen in Afrika en Amerika, op een oppervlakte van 0,01 %, of 1/10.000ste van het Universum 1.300 melkwegstelsels hadden geteld. Dit is enorm, dit is te veel, dit is ontzettend te veel, ondenkbaar te veel en wat God betreft had Hij er zoveel nodig om de mens te voorschijn te halen en hem aan te tonen dat hij maar een fluitje van één cent is?
Ik heb dan enkel de maan als spektakel, met Saturnus en Antares eronder, in het sterrenbeeld Schorpioen. Ik heb het moeten opzoeken in de Sterrengids[1] om het te weten welke planeet en welke ster het was. Maar wat ik van het Universum zag was al een immensiteit in verhouding tot de persoon die daar stond voor zijn venster met uitzicht op de nacht. Met dien verstande dat het deeltje Universum voor mij, er was maar niet wist dat het er was, terwijl ik me ten volle bewust was van hoe ik er was.
Zo is ‘het fluitje van één cent’ in verhouding tot de 1.300 sterrenstelsels, vermenigvuldigd met 10.000, van een nog grotere complexiteit want het weet, wat de sterrenstelsels niet weten. En om dit ‘weten’ is het te doen, het ‘er zijn’ is nog geen afkooksel ervan.
Ik kan me dan wel klein voelen als ik hoor hoe het gesteld is met de noch min noch meer ontzettende omvang van het Universum, maar ik kan het verwoorden, ik kan vertellen hoe ik me erin situeer en hierbij voel ik me ontzaglijk groot en rijk. En ik bluf niet, ik zeg maar wat ik zeggen mag, et honni soit qui mal y pense.
Want in meer heb ik Beethoven en Bach en Schubert en Mahler en Shostakovich, heb ik de verwondering van een Van Eyck, van een Van Gogh, van een Memlinck, heb ik het hoge van een T.S.Eliot, een Joyce, een Pasternak; heb ik wat is van de mens die zich overtreft in wat zijn geest ons toevertrouwt, waarmee hij ons overweldigt zoals een God, waar Hij ook is, of wie Hij ook is, of wat Hij ook is, ons overweldigt met het aantal zonnestelsels dat Hij nodig vindt om ons te zeggen ‘hoe’ Hij er is.
Het is een grote morgen van lucht en licht na wat ik geschreven heb en wat ik je graag toevertrouw, als komende van een vriend.
Het was wel goed geraden gisteren, het was wel het Alegretto uit Beethoven’s zevende symfonie dat ik gistreren hoorde op Mezzo tv, gedirigeerd door Esa Pekko Salonen en het Orchestre de Paris. Ralph Hill is zijn ‘The Symphony’[1] schrijft over het Alegretto: It is one of Beethoven’s most famous movements and perhaps the one that had most influence on the romantic composers (e.g.Schubert in his great C major symphony). It is perfectly straightforward in its quasi-rondocum-variation form and is again coloured by a persitant, though less drastic, rhytm, rather march-like in character.
[1] Ralph Hill: ‘The Symphony’, A Pelican Book 1954. Page 110.
[1] ‘Sterrengids 2016, de sterrenhemel van nacht tot nacht’: in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde, uitgegeven door Stip Media, Alkmaar.
18-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-07-2016 |
Final Theory |
Al enkele dagen dat ik tussen vele zaken door blader in het boek van Steven Weinberg: ‘Dreams of a final Theory’[1].
Het is een pocket uitgave, licht in de hand en mee neembaar waar ik ook ga. Ik las het in oktober 1993 en ik las het grondig als ik de vele zinnen zie die ik met potlood heb onderlijnd. Het boek gaat over de zoektocht van de wetenschap naar een alles omvattende theorie van de natuurwetten, een zoektocht die met de komst van de kwantum fysica[2] in de jaren twintig van de vorige eeuw in gang is gekomen wat na bijna een eeuw nog steeds niet een aanvaardbare formule heeft opgeleverd. Gelukkig misschien als ik de vragen lees die Weinberg zich stelt: hoe zal deze ‘final theory’ er uit zien? Wat van onze huidige fysica zal deze eindtheorie overleven? Wat zal ze ons leren over het leven en het bewustzijn? En eens we die gevonden hebben wat wil dit betekenen voor de wetenschap en de menselijke geest?
Weinberg was dus bekommerd over het effect dat de vondst ervan zou hebben op de menselijke geest. Steven Hawking echter ging een stap verder hij noemde het zoeken naar deze eindtheorie een zoektocht naar ‘the mind of God’, naar wat God, als Hij bestaan zou, gedacht zou hebben als hij zich inschakelde in, omvormde tot (Spinoza) zijn Universum.
Wat eigenlijk - Weinberg en Hawking - op hetzelfde neerkomt, namelijk het opduiken van een preciezer beeld over wie of wat aan de basis zou kunnen liggen van het ontstaan van het Universum. Een vraag waar we blijvend mee geconfronteerd, wat is er van wat IS.
Ik geloof niet dat die ‘wie of wat’ zijn identiteit ooit gaat prijsgeven en dat die fameuze theorie waar de wetenschappelijke wereld naar uitkijkt ooit zal gevonden worden, later, veel later misschien als de mens nog een heel stuk ‘sapienser’ zal geworden zijn. En het is goed zo, het is perfect zo, de mens is een soort machine die denken kan, het denken is een belangrijke functie van ons mens zijn, eens we weten zouden wat we zoeken te weten, is de noodzaak van het denken voorbij, verdwenen, opgelost in de lucht. Heeft men geen boeken meer te schrijven, zoals dit van Weinberg, geen boeken meer te lezen, is alles bekend wat bekend moet zijn. Wordt het leven iets doodgewoon. Kan men zich een dergelijk leven indenken?
Ik schreef deze blog, laat op de avond, met op de achtergrond de Zevende Symfonie (denk ik) van Beethoven. Deel II, het Allegretto, de muziek die mag gespeeld worden op mijn uitvaart. Ik zal er naar luisteren zoals ik er vanavond heb naar geluisterd.
[1] Steven Weinberg: ‘Dreams of a final Theory’, Vintage, London 1993.
[2] Weinberg schrijft over dit fenomeen: ‘Quantum mechanics suddenly made it possible to calculate the properties not only of individual atoms and their interaction with radiation , but also of atoms combined into molecules.
17-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-07-2016 |
Nice en de Koran |
Na het beeld van maan en mars, pal in het zuiden, dat je meenam als het laatste beeld vóór de slaap kwam en na de droom van deze morgen die je je amper nog herinnert; jij met je blog dag na dag over dingen die er zijn en dingen die er niet zijn, terwijl ondertussen, dag na dag lijk zandkorrels tussen je vingers wegglijden, onhoudbaar, onherstelbaar, wat nu man van jaren?
Ja, wat nu, Ik heb de ‘Naakte Perenboom’ van Rudi Rotthier weggelegd, hoewel ik vandaag geneigd ben zijn gesprek met Ahmed Marcouch van Marokkaanse herkomst, terug op te zoeken, die bij mij overkwam als een zeer degelijke man, Spinozist in hart en nieren, zoals ik hoop dat er veel Muzelmannen zijn in Nederland. Ik vermoed dat hij vandaag, zoals zovele andere geloofsgenoten rondloopt het hoofd gebogen als ze gehoord hebben wat er in Nice gebeurde, waar een op hol geslagen man, opgevoed door een Koran die hem op een logisch verkeerde wijze werd aangeleerd, ingereden is op een massa totaal onschuldige mensen. Er is in feite in de wereld, geen andere godsdienst dan de Islam waaruit dergelijke drama’s kunnen ontstaan. Ligt het aan de Koran zelf of ligt het aan het interpreteren van bepaalde delen ervan?
Marcouch zegt zelf heel religieus te zijn opgevoed en filosofen werden in die opvoeding altijd geweerd. Maar zijn ontdekking van Spinoza maakte dat hij werd geraakt door de God van Spinoza die niet buiten de schepping staat maar er deel van uitmaakt, met de mens, de natuur en de natuurwetten.
In soeratische gesprekken stelde hij vast dat academisch geschoolde moslimjongeren wat de Koran betreft elke redenering uitschakelen omwille van het feit dat discussies, over de Koran, hen aangeleerd werden als taboe.
Nochtans zegt Marouch, is het eerste gebod van de Koran, ‘ikra’, leer, onderwijs, of, je kunt enkel in mij (Allah) ‘geloven als je een proces doormaakt van vragen en onderzoeken.’ Maar de jongeren vrezen dat nadenken zal leiden tot afvalligheid, velen verkiezen de regel boven de rede. En zegt Marouch: ‘Moslims verkrampen in hun traditie omdat ze bang zijn anders hun identiteit kwijt te geraken.’
Dankzij Spinoza is Marouch de Koran op een andere wijze gaan lezen. De Koran is voor hem een en al barmhartigheid. Dat boek is een boek en ik ben van vlees en bloed. Ik ben degene die met emotie, verstand en rede dat boek leest.
Naar aanleiding van het gebeuren in Nice heb ik gemeend enkele elementen uit het gesprek van Rotthier met Marouch in mijn blog te mogen afzonderen, elementen die typerend zijn voor wat betreft de moeilijkheid tot integratie van de moslim in onze westerse wijze van leven. Hij denkt er niet aan als moslim. Het feit dat een fatwa werd uitgesproken over hem door een Syrische imam en hij door hem werd geëxcommuniceerd is tekenend voor de houding van de moslimgemeenschap voor moslims die zich volledig hebben ingeschakeld in ons westers gedachtengoed.
Bemoedigend wat de toekomst betreft is dit zeker niet.
16-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-07-2016 |
De naakte Perenboom (2) |
In de laatste 100 pagina’s van het boek ontmoet de schrijver tal van Spinoza en vertelt ons over wat ze denken over zijn werk en in welke mate hun leven er door beïnvloed werd.
Vooraf ontmoet Rotthier de tachtigjarige Wim Klever die hij de aartsvader van het hedendaags Spinozaonderzoek in Nederland noemt, en ik verneem al vlug dat Kremer ‘niet tuk is op de mystieke interpretatie van Spinoza zoals die belichaamd wordt door de gepensioneerde Leuvense professor Herman De Dijn, ‘een goede man maar niet mijn vriend.’ De Dijn is wellicht de dominante Spinoza specialist in de lage landen. Hij wil Spinoza dicht bij de traditionele religie zien die dan moet worden ‘uitgezuiverd’ zoals hij het graag formuleert.’
Klever is van mening dat er maar één weg is bij Spinoza: ‘de weg van de filosofie, van het inzicht, van de wetenschap.’ Hij legt de nadruk op het belang van Van den Enden – opgeknoopt in Parijs voor samenzwering - als leermeester van Spinoza.
Ik beken dat ik niets heb aan de Spinoza zoals Klever hem ziet, en vele anderen met hem. Mij interesseert enkel de Spinoza van Herman de Dijn, die me een Spinoza heeft leren kennen op een wijze dat ik onmiddellijk heb ingezien dat Spinoza een mijlpaal is geweest voor de Verlichting die weinig daarna is opgedoken in het westen.
Rotthier ontmoet die zelfde Spinoza ook bij andere kenners die door hem worden geïnterviewd, en er zijn er heel wat, die ik niet ga noemen, enkel van twee onder hen wil ik iets overnemen.
Een eerste komt van een Kamerlid PvdA, Ahmed Marcouch die zijn lezingen over Spinoza begint met te zeggen: ik de begrijp de Koran beter mét Spinoza. Zijn God, die niet buiten de schepping staat maar er deel van uitmaakt, met de mens, de natuur en de natuurwetten als verschijningsvormen van God, dat is de God die me heeft geraakt. Zonder het te beseffen was ik al spinozist voor ik Spinoza kende. Wat mij ook is overkomen. Hij leert ons ook wat de Moslims zeggen namelijk dat het geloof het verstand overstijgt en dat nadenken kan leiden tot afvalligheid.
Een tweede die ik hier vermelden wil is Jan Knol, een gepensioneerde predikant die hoorde bij de gereformeerde kerken die denkt dat Jezus spinozistische taal heeft gesproken. ‘Hij vindt het spinozisme een goede vervanging voor het christendom. Of beter een goede voortzetting voor het christendom. Het persoonlijke godsbeeld verdwijnt steeds meer. God valt samen met het Universum. Begrippen als zonde en schild, goed en kwaad vallen steeds meer weg. Dat zie je ook in de kerk en zeker in de bredere maatschappij. Ik denk. Het is nu tijd voor Spinoza…’
Ik schrijf geen recensie over het boek. Ik beken echter dat het goed geschreven is, klaar en duidelijk in een aangename taal en rijke woordenschat. Het is een belangrijk werk voor iemand die weten wil wat er voor het ogenblik omgaat in al die genootschappen die het werk van Spinoza bestuderen en beleven. Rotthier zelf behandelt niet het mystieke, het transcendente in het werk van Spinoza. Is het om deze reden dat hij geen interview heeft afgenomen van Herman De Dijn, tegenhanger van Wim Klever, of paste hij niet in zijn kraam van Nederlanders?
15-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-07-2016 |
Rudi Rotthier en Spinoza |
Ik lees te weinig, mijn tijd kruipt in het nadenken over wat ik schrijven ga en al wat er mee verband houdt. Ik moet er toe aangezet worden om een nieuw boek te beginnen. Zo bracht een vriend me, en ik ben er hem dankbaar voor, het boek van Rudi Rotthier: ‘De naakte perenboom, op reis met Spinoza’[1]. Ik lees het met grote tussenpozen. Het is zeker geen roman het is een vlot geschreven verhaal van de tocht van een Vlaming langs de plaatsen waar Spinoza heeft gewoond en geleefd; hoe die plaatsen er waren en hoe ze er nu zijn; wie hij er ontmoet en wie Spinoza er ontmoette.
Vandaag zit ik twee derden ver. ik heb al heel wat vernomen over de handel en wandel van Spinoza maar nog meer, en niet zonder humor, over het Nederland van de laatste jaren. Het boek kwam uit in 2013 en eigenlijk is het even goed een document over het Nederland van toen en van nu, dan een document over het werk van Spinoza.
Zijn boek is dus zeker geen vervolg op wat Professor De Dijn is komen vertellen in het voorjaar, met de nadruk over wie of wat die God van Spinoza wel was. Ik was toen zo onder de indruk gekomen van De Dijn's woorden en de wijze waarop hij zijn visie op Spinoza uiteenzette, dat ik uit zijn voordracht verrees als een Spinozist, waar ik voorheen nooit aan gedacht had. Maar ik voelde dat de idee die ik had over wie die God wel zou kunnen zijn, volledig strookte met de visie van Spinoza en ik was er gelukkig mee.
Ik zal het boek verder lezen tot de laatste bladzijde. Verneem ik er iets meer over dan kom ik er zeker op terug, want ik geef me rekenschap van het werk dat dit boek betekend heeft voor de schrijver ervan. Hij is hierbij niet over een nacht ijs gegaan, Hij is diep gaan graven tot in documenten van de tijd van Spinoza om uit te komen op een taal die nog weinig gemeen heeft met het Nederlands dat wij vandaag hanteren. En als ik zeg, wij, dan stel ik me de vraag hoe de Nederlandse woordenschat er zal uitzien een à twee generaties voorbij ons.
Ik denk ook dat Rudi Rotthier plezier heeft beleefd aan het schrijven van zijn ‘Naakte Perenboom’ – het archaïsche ‘perelaar’ ipv boom, dat eigenlijk meer peer is dan boom, mocht ook van mij – dat hem heel wat werk en opzoekingen heeft gevergd, en wat meer is, ons ook leert op welke wijze er aan politiek werd en wordt gedaan in Nederland. Het is een document dat én de tijd van de zeventiende eeuw belicht als deze van het einde van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw in Nederland. Een document dat meer de Nederlanders aanbelangt dan de lezer die meer op zoek is wie Spinoza was en wat hij dacht en schreef, dan waar en hoe hij leefde.
Maar ik herhaal het, ik heb nog 100 bladzijden te lezen, ik weet niet welke verrassingen me nog wachten. Echter of ik nog iets te lezen zal krijgen zoals over de dood van de gebroeders Cornelis en Johan De Wit en hoe de verkoop verliep van stukjes van de De Wits lichamen die dan geborgen en bewaard werden in terpentijn[2], betwijfel ik sterk, al weet men maar nooit.
[1] Rudi Rotthier: ‘De naakte perenboom op reis met Spinoza’, uitg.Atlas Contact 2013
[2] Pag. 170: de lichamen werden, ‘synde geheel moeder naakt’ opgehangen. ‘Op den avond begosten sy aan hun leden te tornen men kapte eerst Johan De Wit zijn twee vingers af… Daarna sneeden hen de neuzen / ooren /vingeren/ teenen/ en de verborgene leden af… enzovoort. De stukken werden verkocht en ‘dese kostelijkheden wierden in dooskens met Terebinthyn gelegt en bewaart.
14-07-2016, 23:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-07-2016 |
Roman |
Mijn dag is maar ten dele geslaagd als ik me beperk tot wat ik openbaar geef. Ik vind dat dit ontoereikend is. Nochtans is er de laatste tijd weinig meer. Ik ken het gevoel alsof ik elke dag nog een gans leven voor mij heb, alsof er geen einde zal aankomen en ik blijf maar, zaken die ik zou moeten doen, verschuiven naar later, alsof al wat ik tot op heden heb gedaan goed heb gedaan. Wat zeker niet het geval is.
Echter wat voorbij is, is voorbij, het liefst zou ik nu willen werken aan iets totaal nieuw, een idee dat zo uit de lucht op mij zou neer komen, en ik geleidelijk aan zou kunnen uitwerken tot een verhaal, niet het soort dat ik bereikte met mijn manuscript dat voor het ogenblik hangend is, maar een verhaal totaal nieuw en vooral origineel.
De film van gisteren op Canvas: ‘De Piano’ van Jane Campion is zo een verhaal, met een piano als centraal gegeven. Ik ben echter niet blijven kijken tot het einde omdat het te laat werd en omdat ik dacht aan mijn blog voor de volgende dag en ik wist dat ik mijn slaap nodig had om er, zoals het elke dag gebeurt, vroeg in de morgen aan te beginnen.
Maar om eerlijk te zijn, er was nog een andere reden, ik vreesde geconfronteerd te worden met wat ik vermoedde dat op het einde komen ging. Maar hoe moet het met jou als je het einde opoffert aan wat uren slaap in meer en je dan, naar de morgen toe, half slapend en half wakker, bezig bent met wat het vervolg kon geweest zijn; wat de reactie zou geweest zijn van de bedrogen echtgenoot, als je raadt dat deze zich wreken zal op een wijze die al tweemaal werd voorgesteld, het afkappen van een lichaamsdeel, je hebt er al twee schaduwvoorbeelden van gehad.
Hij zal dus haar de hand afhakken, maar dit zou haar invalide maken, dan minstens toch een vinger en dan is de pink het meest voor de hand liggende. En je was zo geboeid door het spel van moeder en kind dat je dit niet aan kon. Wat wijst op de sterkte van het verhaal aan de basis. Vanmorgen wist je dat je beter had gewacht tot het einde.
Dan denk ik aan die oude dame – ik heb nu haar ouderdom die zij toen had – die geen romans meer las omdat het leven dat ze gekend had, ze was haar echtgenoot gevolgd tot in Argentinië, al voldoende roman was geweest, en dat er dus geen nieuwe moest aan toegevoegd, noch om te lezen en zeker niet om te schrijven.
In feite is een dergelijk standpunt de gemakkelijkste oplossing voor mij. Ik heb me er altijd op gebaseerd om zeker niet te beginnen aan het schrijven van een roman. Ik weet nu dat ik ongelijk heb gehad, en dat het een vorm van grote literaire kunst kan zijn.
Mijn leven heeft echter geen schokkende gebeurtenissen gekend waarop ik zou kunnen voortbouwen om te komen tot een roman van waarde.
13-07-2016, 10:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-07-2016 |
Waarom Paul Auster? |
Waarom Paul Auster, waarom is het dat ik het regelmatig heb over zijn werk, dat ik hem huldig alsof hij mijn lievelingsschrijver zou zijn?
De reden is tweevoudig: een eerste is het uiterlijke, is het boek zelf, hoe het er ligt, hoe het aanvoelt in de hand, hoe het is als ik het open op om het even welke pagina, het papier gebroken wit, licht korrelig en hoe de druk ervan is. Alles hierin is, voor mij perfectie. Ik houd van het boek als boek, het is geen voorwerp, het is een levend iets naast mij, iets dat Ik regelmatig zo maar in de hand houd, zoals de Schaefferpen waar ik al jaren mee schrijf.
En een tweede reden is het innerlijke ervan, hoe meer ik erin lees, hoe meer ik hem tracht te begrijpen en hoe dieper hij doordringt als onbegrepen. Zijn gedichten zijn als abstracte schilderijen en het is op deze wijze dat ik ze lees, trachtend in het abstracte een vorm te vinden, een aanknooppunt, een kleurenmengsel dat me vertellen zou wat hij ons zeggen wilt. Ik hoef zijn romans niet, ik hoef hem niet beter te kennen als schrijver, ik heb zijn gedichten et cela me suffit amplement. Er zijn dus duidelijk twee elementen die me binden aan hem, én het boek als boek, én de inhoud ervan die me bezig houdt omdat hij niet gemakkelijk te vatten is. Ik kocht ‘Poesía completa’[1] op 20 oktober 2012 in Alicante, en vanaf die dag intrigeert Paul Auster mij.
Er zijn andere dichters die me intrigeren met de vorm van hun poëzie. Ik denk nu aan Pablo Neruda, Octavio Paz, Stefan Hertmans, die ik ook met moeite volg, maar hun bundels liggen niet naast mij, om de eenvoudige reden dat de uitgave ervan niet sprekend genoeg is, niet is wat ik verlang van een bundel gedichten.
Maar dit van Auster is een uitzondering ik houd het binnen hand bereik en dit is de reden waarom ik er regelmatig op terug kom. Zijn woorden hebben me, na de vier jaren dat ik hem lees, zo ver gebracht dat ik getracht heb me in te denken in zijn wereld en een paar dagen terug, een blog heb geschreven die hij had kunnen schrijven, even ongemakkelijk om te begrijpen omdat er niets te begrijpen valt, niets te onthouden, het enkel een patchwork is van woorden en begrippen die samen een abstract schilderij uitmaken. Want hoe kom je tevoorschijn uit een speling van woorden die inwerken op elkaar, uit een strofe van een gedicht met als hoofding, ‘White Nights’:
‘No one here / and the body says: whatever is said / is not to be said. But no one / is a body as well, and what the body says / is heard by no one / but you…
Is het verwonderlijk dan dat men zich aangespoord voelt om hem na te volgen en te zijn wie je niet bent, aan te komen waar je niet hoort te zijn, en zelfs al ben je er, te loochenen dat je er bent.
Het boek van de dichter Paul Auster - ‘bij wie, zegt George Steiner, het contract tussen het woord en de wereld afgebroken werd - zal me ondanks moeilijk te doorgronden, blijven bekoren, zal me blijven aanmoedigen, het boek is er, zoals ik zegde, niet als een voorwerp, het is er als een vriend en de waarde van een vriend in het leven is priceless.
[1] Tweetalig: Engelse tekst met de Spaanse vertaling en Proloog van Austers ‘Groundwork: Selected Poems and Essays 1970-1979 : Tradución y prológo: Jordi Doce’
12-07-2016, 08:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-07-2016 |
De vijver en de stilte. |
Een vreemde tekst die ik gisteren schreef. Even maar weg in een wereld die ik eigenlijk niet bewandel en toch benaderen wil op dagen zoals deze, de zomer naar zijn hoogste punt toe als ik aan de vijver ben, grote winden in de bomen en het spiegelbeeld van boom en wind gerimpeld in het water. Maar ik ben er goed, ik heb er mijn boeken, heb er wat ik hebben wil, lucht en licht en een verwachten, iets dat komen kan, maar nog niet kwam de dagen dat ik er was. Morgen misschien. Al weet ik niet wat ik verwachten kan, al kunnen het vele dingen zijn: een reiger die neerstrijkt, een eend of ekster of een duif, of meestal een zin die me bereikt waarop ik dagen wachtte en maar niet kwam, ook nu nog niet.
Je bent er maar, je luistert naar de bomen die je niets te vertellen hebben, je luistert naar wat van de grassen is, van de wildgroei in de grachten is, maar niets dringt door tot jou. Je hebt, denkt je, alle hoop verloren, want de dag verloopt en je hebt nog niets geschreven, noch iets gedacht dat je bewaren wilt voor een later dat niet meer van jou zal zijn.
Je zit er maar. Je ziet de wolken schuiven, je ziet een wereld die je kent, je mag je ogen sluiten, het beeld staat er getekend, de bosjes klavers, zoals die van vroeger, de lila knop van distels en de witte margrieten, smeerwortel en wat netels hier of daar en riet en lis hoog opgeschoten en je kunt verder gaan in je botanica. Maar het is dat niet dat aan de orde is.
Het is de tijd die hier tijdloos is. Je zit er maar, je kunt rond de vijver wandelen wat je zo dikwijls al deed, zien hoe de zon verschuift naar het westen toe waar de velden zijn, de weiden met de koeien en dichterbij het hooi waarvan de geur herinnering is, hooi en koren en aardappelvelden.
Je zit er maar. Je wacht op iets dat nu nog komen kan, hoewel er weinig is dat in meer kan zijn. De avond nader komt, de wind gaan liggen is en wat nog is van boom en struik en wolk en lucht, op het watervlak weerspiegeld ligt, zo effen als je hand met de lijnen erin.
Heb je plots de stilte lief, samen met de waterlelie die zich gesloten heeft. De wereld roerloos, onwezenlijk, de stilte waar ze hangt of neergelegd op het water, de stilte van je woorden, weggewaaid met de wind, van het er zijn en van het er weggaan. En Auster:
‘I hope to find a way of going along of running along of everything else that is going along and so begin to find a way of filling the silence without breaking it.’
Er nog geen sterren staan, die komen later als je hier niet meer zult zijn.
11-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-07-2016 |
Nog Paul Auster |
We dream / that we do not dream. We wake / in the hours of sleep / and sleep through the silence / that stands over us. Summer / keeps its promise / by breaking it.
Als ik Auster lees heb ik soms de indruk dat hij begonnen is met een vlot te lezen tekst te schrijven en hierin de voor hem overtollige woorden weg te gommen zodat wat er overblijft nog juist een geraamte is van wat er stond en dat het nu aan ons, de lezer is, om het weggevaagde, het betekenis aangevende, terug te vinden. In de mate we het gissen kunnen is het poëzie voor ons.
De nodige woorden zijn er, maar ze staan er niet meer geschreven, het is aan de lezer overgelaten aan te vullen zoals hij denkt dat het gebeuren moet. Een vorm van actieve deelname die we ontmoeten in elke tak van de kunst: Iets, dat heel wat kan zijn, dat er is zonder er te zijn, om te lezen, te zien of te horen wat er niet staat maar er toch in vervat is.
We kunnen verder gaan en ons zelf weg denken, of er zijn zonder er te zijn en het poëtische te vinden in ons afwezig zijn. Dit is wat gebeurt bij Auster, zijn poëzie is deze van wat weggelaten werd maar gevonden kan worden. Voor hem is het een stoïsch laten van wat hij zeggen wil, traag verder schuivend, onherkenbaar laten wat hij beroeren wil, bedekken wil voor een korte tijd.
Zijn uitzwerven is geen doel op zich zelf, het is een hulpmiddel om anders te zijn dan anders, om aan te komen waar hij niet hoorde te zijn. Er te blijven omdat het zo gekomen is: de aarde er warm en zacht, met spinnen en kevers door elkaar, gezang van vogels en geuren van klaver en kamperfoelie, en wat hij ook nog zag en vertellen wilde, het rijpen van de vruchten in de tuin, en er rondom, elementen van tekening in lijnen en vlakken van kleur en vlakken van licht, de schaduw die van binnen is, en hij, ongevraagd, niet raken wil.
Niets is vaster dan aldus gekend te staan. Maar we zullen hem niet volgen, zijn poëtische wandeltocht is niet onze wetmatigheid. Wij houden het liefst oorzaak en gevolg, niet opgedrongen, maar blijvend glijdend in elkaar als op een band van Möbius, en zo gelaten omdat het onoverkoombaar is.
Waar bomen zijn, zijn hoge gezangen in kloostertuinen van vroeger, nu uitgestorven. De irissen zijn uitgebloeid. De rozen staan er nog tot ze verdorren zullen en wij er langs zullen komen, later nog, in de herfst, misschien nog in de winter, de tijd is van mij, is van ons allen:
‘These are the words / that do not survive the world and to speak them / is to vanish.’
10-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |