Het was laat gisterenavond, het was nacht. Ik vernam in het nieuws van 01.00 van de spreker dat hij verrast was geweest toen hij hoorde dat reuzentelescopen in Afrika en Amerika, op een oppervlakte van 0,01 %, of 1/10.000ste van het Universum 1.300 melkwegstelsels hadden geteld. Dit is enorm, dit is te veel, dit is ontzettend te veel, ondenkbaar te veel en wat God betreft had Hij er zoveel nodig om de mens te voorschijn te halen en hem aan te tonen dat hij maar een fluitje van één cent is?
Ik heb dan enkel de maan als spektakel, met Saturnus en Antares eronder, in het sterrenbeeld Schorpioen. Ik heb het moeten opzoeken in de Sterrengids[1] om het te weten welke planeet en welke ster het was. Maar wat ik van het Universum zag was al een immensiteit in verhouding tot de persoon die daar stond voor zijn venster met uitzicht op de nacht. Met dien verstande dat het deeltje Universum voor mij, er was maar niet wist dat het er was, terwijl ik me ten volle bewust was van hoe ik er was.
Zo is ‘het fluitje van één cent’ in verhouding tot de 1.300 sterrenstelsels, vermenigvuldigd met 10.000, van een nog grotere complexiteit want het weet, wat de sterrenstelsels niet weten. En om dit ‘weten’ is het te doen, het ‘er zijn’ is nog geen afkooksel ervan.
Ik kan me dan wel klein voelen als ik hoor hoe het gesteld is met de noch min noch meer ontzettende omvang van het Universum, maar ik kan het verwoorden, ik kan vertellen hoe ik me erin situeer en hierbij voel ik me ontzaglijk groot en rijk. En ik bluf niet, ik zeg maar wat ik zeggen mag, et honni soit qui mal y pense.
Want in meer heb ik Beethoven en Bach en Schubert en Mahler en Shostakovich, heb ik de verwondering van een Van Eyck, van een Van Gogh, van een Memlinck, heb ik het hoge van een T.S.Eliot, een Joyce, een Pasternak; heb ik wat is van de mens die zich overtreft in wat zijn geest ons toevertrouwt, waarmee hij ons overweldigt zoals een God, waar Hij ook is, of wie Hij ook is, of wat Hij ook is, ons overweldigt met het aantal zonnestelsels dat Hij nodig vindt om ons te zeggen ‘hoe’ Hij er is.
Het is een grote morgen van lucht en licht na wat ik geschreven heb en wat ik je graag toevertrouw, als komende van een vriend.
Het was wel goed geraden gisteren, het was wel het Alegretto uit Beethoven’s zevende symfonie dat ik gistreren hoorde op Mezzo tv, gedirigeerd door Esa Pekko Salonen en het Orchestre de Paris. Ralph Hill is zijn ‘The Symphony’[1] schrijft over het Alegretto: It is one of Beethoven’s most famous movements and perhaps the one that had most influence on the romantic composers (e.g.Schubert in his great C major symphony). It is perfectly straightforward in its quasi-rondocum-variation form and is again coloured by a persitant, though less drastic, rhytm, rather march-like in character.
[1] Ralph Hill: ‘The Symphony’, A Pelican Book 1954. Page 110.
[1] ‘Sterrengids 2016, de sterrenhemel van nacht tot nacht’: in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde, uitgegeven door Stip Media, Alkmaar.
|