 |
|
 |
|
|
 |
13-07-2016 |
Roman |
Mijn dag is maar ten dele geslaagd als ik me beperk tot wat ik openbaar geef. Ik vind dat dit ontoereikend is. Nochtans is er de laatste tijd weinig meer. Ik ken het gevoel alsof ik elke dag nog een gans leven voor mij heb, alsof er geen einde zal aankomen en ik blijf maar, zaken die ik zou moeten doen, verschuiven naar later, alsof al wat ik tot op heden heb gedaan goed heb gedaan. Wat zeker niet het geval is.
Echter wat voorbij is, is voorbij, het liefst zou ik nu willen werken aan iets totaal nieuw, een idee dat zo uit de lucht op mij zou neer komen, en ik geleidelijk aan zou kunnen uitwerken tot een verhaal, niet het soort dat ik bereikte met mijn manuscript dat voor het ogenblik hangend is, maar een verhaal totaal nieuw en vooral origineel.
De film van gisteren op Canvas: ‘De Piano’ van Jane Campion is zo een verhaal, met een piano als centraal gegeven. Ik ben echter niet blijven kijken tot het einde omdat het te laat werd en omdat ik dacht aan mijn blog voor de volgende dag en ik wist dat ik mijn slaap nodig had om er, zoals het elke dag gebeurt, vroeg in de morgen aan te beginnen.
Maar om eerlijk te zijn, er was nog een andere reden, ik vreesde geconfronteerd te worden met wat ik vermoedde dat op het einde komen ging. Maar hoe moet het met jou als je het einde opoffert aan wat uren slaap in meer en je dan, naar de morgen toe, half slapend en half wakker, bezig bent met wat het vervolg kon geweest zijn; wat de reactie zou geweest zijn van de bedrogen echtgenoot, als je raadt dat deze zich wreken zal op een wijze die al tweemaal werd voorgesteld, het afkappen van een lichaamsdeel, je hebt er al twee schaduwvoorbeelden van gehad.
Hij zal dus haar de hand afhakken, maar dit zou haar invalide maken, dan minstens toch een vinger en dan is de pink het meest voor de hand liggende. En je was zo geboeid door het spel van moeder en kind dat je dit niet aan kon. Wat wijst op de sterkte van het verhaal aan de basis. Vanmorgen wist je dat je beter had gewacht tot het einde.
Dan denk ik aan die oude dame – ik heb nu haar ouderdom die zij toen had – die geen romans meer las omdat het leven dat ze gekend had, ze was haar echtgenoot gevolgd tot in Argentinië, al voldoende roman was geweest, en dat er dus geen nieuwe moest aan toegevoegd, noch om te lezen en zeker niet om te schrijven.
In feite is een dergelijk standpunt de gemakkelijkste oplossing voor mij. Ik heb me er altijd op gebaseerd om zeker niet te beginnen aan het schrijven van een roman. Ik weet nu dat ik ongelijk heb gehad, en dat het een vorm van grote literaire kunst kan zijn.
Mijn leven heeft echter geen schokkende gebeurtenissen gekend waarop ik zou kunnen voortbouwen om te komen tot een roman van waarde.
13-07-2016, 10:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-07-2016 |
Waarom Paul Auster? |
Waarom Paul Auster, waarom is het dat ik het regelmatig heb over zijn werk, dat ik hem huldig alsof hij mijn lievelingsschrijver zou zijn?
De reden is tweevoudig: een eerste is het uiterlijke, is het boek zelf, hoe het er ligt, hoe het aanvoelt in de hand, hoe het is als ik het open op om het even welke pagina, het papier gebroken wit, licht korrelig en hoe de druk ervan is. Alles hierin is, voor mij perfectie. Ik houd van het boek als boek, het is geen voorwerp, het is een levend iets naast mij, iets dat Ik regelmatig zo maar in de hand houd, zoals de Schaefferpen waar ik al jaren mee schrijf.
En een tweede reden is het innerlijke ervan, hoe meer ik erin lees, hoe meer ik hem tracht te begrijpen en hoe dieper hij doordringt als onbegrepen. Zijn gedichten zijn als abstracte schilderijen en het is op deze wijze dat ik ze lees, trachtend in het abstracte een vorm te vinden, een aanknooppunt, een kleurenmengsel dat me vertellen zou wat hij ons zeggen wilt. Ik hoef zijn romans niet, ik hoef hem niet beter te kennen als schrijver, ik heb zijn gedichten et cela me suffit amplement. Er zijn dus duidelijk twee elementen die me binden aan hem, én het boek als boek, én de inhoud ervan die me bezig houdt omdat hij niet gemakkelijk te vatten is. Ik kocht ‘Poesía completa’[1] op 20 oktober 2012 in Alicante, en vanaf die dag intrigeert Paul Auster mij.
Er zijn andere dichters die me intrigeren met de vorm van hun poëzie. Ik denk nu aan Pablo Neruda, Octavio Paz, Stefan Hertmans, die ik ook met moeite volg, maar hun bundels liggen niet naast mij, om de eenvoudige reden dat de uitgave ervan niet sprekend genoeg is, niet is wat ik verlang van een bundel gedichten.
Maar dit van Auster is een uitzondering ik houd het binnen hand bereik en dit is de reden waarom ik er regelmatig op terug kom. Zijn woorden hebben me, na de vier jaren dat ik hem lees, zo ver gebracht dat ik getracht heb me in te denken in zijn wereld en een paar dagen terug, een blog heb geschreven die hij had kunnen schrijven, even ongemakkelijk om te begrijpen omdat er niets te begrijpen valt, niets te onthouden, het enkel een patchwork is van woorden en begrippen die samen een abstract schilderij uitmaken. Want hoe kom je tevoorschijn uit een speling van woorden die inwerken op elkaar, uit een strofe van een gedicht met als hoofding, ‘White Nights’:
‘No one here / and the body says: whatever is said / is not to be said. But no one / is a body as well, and what the body says / is heard by no one / but you…
Is het verwonderlijk dan dat men zich aangespoord voelt om hem na te volgen en te zijn wie je niet bent, aan te komen waar je niet hoort te zijn, en zelfs al ben je er, te loochenen dat je er bent.
Het boek van de dichter Paul Auster - ‘bij wie, zegt George Steiner, het contract tussen het woord en de wereld afgebroken werd - zal me ondanks moeilijk te doorgronden, blijven bekoren, zal me blijven aanmoedigen, het boek is er, zoals ik zegde, niet als een voorwerp, het is er als een vriend en de waarde van een vriend in het leven is priceless.
[1] Tweetalig: Engelse tekst met de Spaanse vertaling en Proloog van Austers ‘Groundwork: Selected Poems and Essays 1970-1979 : Tradución y prológo: Jordi Doce’
12-07-2016, 08:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-07-2016 |
De vijver en de stilte. |
Een vreemde tekst die ik gisteren schreef. Even maar weg in een wereld die ik eigenlijk niet bewandel en toch benaderen wil op dagen zoals deze, de zomer naar zijn hoogste punt toe als ik aan de vijver ben, grote winden in de bomen en het spiegelbeeld van boom en wind gerimpeld in het water. Maar ik ben er goed, ik heb er mijn boeken, heb er wat ik hebben wil, lucht en licht en een verwachten, iets dat komen kan, maar nog niet kwam de dagen dat ik er was. Morgen misschien. Al weet ik niet wat ik verwachten kan, al kunnen het vele dingen zijn: een reiger die neerstrijkt, een eend of ekster of een duif, of meestal een zin die me bereikt waarop ik dagen wachtte en maar niet kwam, ook nu nog niet.
Je bent er maar, je luistert naar de bomen die je niets te vertellen hebben, je luistert naar wat van de grassen is, van de wildgroei in de grachten is, maar niets dringt door tot jou. Je hebt, denkt je, alle hoop verloren, want de dag verloopt en je hebt nog niets geschreven, noch iets gedacht dat je bewaren wilt voor een later dat niet meer van jou zal zijn.
Je zit er maar. Je ziet de wolken schuiven, je ziet een wereld die je kent, je mag je ogen sluiten, het beeld staat er getekend, de bosjes klavers, zoals die van vroeger, de lila knop van distels en de witte margrieten, smeerwortel en wat netels hier of daar en riet en lis hoog opgeschoten en je kunt verder gaan in je botanica. Maar het is dat niet dat aan de orde is.
Het is de tijd die hier tijdloos is. Je zit er maar, je kunt rond de vijver wandelen wat je zo dikwijls al deed, zien hoe de zon verschuift naar het westen toe waar de velden zijn, de weiden met de koeien en dichterbij het hooi waarvan de geur herinnering is, hooi en koren en aardappelvelden.
Je zit er maar. Je wacht op iets dat nu nog komen kan, hoewel er weinig is dat in meer kan zijn. De avond nader komt, de wind gaan liggen is en wat nog is van boom en struik en wolk en lucht, op het watervlak weerspiegeld ligt, zo effen als je hand met de lijnen erin.
Heb je plots de stilte lief, samen met de waterlelie die zich gesloten heeft. De wereld roerloos, onwezenlijk, de stilte waar ze hangt of neergelegd op het water, de stilte van je woorden, weggewaaid met de wind, van het er zijn en van het er weggaan. En Auster:
‘I hope to find a way of going along of running along of everything else that is going along and so begin to find a way of filling the silence without breaking it.’
Er nog geen sterren staan, die komen later als je hier niet meer zult zijn.
11-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-07-2016 |
Nog Paul Auster |
We dream / that we do not dream. We wake / in the hours of sleep / and sleep through the silence / that stands over us. Summer / keeps its promise / by breaking it.
Als ik Auster lees heb ik soms de indruk dat hij begonnen is met een vlot te lezen tekst te schrijven en hierin de voor hem overtollige woorden weg te gommen zodat wat er overblijft nog juist een geraamte is van wat er stond en dat het nu aan ons, de lezer is, om het weggevaagde, het betekenis aangevende, terug te vinden. In de mate we het gissen kunnen is het poëzie voor ons.
De nodige woorden zijn er, maar ze staan er niet meer geschreven, het is aan de lezer overgelaten aan te vullen zoals hij denkt dat het gebeuren moet. Een vorm van actieve deelname die we ontmoeten in elke tak van de kunst: Iets, dat heel wat kan zijn, dat er is zonder er te zijn, om te lezen, te zien of te horen wat er niet staat maar er toch in vervat is.
We kunnen verder gaan en ons zelf weg denken, of er zijn zonder er te zijn en het poëtische te vinden in ons afwezig zijn. Dit is wat gebeurt bij Auster, zijn poëzie is deze van wat weggelaten werd maar gevonden kan worden. Voor hem is het een stoïsch laten van wat hij zeggen wil, traag verder schuivend, onherkenbaar laten wat hij beroeren wil, bedekken wil voor een korte tijd.
Zijn uitzwerven is geen doel op zich zelf, het is een hulpmiddel om anders te zijn dan anders, om aan te komen waar hij niet hoorde te zijn. Er te blijven omdat het zo gekomen is: de aarde er warm en zacht, met spinnen en kevers door elkaar, gezang van vogels en geuren van klaver en kamperfoelie, en wat hij ook nog zag en vertellen wilde, het rijpen van de vruchten in de tuin, en er rondom, elementen van tekening in lijnen en vlakken van kleur en vlakken van licht, de schaduw die van binnen is, en hij, ongevraagd, niet raken wil.
Niets is vaster dan aldus gekend te staan. Maar we zullen hem niet volgen, zijn poëtische wandeltocht is niet onze wetmatigheid. Wij houden het liefst oorzaak en gevolg, niet opgedrongen, maar blijvend glijdend in elkaar als op een band van Möbius, en zo gelaten omdat het onoverkoombaar is.
Waar bomen zijn, zijn hoge gezangen in kloostertuinen van vroeger, nu uitgestorven. De irissen zijn uitgebloeid. De rozen staan er nog tot ze verdorren zullen en wij er langs zullen komen, later nog, in de herfst, misschien nog in de winter, de tijd is van mij, is van ons allen:
‘These are the words / that do not survive the world and to speak them / is to vanish.’
10-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-07-2016 |
Poëzie à la Paul Auster |
De bijna ongrijpbare poëzie van Paul Auster ligt bovenop Cervantes, naast mij. Misschien ware het beter Guido Gezelle te lezen, maar Auster is een unicum in de poëzie, hij verwart in plaats van te klaren, hij brengt woorden bij elkaar die, logisch, niet bij elkaar horen, hij verwringt zijn zinnen en stort ons in een doolhof waar we moeilijk uitkomen. Dit is het gevoel dat ik heb als ik hem tracht te lezen. Hij zet me voortdurend schaakmat. Anderzijds verbaast hij me meer en meer, dring ik stilaan door tot wat hij zegt, vooral dan als hij niets te zeggen heeft en let ik op de behendigheid waarmee dit gebeurt, wat soms meer dan verrassing is.
In zijn bundel ‘Poesía completa’ – zijn ‘Collected Poems’ met Spaanse vertaling er naast - lees en herlees ik gedicht na gedicht, tracht ik het begin te ontcijferen en wat er verder uit ontstaat om ergens uit te komen op een dood punt waar de lijn van de cirkel zich niet sluit, omdat, wat er is, er nog niet is maar ook niet komen zal, zelfs al is het er wel ergens.
'Something happens, and from the moment it begins to happen, nothing can ever be the same again.'
Ik houd van de eerste zin van zijn proza gedicht: ‘White spaces’, en ik houd van de daaropvolgende:
'Something happens. Or else, something does not happen. A body moves. Or else it does not move. And if it moves, something begins to happen. And even if it does not move, something begins to happen.'
Je kunt er dagen over doen vooraleer de deur geopend wordt, maar Ik ga hem niet veel verder citeren, omdat het oneerlijk zou zijn hem hier binnen te nemen alsof het van mij komen zou: alsof ik het ooit zou kunnen geschreven hebben, laat staan ooit gedacht:
'It comes from my voice. But that does not mean these words will ever be what happens. It comes and goes…'
Ik zou o zo graag verder gaan met hem, omdat het een gedicht is geschreven in het luchtledige en toch gedicht is, het ons beroert en ons stil houdt, beweegloos, hoewel alles beweegt, oppervlakkig omdat het diepte heeft en de diepte verzwegen wordt, geklemd tussen wat gebeurt en wat had kunnen gebeuren, wat is en niet is, en wat er is tussen het zijn en het niet zijn:
'I ask whoever is listening to this voice to forget the words it is speaking…'
Het bevreemdende van het woord, dat woord is zonder woord te zijn; dat opgehangen wordt in het bladerloze van een boom, die hoewel er niet zijnde toch beweegt en zelfs indien hij niet beweegt omdat hij er niet is, de beweging er toch is van iets dat er niet is. Zo luister niet naar wat ik schrijf, want eens geschreven is het verankerd; kan het eens gelezen, niet meer weggeschreven, is het doorgedrongen tot waar het hoorde te zijn want:
'I want this words to vanish, so to speak, into the silence they came from, and for nothing to remain but a memory of their presence, a token of the fact that they were once here…'
Wat ik tracht met woorden te bereiken is een illusie om het ongrijpbare te vatten van het beeld dat er niet is en toch wordt opgeroepen om er te zijn voor een korte tijd, zonder er te zijn. Te brengen wat niet is om te zijn alsof het er was. Te begrijpen wat begrepen kan en het overige te laten alsof het niet geschreven stond, want wat onbegrepen is heeft geen draagvlak om er te staan, alsof het geschreven werd om er niet te staan.
'Something begins, and already it is no longer the beginning, but something else, propelling us into the heart of the thing that is happening.'
In een plaats zonder er te zijn: een danseres op een koord van woorden, opgehangen tussen twee palen, die geen palen waren met een koord verbonden, en in die plaats die er geen is, er binnenin een goochelaar van woorden zodat er een ruimte was die ervoor, geen ruimte was, maar er komen zou, eens de goochelaar en de danseres er waren aangekomen.
Spel van woorden, samengebracht om spel te zijn, geen inhoud meegegeven zodat de inhoud in het inhoudsloze liggen kan, zonder er te zijn om gelezen te worden, of woorden neergezet die geen functie hebben als woord, alleen de functie er te zijn zelfs als ze er niet zouden zijn.
Zo heb ik vandaag poëzie bedreven aan de hand van Austers ‘Collected Poems’ en hun Spaanse vertaling, om je maar te zeggen:
'Algo sucede y, desde el instante en que comienza a suceder, nada puede volver a ser lo mismo.'
Paul Auster: ‘Poesía completa’, traducción del inglès y prólogo por Jordi Doce. Editorial Seix Barral 2012
09-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-07-2016 |
Chanterelles |
Dacht ik aan mijn vriend Gustave Cotter deze morgen; dacht ik aan een dag laat augustus, een namiddag vol zon, in het bos boven Ayer[1]. Een van de eeuwig zingende bossen waar boeken over geschreven staan. En wij, in dat bos, bezweet en hijgend, hoger en hoger wandelend, zoekend naar paddenstoelen: des chanterelles, pieds-de-mouton, agarics – vandaag niet te vertalen - voor de vreugde er te zijn, op elkaar ingesteld, om simpelweg er totaal te zijn. Ik, voortgaande op de tekens die hij kende – de man droeg het plan van het bos in zijn hoofd – een rotsblok, een struik, een omgevallen of scheefgegroeide boom, waar ik zoeken moest, terwijl hij verder liep, ik, ingaande op wat hij me aangeduid had, om uit te komen op een plek met kleine gele vlekken in het mos, of op een stuk blote: chanterelles die ik plukte, voorzichtig de moslaag, zoals hij me geleerd had, ongeschonden latend, juist de vrucht nemend, met een kort geluid van de stengel die brak, meer gevoel dan geluid, en ik kinderlijk gelukkig, de paddenstoel als fluweel in de hand, ruikend naar humus, naar wilde sappen en mossen en hars, ruikend naar het kleine tere leven dat ik hield, waarover mijn adem was, de volheid van mijn bestaan was. Heerlijk.
Een van de meest perfecte ogenblikken van mijn leven, waarin alles zich centreerde op de vruchten van de rijke aarde, de dood onbestaande, de hitte, de vermoeidheid weggenomen door de geuren en de geluiden van het grote weelderig trillende bos waarin ik niet meer was dan een boom die bewoog tussen de bomen, gedachteloos in de tijdloosheid van zijn.
Wat een leven het was, wat een momenten, gesneden uit de werkelijkheid, jij met je grote eenvoudige vriend, Gustave die je terug tot leven voert nu. Hij de grote wandelaar in bossen en bergen, in wijngaarden, die je laatst zag, in een rolstoel gezeten in een home in Grimisuat, en die je toen, geschrokken, omhelsde met vochtige ogen. Nu terug, meer dan springlevend, in het grote bos, onvermoeibaar, ondanks zon en dorst verder zoekend tot zijn mand vol was en hij zegde: ‘que cela suffisait que, ce qui restait était pour les autres promeneurs.’
En je dan terugkeerde met hem naar de wagen op de bosweg. Jij, uitgedroogd, dorstig zoals je nog nooit dorst had gekend. En hij die het wist, maar je verrassen wou, en in plaats van terug te keren naar een terras in Ayer, hij hoger en verder de smalle bosweg opreed. Jij hem vroeg waarheen, tot je aankwam boven de boomgrens en de bergen zag met er boven uitstekend, de punt, de schittering van de Matterhorn. Je beseft niet welke magische berg het is, midden de andere bergen van ‘la Couronne Impériale’: Weishorn, Zinalrothorn, Obergabelhorn, Dent Blanche. Je weet het maar als je uit de wagen stapt en ziet wat je ziet, ontheemd, opgeschrikt door de oneindigheid die schoonheid is, schoonheid die eeuwig is, die droom is, die zich vasthecht in jou.
Waar hij stopte stonden een paar verlaten oude, door de zon gebrande chalets. Een ervan was de buvette ‘Le Déjert’, met op de gesloten deur een briefje: ‘qu’ils regrettaient mais les vacances étant finies qu’ils étaient redescendus en plaine’. Een maar al te klare, op het eerste zicht pijnlijke boodschap, ware het niet dat achter de chalet in een kuip waarin, uit een of andere bron of bergstroom water vloeide, vlottend in het water, pour ceux qui avaient soif, à volonté te drinken lag, wijn en bier en appelsap en cola.
Wat we gedronken hebben weet ik niet meer, maar wat er in het koele water dreef was meer dan toereikend. Vandaag pas denk ik, dat Gustave wist dat de buvette verlaten was en dat hij er voor gezorgd had dat er iets te drinken lag.
Ik schreef deze tekst, Gustave zwijgend, wat niet zijn gewoonte was, naast mij rechtstaande.
[1] Ayer, dorpje in de Val d’Anniviers, Valais; op de weg van Vissoie naar Zinal. Het bos ligt op de weg die loopt van Ayer naar St.luc. Komende van Ayer is er rechts van de weg een aanduiding ‘Le Déjert’, een smalle aardeweg te volgen tot boven de boomgrens, tot het panorama zich opent voor jou. Of de bistro er nog is, weet ik spijtig genoeg niet en, of ik er nog komen zal, evenmin, maar die kans wordt kleiner en kleiner. De naam van het bos is in het patois Zau Zoura (forêt jurée). De naam van de buvette, ‘Le Déjert’. Hopelijk kom jij er ooit.
08-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-07-2016 |
De Kreet |
Ik ben er tot vandaag in geslaagd elke dag een blog te schrijven. Niet zonder moeite echter, soms dagen er gedachten op, soms blijft alles gesloten. Maar de morgen overslaan – soms ontbreekt me de tijd of zijn er andere verplichtingen - en wachten tot de namiddag of de avond is een groot risico lopen.
Zo gebeurt het dat ik, wat ik door zijn vorm, de wijze hoe het tot stand kwam en de betekenis die ikzelf er aan geef, een rek met boeken die ik las, waarin ik kleine tekeningen in aanbracht en noteringen, wil zien, eens ik er niet meer ben, als een kunstwerk. Zo gebeurt het dat ik schrijf over het Manneken van Geraardsbergen, niet om er de geschiedenis van te vertellen maar alleen om er op te wijzen dat de vroede vaderen van de stad het hebben aangedurfd een manneken te plaatsen waar vroeger een leeuwtje stond, een beslissing die ze wellicht genomen hebben bij pot en pint. Het kan natuurlijk zijn dat ze geïnspireerd waren door een voorbeeld in een andere stad, maar ik stelde voorop dat het eerder een reactie tegen de Gentenaars was.
Eigenlijk begon mijn dag met een kreet of schreeuw zoals die van de man op de brug – ik dacht eraan – want wat als ik ineens stil zou vallen, droog geschreven, nog niet stil vallen zoals Hugo Claus, maar leeg, totaal leeg aan gedachten; niet meer bij machte een goede zin te schrijven, ontnuchterd voor altijd. Welk leven zou het nog zijn. Ik dacht eraan dat het gevaarlijk is geweest alles te zetten op het woord, te denken dat dit de oplossing was om mijn late dagen gelukkig en productief door te brengen, mijn dagen te kleuren met iets dat het dagelijkse ver oversteeg, iets dat me onderscheidde, dat me een merkteken mee gaf.
Die gedachte aan het schilderij van Mönch bleef me bij. Ik was in Gent bij de dokter, ik was in de namiddag aan de vijver, maar de kreet bleef, de schrik bleef en ik slaagde er niet in deze kreet weg te schrijven.
De avond is gekomen: de kreet hangt er nog.
07-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-07-2016 |
Logica |
Ik heb een dag nodig om mijn blog te schrijven, niet dat ik er voortdurend aan werken moet, maar ontstaan in de morgen houdt de tekst ervan me tot en met het inloggen bezig. Pas daarna kom ik tot rust omdat ik gedaan heb wat gedaan moest. Wat niet belet dat de echo van wat ik schreef lang na-echoot in mij.
Zeggen bijvoorbeeld dat er geen logische verklaring is voor het ontstaan van het Universum dat ik dan nog gelijkschakel met het worden van God, is een gewaagde uitspraak die me, in de tijd van Spinoza, wellicht het leven zou gekost hebben. Maar zeg me welke logica er zou kunnen schuil gaan in het ontstaan van het Universum? Ofwel is het ontstaan uit Iets, en was dit Iets er, ofwel was dat Iets, Niets, en is het Universum ontstaan uit het Niets, een stelling waar de logica geen vat op heeft.
Wat er ook van zij het Universum is er, we zien het, we bestuderen het en weten nu dat het een begin heeft gekend. Wat we niet weten is waar het begin is van het begin en hoe dit eerste begin was.
Lao Tseu, die voor mij een wijze man was, had er geen probleem mee, in het begin was Tao, Tao dat niet verklaard kan worden, dat niet Tao zou zijn indien we het zouden kunnen verklaren, en uit dit Tao is al dat is, ontstaan. Hiermee is voor hem de kous af. Zijn logica is de meest logische: er was iets, maar ik weet niet wat dat iets was, en zal het nooit weten, want als ik het weten zou dan is het Tao niet meer. Hij zegt dus ook, alles is ontstaan uit het Zichtbare en het Zichtbare is ontstaan uit het Onzichtbare dat Tao is.
Dit is wat het Oosten ons leert, wij in het Westen hebben dit overgenomen en Johannes heeft Tao vervangen door het Woord (le Verbe), en het Woord vervangen door God, waar eigenlijk niets verkeerd aan is. Echter van het ogenblik dat hij zegt wie God is gaat hij te ver, zoals Lao Tseu te ver zou gaan als hij zegt wat Tao is.
Ik moet dit hier afsluiten. Ik moet hier een lijn onder trekken, al weet ik dat die lijn even vlug wordt weggegomd als getrokken; dat de vraagstelling eeuwig is en eeuwig blijven zal. En het is maar goed ook. Eén zaak kan niet in twijfel getrokken worden, het Universum is en het beweegt, het deint uit. Sommige weten het en schrijven er over, laten het voor een tijd rusten en komen er daarna nog maar eens op terug; andere denken er niet aan en leven lang en gelukkig.
06-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-07-2016 |
The Tao of Physics |
‘The Tao of Physics[1]’ is een boek dat destijds bij mij een diepe indruk heeft nagelaten. Vóór Capra wist ik dat er iets vreemds was aan de natuur, dat er krachten waren die de natuur in beweging hielden, en ik dacht aan God. Na Capra wist ik dat de beweging zich situeerde binnenin de dingen en dat de fysica, zoals ik ze altijd gekend had handelde over de uiterlijkheid en het duidelijk waarneembare maar in de verste verte niet over de innerlijkheid der dingen dat het gebied was van de metafysica. Hieruit volgt wat een vriend lezer, Johan B. me schrijft ‘dat het lijkt alsof het spirituele en de nieuwe fysica elkaar zouden vinden, dat ze samen gaan, dat ze onafscheidbaar zijn.
Dit is weliswaar een boude uitspraak die er op wijzen zou – en nu ga ik heel ver – dat alles geregeld wordt door de geest binnenin, door de niet waar te nemen, doch daarom niet minder effectieve aanwezigheid van ‘la Réalité Ultime’ van Christian de Duve, een ‘daar zijn’ dat bestuift en in één richting evolueert, alsof er heel ver in de toekomst een punt, een Omega is, waar alles convergeren moet.
Van deze beweging binnenin heb ik gemeend te mogen zeggen dat ze de Neanderthaler heeft doen evolueren naar de homo sapiens, wat Teilhard de Chardin ver voor mij, met zijn woorden al had verkondigd en Wildiers had overgenomen.
Ik spreek hier over een beweging binnenin de zichtbare beweging, veroorzaakt door een voortstuwende kracht, en dan krijgt ook Goethe nog gelijk, die zijn zoektoch naar wat er in den beginne was, besluit met, ‘Im Anfang war die Tat.’ Een daad die er maar kan zijn als er een ‘dader’ is die tot de daad overgaat.
De beweging binnenin kan enkel uitgaan van het allerminimaalste deeltje, dat misschien nog kleiner is dan het Higgs deeltje, en niemand zegt ons, dat dit niet een deeltje zou kunnen zijn van de Geest of van het Woord dat in den beginne was. Dat men me tegenspreke als ik dit zo stel; dat men me zegge dat het vertrekpunt van alles niet het minimaalste deeltje kàn zijn, want, alles wijst in deze richting.
Het probleem dat zich als dan zou kunnen stellen is, dat er ‘iets’ was dat besliste en de daad stelde opdat uit het minimaalste een Universum zou ontstaan. In dit geval zit ik met een duo: iets dat er was en iets dat, wat er was in beweging bracht. Maar dit is zuivere logica en ik heb niet – en dit is nieuw - het gevoel dat de oorsprong van alles te verklaren is met logica.
Ik stel dus dat er altijd, in potentie, een Universum is geweest, dat deze ‘potentialiteit’ op het moment van de Big Bang begonnen is zich te realiseren, wat nog altijd aan de gang is of, een Universum dat nog niet af is maar dat wordende is, wij, de mens, begrepen in het worden.
Meer is er niet. Weliswaar met de nadruk, én op de toestand van het zijn, én tezelfdertijd, op de actie van het worden: de Big Bang die blijft ‘bangen’.
Het is dus een potentialiteit die wordt. Als die potentialiteit God is, dan is het God die wordt samen met zijn/het Universum.
[1] Fritjof Capra: ‘The Tao of Physics’, Fontana, 1976
05-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-07-2016 |
Kunstwerk in de maak |
Pas vanmorgen, na al die tijd, als ik het gordijn open schuif, als een gulp licht binnenvalt, realiseer ik me plots in een oogopslag dat het rek met boeken, zoals het er zo lang al staat in de kamer, een kunstwerk is, onvervangbaar, enig en authentiek zoals het er is, bewegend in de stilte van het er zijn.
Elk boek, waar het is en hoe het is, precies op de plaats waar het zich, in de loop der jaren heeft geplaatst in het rek, hoog of laag, niet naar kleur geschikt, noch naar naam, noch naar vorm of grootte; niet meer naar links of meer naar rechts: neen, er te staan waar het staat, in het licht of in het minder-licht, klein, groot, glanzend of dof, met groene, gele, rode rug, met gouden letters of met zwarte; een variëteit van boeken zoals er maar een kan zijn, deze hier in deze kamer.
Boeken geschikt zoals ze er staan vandaag: woordenboeken, kunstboeken, filosofische als historische, Bijbels die geen boeken zijn maar relikwieën uit de tijd dat goden spraken, droomboeken, levendige en dorre; boeken die ik las, waarin ik onderlijnde en een kleine tekening in aanbracht, boeken die ik doorbladerde, andere die ik nog niet las en niet meer lezen zal, andere die lang op mijn nachttafel lagen naast mijn bed in handbereik: Eliot en Auster, Hertmans en Wildiers, geopend met een ‘signet’ erin, of lange tijd gesloten.
Ik wist het gisteren niet, evenmin de dag ervoor, pas vanmorgen is het me duidelijk geworden, heb ik er een kunstwerk van gemaakt en weet ik dat ik ze laten moet zoals ze er staan, een blok van boeken, aan elkaar verzilt, vergrepen en vergrendeld. Hoe meer ik er naar kijk, hoe steviger alles zich vast ankert, hoe meer ik overtuigd geraak van het kunstwerk dat rek en boeken is.
Ik wil het hier ijken, wil het signeren hier met deze woorden, het heiligen als kunst en het onherroepelijk bevestigen, in zijn hoedanigheid als kunst. Met mijn adem erover, mijn oordeel en mijn woorden die het tot kunstwerk maken zoals het er is, het enige kunstwerk dat ik maakte in mijn leven.
Eén wens heb ik, dat het, na mijn vertrek, zoals het rek er met de boeken staat, zou worden overgedragen naar het SMAK in Gent, want ik weet, ik ben er van overtuigd, dat Jan Hoet die ik ontmoette, indien hij er nog ware – en hij is er nog, hij dwaalt er nog in rond – het bevestigen zou; het met dank en uitroep aanvaarden zou en het een waardige plaats zou geven. Met een koperen plaatje eronder of ernaast, en erin gegrift: ‘Rek met Boeken’ en een naam eronder, met het jaartal 1927 en een ander jaar ernaast.
Het zou er blijven voor een lange tijd en niemand zou het wagen ook maar een boek te openen of te verplaatsen, zeker niet aan te raken.
Aldus, helder van geest geschreven, gedateerd en ondertekend.
04-07-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-07-2016 |
What is done is done |
What is done is done, Je kunt er niet op terug komen. Het helpt niet te zeggen, was dit er niet geweest het zou niet zijn gebeurd of, het zou anders verlopen zijn. Neen, je had moeten weten, dat gezien dit er niet was, je het anders had moeten aanpakken. Maar je hebt het niet voorzien en je hebt gekregen wat gevreesd werd en niet wat verhoopt kon worden. Vanmorgen is het land ontwaakt met een kater een grote verwachting werd aan flarden geschoten door enkele nuchtere, goede voetballers, door een ploeg, een staf en een klaar ziende trainer en, eens te meer mogen de vlaggen opgeborgen voor een later dat er misschien nooit komen zal.
Maar het licht, het grote licht is van de zomer, is van de luchten blauw getekend, met witte wolken schuivend over het heuvelende land. Niets is er gebeurd, niets staat er te lezen in de bomen, staat er geschreven in de velden, alles is van de rust en van de brede langoereuze effenheid van het zijn, dat door niets wordt geraakt, noch door de wind, noch door de regen. Er is wat is, zoals gebeurd is wat is gebeurd. Elk bewegen is van het groot bewegen, naar buiten en naar binnen: het koren is geel geworden met rode papavers aan de rand ervan, de aardappelvelden staan in bloei en op de boomgaarden rijpen de kersen, de appelen, de peren. We lopen er langs en of we het zien weten we niet.
Zo, zeg ons wie we zijn en, of we wel weten wat we vergeten mogen, als we opstaan in de morgen, rond gaan en niet zien wat er gebeurt met ons en met de dagen over ons. Of, de tijd die ons meesleurt , wij vastgehaakt erin, niet van los te komen; hij ons overstelpt met vragen waarop we geen antwoord kennen dat geen andere vraag zou zijn, zo groot ons onvermogen.
Vreemd is wat van de wereld is achter de horizon, terwijl, zo ver de blik ons voeren kan we rustig blijven; wij, starend, de lijnen volgend door onze dromen neergezet.
Kwam er over het land een wolk aandrijven die ons omkringen zal, wie weet ons nemen zal, ons voeren zal waar we nog niet waren, om er stil te zijn, ons boeken toegefluisterd, symfonieën, schilderijen en beeldhouwwerken. Van de velden en de rust erover, mijn stem tot jou, wentelend en kerend voor een tijd dan toch.
Jij me houdend als een vriend van ver gekomen.
03-07-2016, 08:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-07-2016 |
Stefan Hertmans |
Als er in Vlaanderen schrijvers zijn die behoren tot de elite van de levende wereldliteratuur, dan ken ik er twee met zekerheid, Paul Claes en Stefan Hertmans, ze zijn uit hetzelfde hout gesneden, zijn ‘masters’ in de wereldliteratuur, minstens op gelijke hoogte met George Steiner, wat niet weinig is. Ik vermoed dat geen van de drie ooit de Nobelprijs literatuur zal halen, ze zijn te elitair ervoor, ze weten te veel af van de wereldliteratuur opdat ze zelf wereldliteratuur zouden zijn, maar het zijn drie levende mijlpalen, zoals de paal die ik heb weten staan, even buiten Kandersteg: ‘Bern XII Stunden’.
Ik laat Steiner en Claes omdat ik deze morgen opgestaan ben met Hertmans, omdat ik ook een boekenrek heb staan in mijn slaapkamer met als boeken erin deze die ik dicht bij mij wil: twee buitengewone bundels essays van Hertmans, zijn ‘Putje van Milete’ en zijn ’Mobilsatie van Arcadia’[1]. Een studie van deze essays levert je een beeld op van de wat Literatuur is en de ideeën erin verspreid. Het zijn essays die me, op literair gebied, als wat de kennis erin, totaal overstijgen. Als ik ze lees weet ik dat ik een leek ben in dergelijke zaken.
Ik heb altijd zelf literatuur willen bedrijven, heb er actief willen aan deelnemen, ik had geen interesse om er een studie van te maken, wat Hertmans, Claes en Steiner wel hebben gedaan en dan, gesterkt, geleid en gevormd door wat ze lazen, zelf literatuur hebben bedreven. Ik moet, tot mijn scha en schande bekennen, nimmer enige vorming op dit gebied hebben gehad of gekend. Hoe arm ik me dus voel.
Als tegenpool kan ik wel stellen, dat ik altijd een stap verder heb willen zetten, dat ik een terrein heb willen betreden dat Hertmans (nog) niet betrad; dat ik me het liefst bewoog op het metafysische vlak en het aspect van oorsprong, tijd en eeuwigheid heb binnen gebracht in wat ik schreef. Met het gevolg dat ik mezelf soms voorbij liep en terecht kwam in de grenzeloze oorden van de geest waar, dacht ik, het goed was te vertoeven omdat het nieuw is, uitgestoten uit de werkelijkheid van de wereld waarin we leven. Met het gevolg ook dat ik maar begrepen word door enkelen die zoals ik, ook worstelen met het probleem van wat levend is achter de zichtbare dingen.
En vanmorgen gebeurde het – alles bij mij begint in de morgen – dat ik Hertmans opende op zijn eerste essay van zijn Arcadiabundel en ik las:
‘Wie een rustige dag heeft doorgebracht met, ik zeg maar iets, een goed boek, weet niet wat hij beleeft wanneer hij ‘s avonds televisie kijkt …’
Het is me duidelijk, wat dat ‘goed boek’ betreft, dat het niet een spiegelbeeld mag of kan zijn – nochtans heel dikwijls is het zo – van wat me ’s avonds te wachten staat; dat een boek voor mij andere waarden moet aankleven, dat het diepgang moet hebben en niet slaapverwekkend mag zijn.
Ik schrijf in de stilte van de kamer, in mezelf gekeerd, geborgen in de schelp die mij koninkrijk is (Shakespeare); of in het diepzinnige, rustig levendige dat van de bossen is, of van de velden rondom mij, of van de spiegelvijver waar ik kom. Over wat ik er zie en er beleef. Minder over de mens die ik bezig zie. Dit moet me volstaan, zelfs als het geen hapklare literatuur zou zijn.
[1] ‘Putje van Milete’: Meulenhoff, 2002; ‘Mobilisatie van Arcadia’, de Bezige Bij, 2011.
02-07-2016, 00:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-07-2016 |
Manuscript, toevoeging. |
A l’œuvre donc, sache que le moment est venu pour toi de tailler dans le vif, étant admis que celui de la méditation l’ait précédé. Si jusqu’alors tu n’as remué que ton esprit, il faut maintenant que tu remues ta langue, il faut maintenant que tu remues ta main. Ceins-toi de ton glaive, de ce glaive de l’esprit qui est le verbe de Dieu.
Vroeg in de morgen heeft hij deze zin opgezocht in ‘Les Pierres sauvages’ van Fernand Pouillon, zijn roman over de bouw van de Abdij Le Thoronet, de meest sacraal-spirituele die hij ooit bezocht en ooit bezoeken zal. Hij vroeg zich af of hij deze zin nog niet gebruikt had in de 200 pagina’s die hij al geschreven had en indien niet, of hij deze inbrengen zou en verwerken als inleiding tot een nieuw hoofdstuk.
Het was toen dat de telefoon ging. Als hij afhaakte herkende hij onmiddellijk de stem, het was Michel J.: ‘Eh bien, Eh bien, tu ne donnes plus signe de vie, comment vas-tu et comment va ton livre?’
‘Goed, heel goed zelfs. Je belt me precies op het ogenblik dat ik me afvraag of ik Bernard de Clairvaux ga binnen brengen in mijn manuscript, een zin van hem die je zeker kennen moet: Ceins-toi de ton glaive, de ce glaive de l’esprit qui est le Verbe de Dieu’.
'Je le connais, ik ken die zin, tout le monde le connait en dan vooral wat eraan voorafgaat. Prachtig, Ugo dat je die gebruikt, het tekent je en het belooft veel voor wat je aan het schrijven bent’
‘Ja, Michel hij is, nu je het zegt, de toonaard waarin mijn boek geschreven staat en ik wil de spirituele sfeer waarin alles verloopt behouden tot het einde.’
‘Hoe ver sta je met je manuscript?’
‘Wel de twee derden staan geschreven, de rest staat opgetekend in mijn hoofd of, in de golven rondom mij.’
‘Et ton commencement, en het begin van je boek, hoe is je begin, want dit is heel belangrijk.’
‘Oh het begin? Wel dat ben jij, dat is Rosario, het recital, dat is César Franck’
‘Dat meen je niet?’
‘Jawel, jawel, Ik begin bij onze ontmoeting, want jij bent het die me aan het schrijven van een boek heeft gezet.’
‘Mag ik het lezen? Ik spreek je taal wel niet maar ik lees het Nederlands heel vlot, je weet het.’
‘Michel, je weet, ik kan je niets weigeren, ik mail je de vier eerste hoofstukken. Weet me te vertellen wat je erover denkt, vooral dan wat ik schrijf over ons samenzijn op het recital.’
Ugo aarzelde om een stap verder te gaan, hem uit te nodigen samen met zijn echtgenote bij hem thuis: ‘Lees me en vertel me of het waardig is een boek genoemd te worden, een boek zoals de vele die je al gelezen hebt.’
‘Heel goed, stuur het me vandaag nog, ik wacht in spanning.’
‘Ik doe het, je moogt er op rekenen.’
Achteraf vond Ugo, dat de telefoon van Michel een binding had met de zin van Bernard de Clairvaux, dat er bij Michel een signaal was binnen gekomen en tezelfdertijd voor hem het teken, om die zin van Bernardus te gebruiken. Hij had er - hij wist dit met zekerheid - ooit een blog over geschreven die hij kon gaan opzoeken, maar het was niet nodig, hij had deze woorden van Bernardus altijd op de achtergrond aanwezig gevoeld als hij schreef, alsof ze voor hem, laat staan voor allen die schrijven, opgetekend stonden. En zo was in het verleden zijn hele leven ingesteld: omgord met het zwaard van de geest en wou hij ook nu dit boek van hem, omgorden met het zwaard van het Woord. Of het dit van God was, was de zaak van Bernardus, hij, Ugo had het niet nodig de naam van God hierbij te betrekken, het Woord dat in den beginne was, voldeed hem.
Zo ziet hij deze lichtende morgen als een van die sleutelmomenten dat hij grijpen moet met beide handen, zoals een beeldhouwer met hamer en beitel de eerste slag zet in het blok witte marmer op de tafel voor hem.
(Fernand Pouillon, 1912-1986: 'Les Pierres sauvages', roman, aux Editions du Seuil, 1964)
01-07-2016, 08:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-06-2016 |
Het Mannekenpis van Geraardsbergen |
Een lezer van buiten de stad mailde me en vroeg me of ik niets te vertellen wist over dat ‘fameuze’ manneken van Geraardsbergen, dat naar hij hoorde, ouder zou zijn dan dat, even fameuze, van Brussel. Ik antwoordde hem dat ik er al een blog over geschreven heb in de loop van 2011 - 2015 en dat de authentieke geschiedenis ervan, door een groep van acht, uit de rekeningen van de stad Geraardsbergen werd gehaald, en het hele verhaal, in 1972, in een modest, maar mooi uitgegeven boekje werd uitgeschreven door twee historici van de groep, Marcel Cock en Rik Van Damme. We weten dus alles af van het ontstaan ervan en ook, en dit komt heel weinig ter sprake, hoe het gebeurde dat een leeuwtje, zinnebeeld van Vlaanderen, vervangen werd door een ‘pissend’ manneken.
Men zou het vandaag niet verwachten, maar het zijn de Gentse troepen die er schuld aan hebben. Herhaaldelijk zijn ze deze de stad komen plunderen, zelfs de loden buizen van de waterleiding namen ze mee, zelfs het latoenen leeuwken van de fontein op de Grote Markt, vlak voor de herberg ‘de ghulden cop’ stalen ze. Dit gebeurde in het voor de stad, fatale jaar 1452 [1].
Pas in 1455 zal de stad geleidelijk uit haar puinen verrijzen, de waterleidingen worden hersteld en wat het leeuwken betreft heeft men gehoord dat het te koop staat in Gent. Zo gebeurt het dat op 10 juli 1455, Heinric Joos, orlogemeester naar Gent vertrekt om het leeuwken terug te kopen en we lezen in de stadsrekeningen:
Heinric Joos, de xden dach in hoeymaent ghesonden te Ghend omme daer uut name van de ontfangers te coepene dlattoenen leeukin dat voer dorloghe plach te staene up torrekin van den backe van den fonteyne voer den ghulden cop mids dat den ontfangers de boedscap bracht was dat ment te Ghend hadde ghesien staen te coepe dwelc als de vorseide Heinric te ghend quam de lattoenghietere seyde dat tselve leeukin tsinen huus langhe geweest hadde maer was over een stic tijte ghesmolten sinen salarijs van tween daghe te viij s.p. sdaeghs heft xvj s.p.
Het is de volgende dag, vrijdag 11 juli 1455, dat Heinric terugkeert met het bericht dat hun leeuwken door de Gentenaars gesmolten is.
Bij het lezen en herlezen van wat er in het boekje van 1972 geschreven staat en dit te plaatsen met de realiteit van de feiten in hun tragisch verband voor ogen, beeld ik me de gemoedstoestand in van het stadsbestuur bij het vernemen van het nieuws. Het is volop zomer en om al die emoties weg te spoelen is er nood aan een koele dronk, en aan een tweede. Meer dan een lelijk woord zal gevallen zijn aan het adres van de Gentenaars en hun reactie is lumineus eenvoudig geweest. Ah, Gent[2], we zullen eens tonen wat we denken over jullie. Geen leeuw meer, ah neen, maar een manneken met zijn waterstraal in uw richting.
En zo gebeurt het dat een paar dagen later, op 16 juli 1455 Heinric de Backere, ik vermoed te voet, vertrekt met een brief, gericht aan Janne vander Schelden te Brussel, die de leverancier was de loden leidingen en het plaatsen ervan:
hem biddende dat hij soude willen doen maken een latoenen[3] manneken… dat behoeren soude omme te doen stellene up tconduyt ende torrekin vanden bazcke vann de fonteyne up de marct voer den ghulden cop te gherdsberghe hem ghegheven over sine moeyte van desen vii s.p.
Vander Schelden gaf de opdracht door aan Reynier van Thienen die treuzelde met de uitvoering, en vooreerst met een te groot model voor de dag kwam, waarop de timmerman Gillis vander Jeught de opdracht kreeg een kleiner model te snijden mids dat deerste mannekine veel te groet was. En het is Janne Struelen die met het houten manneken vertrekt naar Bruecele omme dat te draghene ten huus van de lattoengietere.
Om een lang verhaal kort te maken. Het gieten van het manneken verloopt heel stroef, niet minder dan drie maal is Reynier van Thienen moeten herbeginnen. Uiteindelijk wordt het geplaatst in de eerste dagen van juni 1459.
Wat ik aan mijn cronycke over het ‘manneken’ nog kan toevoegen is iets over de humor die ze in al hun miserie toch wisten te behouden. De overgang van leeuw naar een manneken was zeker niet evident en zelfs, indien de beslissing bij pot en pint genomen was, toch moest de brief geschreven worden en iemand ermee naar Brussel gestuurd. Ze hadden dus, op het ogenblik van het schrijven, nog terug kunnen komen naar wat er vroeger stond, een leeuwken. Maar ze beslisten, wellicht met algeheelheid van stemmen, het leeuwken, zinnebeeld van Gent, te vervangen door een manneken dat op de Grote Markt, in het midden van de Brugstraat zou geplaatst worden met zijn waterstraal in de richting van Gent. Hun antwoord was dus even duidelijk als hun bedoeling, al hebben ze er wel vier jaar moeten op wachten.
Nu die Reynier van Thienen was nochtans de eerste de beste niet, van hem prijkt nog altijd een koperen kandelaar van enorme afmetingen in de kerk van Zoutleeuw. Op zijn palmares mag dus het Manneken van Geraardsbergen worden toegevoegd.
Of het ouder is dan dat van Brussel is een andere vraag. Voor mij is van meer belang de reden waarom ze gekozen hebben voor een manneken, wat zeker, gezien de moeilijkheden eraan verbonden niet zo voor de hand liggend was als de bestelling van een leeuwken.
[1] De Gentenaars hadden de stad geplunderd, een eerste maal op 16 april 1452, een tweede maal op 17 juni van hetzelfde jaar en kwamen daarna regelmatig terug om mee te nemen wat nog te nemen viel tot in februari 1453.
[2] Gent was de vijand die hun stad had verwoest en leeggeplunderd en de leeuw was het zinnebeeld van Gent
[3] Latoen: geelkoper, een mengsel bestaande gewoonlijk uit 65 delen koper en 35 delen zinc (Van Dale)
30-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Dankbaar voor de voorbije zes maanden |
Heb nog altijd naast mij Hawking en Wildiers. Ik weet dat ik er nog heel wat gedachten in vinden kan, dat ze een bron van inspiratie zijn, maar vanmorgen - ik werk aan wat op 30 juni verschijnen zal - zijn er andere gedachten, die (logischerwijze) mijn aandacht vragen nu ik eens te meer, ‘halfweg’ terecht ben gekomen – niet het ‘halfweg’ van Dante –maar dit van het jaar 2016, en dat ik me realiseer, de voorbije zes maanden al schrijvend te hebben kunnen doorbrengen, zonder al te veel gezondheidsproblemen en ik me dus een gelukkige, dankbare man mag noemen.
Blijft het zo de komende zes maanden? Ik durf het hopen, maar zekerheid heb ik niet. Maar hoe ook of wat ook, ik zeg het hier en ik schrijf het, opdat ik doen zou wat ik te doen heb: mijn tijd is gekomen om, vóór mijn terugkeer naar de oorden vanwaar ik gekomen ben, bepaalde zaken te regelen. In de eerste plaats, hoe wil ik dat mijn lichaam verdwijnt: opgeslorpt door de aarde, of door het vuur?
Hier heb ik geen probleem mee, het is maar wat stof, dus het liefst opgeslorpt door het vuur. Maar dan, de ogenblikken vóór het vuur, mijn lichaam gebaard in een kist, wil ik gaan met grote trom of in alle nederigheid: omringd door familie en een handvol lezers van mijn blogs, die vrienden geworden zijn? Ik denk dat deze laatste vorm de meest wijze is en ook de meest passende.
En verder valt er nog de plaats te bepalen, waar dit gebeuren zal. Vele stemmen in mij denken dat het zou moeten plaatsvinden in de kerk hier dichtbij, een andere stem zegt me dat de plaats waar het gebeurt niet belangrijk is, maar wel hoe het gebeurt. Maar waar ook, geen gebeden, wel een tekst gelezen die ik schrijven zal, over mijn afscheid van het leven op aarde, en dit van op de drempel van het nieuwe leven, om dan op te stijgen, zoals ik zo dikwijls al gedacht en geschreven heb ‘van uit de lotus bloemen, als een farao naar het sterrenbeeld van Orion, waar ik vertoeven zal als deeltje in en van de immensiteit van Geest.
En ik weet ook dat ik zorgen moet voor de sfeer waarin dit zich afspelen zal, dat ik een paar stukken muziek zal moeten uitkiezen uit de vele stukken die ik ken. De tekst en de muziek zullen dus het werk worden van de komende dagen/hopelijk maanden, zullen de achtergrond zijn waaruit, al mijn voorbije teksten zijn ontstaan en waar tegen alle nog komende zullen geprojecteerd worden.
Dan zijn er de meer administratieve zaken, die in duidelijke regels kunnen uiteengezet worden op papier om het achteraf gemakkelijk te maken voor zij die achterbleven en alles uit te voeren hebben. Maar dit zijn te persoonlijke zaken die hier niet aan bod komen.
Blijven dan mijn geschriften. Ik kan denken aan wat Franz Kafka wilde, maar veel zin heeft het niet. Wat ik wel kan, is zorgen dat ik deze ordentelijk nalaat, te beginnen met Dante en met mijn blogs van 2015, maar ik heb dit al tweemaal gezegd en geschreven.
Ik ben er al ooit aan begonnen, maar zo dikwijls al vergeten verder te gaan; morgen begin ik opnieuw.
30-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-06-2016 |
Sint-Pietersvuren, waar ben je gebleven? |
De avond van 29 juni was de avond van de kinderen, was de avond dat het haag- en boomsnoeisel, op een zo groot mogelijke hoop werd gelegd en bij het invallen van de avond in brand werd gestoken. De dagen ervoor waren we druk in de weer geweest om zoveel mogelijk snoeisel te gaan ophalen bij de buren van ons gehucht, nooit er buiten, want elk gehucht had zijn eigen vuur met het snoeisel van het gehucht.
Het aansteken van het vuur was een plechtig ogenblik, het ging gepaard met een luide schreeuw waarna we, hand in hand, meisjes en jongens, in een wijde kring, zingend omheen het vuur dansten, nu zo talrijk was de kring ook niet.
Het is op deze wijze dat het me is bijgebleven. Maar het kan ook anders geweest zijn, misschien waren de ouders erbij, misschien alleen de vaders of alleen de moeders. Het was in elk geval een traditie die ik altijd heb gekend van in mijn verre jeugd tot, denk ik, de oorlog kwam in het land, en er geen vuur meer werd gemaakt.
Na de oorlog was ik te oud, of te wijs, om er nog deel aan te nemen, of was er geen vuur meer. Nu kan ik er enkel nog aan terugdenken en de reuk van het vuur terugvinden dat in mijn klederen hing toen ik me uitkleedde op mijn kamer onder de pannen. Kan ik me enkel nog afvragen, hoe het kwam dat de dag van Sint-Pieter en Paulus uitverkoren werd om vuur te stoken.
Wellicht was het een ver, door de Kerk ‘wijselijk’ verschoven, overblijfsel van de vroegere midzomernacht-viering die teruggreep naar heidense taferelen die niet konden uitgewist worden en daarom maar verschoven werden naar de dag van de meest nabije heilige, zoals tal van andere heiligendagen werden ingesteld ter opvanging van een of ander feest dat in de traditie van het volk was blijven hangen.
Vandaag zitten de kinderen voor hun TV of het scherm van hun computer. Wat zal het morgen zijn, allesbehalve vuur stoken, het hagensnoeisel kreeg een gereglementeerde bestemming en geburenkinderen twitteren nu naar elkaar. Maar ik wou er toch nog even aan herinneren, opdat SintePieter en zijn vuur, niet helemaal zou opgedoekt worden, alsof het er nooit was geweest, ook de ijver niet bij het ophalen van het snoeisel.
En als ik het vertelde aan mijn kleinkinderen, sommige hebben nu zelf kinderen - blonken hun ogen: ‘opa mocht je toen zo maar een groot vuur maken in het midden van de straat?’
29-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-06-2016 |
Kip en ei |
‘The problem of the universe is a bit like the old question, which came first, the chicken or the egg? In other words, what agency created the universe, and what created that agency? Or perhaps the universe, or the agency that created it, existed for ever and didn’t need to be created?’
Met deze woorden begon Stephen Hawking zijn lezing in Cambridge over ‘the origine of the universe’[1] in juni 1987. De vragen hierin gesteld zijn gebleven, even gesloten als de morgenluchten in deze dagen van de traag ontluikende zomer en ik zie niet wanneer deze luchten, vóór het krieken van de dag, weer vol sterren zullen staan, zoals ik ook niet zie wanneer er ooit een wetenschappelijk, overtuigend antwoord zou kunnen gevonden worden op de metafysische vraag van Hawking.
Die van kip en ei is er geen, want beide zijn uit elkaar ontstaan, dus geen van beide was er eerst.
En dan, gaan we verder? Zeggen we dat het agency van Hawking en het universum uit elkaar zijn ontstaan, dat het ene er maar was als het andere er was; dat de eerste atomen, de eerste deeltjes die er waren, deeltjes waren én van het agency én van het Universum en het altijd zo gebleven is? Hawking komt tot deze conclusie als hij zegt:
‘In the last few years however it has emerged that the laws of science may hold even at the beginning of the universe. In that case the universe could be self-contained and determined completely by the laws of science.’
Of, iets dat er was zonder er te zijn - zoals bij voorbeeld, de verkiezingsoverwinning van de Partido Popular in Spanje en deze van de ‘leavers’ in Great Brittain – iets dat er was in potentie. Of nog, waar ik niet kan over zwijgen, ook gisteren niet: ‘In den beginne was er Logos, was er het Woord, waren er ‘the laws of science’.
In de tijd die nu al enkele jaren voorbij is, was er het boek – met grote verspreiding - over het ‘Het’ dat begon met de slagzin: ‘Alle begin is moeilijk’. Wel, als er iets is geweest dat niet moeilijk was dan is het datgene dat ontstaan is uit het Woord, want het was er vóór het er was. Het in-potentie-zijn is zelfs geen wonder meer vandaag, het is het verborgen beeld dat de echografie ons vandaag aflevert van het gelaat van het kind in de baarmoeder, het is er, in al zijn ontroering, in al zijn glorie, zonder er te zijn.
Zeg ik dan aan Stephen Hawking en aan jullie, dat het Universum en zijn Agency er altijd geweest zijn zonder er te zijn en dus, wij ook, wij ook zijn er altijd geweest, zonder er te zijn.
Wat ik meenemen zal met mij als ik, zoals Cervantes, de voet in de stijgbeugel zet, om het ogenblik erna niet meer van de aarde te zijn.
[1] Stephen Hawking : ‘Black holes and baby universes and other essays’, Bantam Books 1993.
28-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-06-2016 |
Max Wildiers |
Er was dan toch, na het knipsel uit Le Monde een andere reden waarom ik Wildiers uit zijn rek heb genomen, een werk dat ik kocht en las in 1996, een tijdje geleden dus. Toen had ik heel wat onderlijnd in het boek, heel wat aantekeningen gemaakt en er wellicht in mijn dagboek van toen over geschreven. Vandaag haal ik er een zin uit die ik nodig heb om te bewijzen dat wat ik onlangs geschreven heb in een van mijn blogs: dat de evolutie van de mens van Neanderthaler tot Homo Sapiens niet aan de mens zelf te wijten was maar aan het evolutionair karakter van het Universum, ook door Max Wildiers verdedigd werd.
De vraag die ik me thans stel: heb ik – heeft mijn geest - twintig jaar nodig gehad om op mijn manier te verwerken en samen te bundelen wat ik toen bij Wildiers gelezen heb en in die dagen met moeite begrepen heb?
Het kan dat hij aan de basis ervan lag, zoals misschien bij hem de visie van Teilhard de Chardin aan de basis zal gelegen hebben; het kan ook, en zo heb ik het aangevoeld, dat de hoger in een blog beschreven idee in een flits is opgedoken – ik denk aan de atoomgeleerde Strum[1] als ik dit schrijf - bij mij als het eindproduct van een reeks vaststellingen die ik in de loop der jaren had neergeschreven en dat Wildiers er voor niets tussen zat; het kan, wat niet belet dat ik vandaag verwonderd was bij Wildiers te lezen wat ik zo vrij ben, omdat het zo wonderlijk mooi geschreven staat in ‘De vijf vreugden van de geest’[2] hier over te nemen:
‘Er loopt een verborgen draad vanaf de eerste waterstofatoom naar de muziek van Bach en Mozart, naar de wetenschap van Einstein en Heisenberg, naar de zelfverloochening van Ghandi en Moeder Theresa. En dat alles wordt beheerst door dezelfde wetmatigheid, wordt geleid door een innerlijke logica, een verborgen rationaliteit, een eeuwige Logos, verwijzend naar een onbekende toekomst.’ (Pag. 50).
Het is, zegt hij nog, naar het woord van Bergson, een scheppende evolutie, une évolution créatrice, ‘want in de mens ontwaakt nu de hele kosmos die zich eindelijk bewust wordt van zijn eigen bestaan, van zijn sombere diepten en zijn lichtende schoonheid.
Hoe prachtig, Wildiers dit zegt: ‘de hele kosmos die zich bewust wordt van zijn eigen bestaan’. Ik zou er graag aan toevoegen de hele kosmos die via de geest van de mens zich bewust wordt van zijn bestaan of de mens op weg naar iets nieuws, iets mystieks, iets wat we nu – daar waar we nog maar staan als homo sapiens - nog niet vatten kunnen.
[1] Vassili Grossman: ‘Vie et Destin’ Julliard, 1983 ‘l’Age de l’Homme’ [2] Max Wildiers: ‘De vijf vreugden van de geest’, 1995, Uitgeverij Pelckmans.
27-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-06-2016 |
N'être bon qu'à écrire |
Als je de gordijnen openschuift deze morgen is de hemel voor enkele ogenblikken van een tergende schoonheid, je neemt het beeld ervan mee aan de ontbijttafel, het blijft er hangen over de woorden die je spreekt en je weet dat je er je blog gaat mee beginnen, wat al een grote hulp is om verder te gaan in het bos van woorden dat je soms bent. Want wat van gisteren was is van gisteren, de Brexit is een feit niet om zich erover te verheugen evenmin om erover te treuren: de zon, de wolken, de luchten hebben er geen boodschap aan, waarom ik dan wel?
Dit is dan eens te meer mijn verslag dat loopt over een korte tijd, om eerst te ontstaan in zijn ruwe vorm, opgetekend woord na woord in overleg met jezelf, om daarna te worden uitgewerkt, hernomen en herschreven, gezuiverd en er aan toegevoegd of weggelaten. Niets is af, want zelfs af is nog niet wat je bereiken wilde. Je weet het maar al te goed als je bv. herleest wat je gisteren hebt laten gaan. Het had perfect moeten zijn want je had er uren aan gewerkt tot laat in de avond, met een fractie van je gedachten al bij wat je meende vandaag te behandelen. En je voelde je moe, onzeker wat de komende dagen je brengen zouden. Het gevoel dat je kent als je blog geschreven staat en je wat ruimte houdt alvorens aan de volgende te beginnen.
Hoe dikwijls al heb je er aan gedacht niet verder te schrijven en al dat is van jou opgesloten te houden. Gedacht dat het geen zin had vijf, zeshonderd pagina’s per jaar te schrijven om die daarna ongebundeld in je schuif te laten vergaan. En toch ga je verder, de enige reden die je kunt inroepen is, que tu n’es bon qu’à écrire.
Zo je blijft vastleggen in je dagboek of op je ‘blogtribune’, het gesprek dat je dag aan dag houdt met jezelf. Dit is dan wat resteert als impressie van het leven dat je leidde de laatste veertig jaar, het schrijven liet je niet los. Je dacht na over wat er gebeurde in de wereld, je keek televisie en je las boeken en dagbladen en je legde de gegevens naast elkaar. Je vond openingen die, zo meende je toch dichter de waarheid benaderden, al wist je niet wat die waarheid wel was of zijn kon, zelfs wist je niet of er wel een waarheid bestond.
Je las in de Bijbel over gebeurtenissen die van de hand Gods waren maar je twijfelde omdat deze niet strookten met het beeld dat je had van God. En door de dwingende kracht die, zoals de kracht in het zaad, aanwezig is in je vingers, bleef je schrijven al wist je wel dat je nergens uitkomen zou. En de omstandigheden zijnde wat ze zijn en hoe ze zijn en waar ze naar toe leiden, leest je in een knipsel uit Le Monde[1], dat je vindt in een boek van Max Wildiers, de wijze woorden van een eenennegentigjarige in 2011:
Waarom, vraagt Roger Grenier – een schrijver die ik niet ken - zich af, waarom vullen de Fransen het jaar door bladzijden papier zonder de minste zekerheid ooit gepubliceerd te worden? En zegt hij wat hem betreft: ‘écrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.’
En ik niet alleen zegt Grenier, ook Samuel Beckett, ook hij schreef parce qu’il n’était bon qu’à ça!’.
Ik weet dus aan welke ziekte ik lijd.
[1] Le Monde van 14.01.2011: Robert Solé, ‘La vraie vie privée, c’est l’écriture’.
26-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-06-2016 |
Brexit |
De Europese ambtenaren en politiekers - de meest wijze onder de wijzen en om deze reden de best betaalden - hebben bekomen dat de Britten, waar ze zo op gesteld waren, beslist hebben zich terug te trekken uit de EU, wat niet iets is om fier over te zijn.
Ik denk zelfs dat de uitslag van het referendum wijst in de richting van een algemene vorm van ontgoocheling en misnoegdheid over de gang van zaken in Europa en dat er onder de EU-landen, heel wat zijn die, te recht of onterecht, de mening zijn toegedaan, dat ze er vroeger - zonder de EU en de Euro - beter aan toe waren. Indien er een volksraadpleging zou gehouden worden in heel wat van die landen, is het goed mogelijk dat de verhouding tussen ‘leavers’ en ‘remainers’, op weinig na, een kopie zou zijn van wat zich in Groot-Brittannië heeft afgespeeld, en dan zeker wat betreft die landen waar de Euro de nationale munt is.
So, who is to blame?
De EU-afgevaardigden zullen zich wel niet schuldig voelen, ze zullen de Britten de verwijten toesturen die ze tot zichzelf zouden moeten richten, maar die grootmoedigheid zullen ze wel niet kennen. Ze zullen wel niet herhalen dat ze, destijds, alvorens de EU te stichten, er hadden moeten voor zorgen dat de landen die wilden toetreden, landen waren zonder al te veel overheidsschulden die op het hart werden gedrukt dat hun overheidsbudget in evenwicht moest zijn, en in evenwicht bleef. Dit was een allereerste en meest dringende vereiste. Pas nadat aan deze minimum vereiste voldaan was kon er gedacht worden, zelfs eerst aan een EU, en later, aan het in het leven roepen van een gemeenschappelijke munt.
Dit gebeurde niet. Landen die er helemaal niet bij hoorden, werden er bij genomen; de budgettaire verplichtingen werden daarenboven niet met de nodige strengheid gevolgd, zodat landen als Griekenland, in grote financiële moeilijkheden kwamen die dienden afgeschoven te worden op de rug van de andere landen.
Zo wie was er schuldig aan de catastrofale gevolgen die hieruit voortvloeiden? Niemand minder dan de ‘wijze’ Euro-ambtenaren en -politiekers die hun werk niet naar behoren hadden verricht. Komt daarbij dat ze een te lange tijd de ogen gesloten hebben gehouden en dan nog, dat er steeds maar nieuwe landen werden binnengehaald zodat het bestuur van Europa een logge boel werd en nu meer dan ooit uit deze logheid weinig aan degelijk bestuur te halen valt. Het kon niet anders dan dat hier grotere moeilijkheden zouden uit voortkomen.
Het bewijs van deze mislukte politiek zie ik in de waarde van de Euro. Hoewel in de aanvang sterk gewaardeerd, brokkelde deze geleidelijk af tot bijna de waarde van de Zwitserse Frank - vóór de Euro was die 10 à 11 BEF waard – een evolutie die meer te wijten is aan het nefaste van de globale economische en financiële politiek, gevoerd op alle vlakken door Europa, dan aan de bloei van de Zwitserse economie.
Groot-Brittannië was het avontuur van de Euro gelukkig niet gevolgd, zodat het niet de Euro zelf was, maar de door Europa gevoerde politiek die uiteindelijk voor hen, de doorslag heeft gegeven uit Europa te stappen. Reeds tot hun groot spijt vrees ik.
Is de Brexit een les? Het zou moeten, maar mijn twijfels liggen hoger dan mijn hoop reikt. Ik geloof niet dat we staatsmannen hebben met een klare kijk op wat op ons afkomt; ze schijnen niet te weten welk gevaar de westerse beschaving loopt, hoe zouden ze gaan weten, hoe Europa, hoe de Euro uit het slop te halen. Een feit is zeker, niet met minder Europa.
Alles samengenomen voel ik me er niet goed bij. Europa, zoals het nu geworden is ligt me niet meer. Het is een Europa, denk ik, in de eerste plaats van de te extreem wel betaalde verkozenen, en hun even ruim bediende aanhang van ambtenaren. Het is niet, heb ik de indruk, Europa dat ze in hun hart dragen, het is hun plaats, hun job, op het hoogste vlak in het raderwerk dat EU heet, dat ze verdedigen.
Europa, vandaag wordt utopisch, er roert te veel onderhuids.
Dit zijn maar wat bedenkingen van een man op hoge leeftijd, die altijd gezegd heeft dat overheidsbudgetten, lopende over een periode van twee à drie jaar, altijd in evenwicht moeten zijn, het overheidsbudget is de spiegel van het goed beheer van een land.
25-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |