 |
|
 |
|
|
 |
31-05-2016 |
Het Manuscript |
Hoe vat ik het boek samen dat ik schreef? Indien het bij mirakel ooit gepubliceerd zou worden, welke tekst wil ik zien als ‘flaptekst’ op de achterzijde ervan opdat het een zekere aantrekkingskracht uitoefenen zou als het in de hand genomen wordt?
‘De Adem van de Dagen’ is een soort dagboek, over het ontstaan en het schrijven van een boek waarin het leven wordt belicht van Ugo d’Oorde.
Een groot deel van zijn beroepsleven heeft hij doorgebracht in Gent, de stad van zijn hart; eens gepensioneerd is hij weergekeerd naar zijn oude hoeve in een klein vergeten dorp van Oost-Vlaanderen, waar hij - zijn echtgenote is overleden - zijn dagen doorbrengt met het schrijven van een dagelijkse bladzijde in zijn rood dagboek dat hij al dertig jaar bijhoudt.
Op een dag in de herfst ontmoet hij een vriend die hem overhaalt een boek te schrijven over de filosofie van het leven. In de korte tijdsspanne van herfst tot lente, wordt het leven geschetst van een eerder eenzame man en zijn vele boeken waaronder als voornaamste de Bijbel.
Het verhaal van de gebeurtenissen wordt uitgebouwd in de diepte via diverse ontmoetingen. De gesprekken die hierbij ontstaan hebben een filosofische inslag en brengen een beeld van zijn religieuze gevoelens die sterk oosters gericht zijn. Deze worden afgewisseld en ingekleurd met herinneringen uit zijn jeugd en zijn jonge jaren.
Het boek dat niet kan of mag gezien worden als autobiografisch wil een duidelijke poging zijn uit te klaren, welke betekenis moet gegeven worden én aan het fenomeen van de Big Bang, én het oordeel geveld in Genesis 3, 19, waarin we maar wat stof zouden zijn.
In zijn gesprekken zijn dit de thema’s die regelmatig opduiken en waarbij hij alles zet op het gotisch levensbeeld van de meesterbouwers van de eerste gotische kathedralen. Dit beeld wil hij ten allen prijze vrijwaren ten overstaan van de dreiging die het binnensijpelen van de Islam in het Westen zou ‘kunnen’ betekenen.
Met zijn boek – dit zegt hij klaar en duidelijk - wil hij, vooral dan voor de kinderen van zijn kinderen, duidelijk maken wie hun grootvader was en hoe hij zijn leven zag. Hij aarzelt hierbij niet te verklaren dat hij de ‘New Physics’ ziet als de nieuwe Bijbel die thans, niet in woorden, maar in beelden en veelzeggende vraagtekens geschreven wordt.
Het boek is geen ‘hapklare lectuur’, is evenmin en zeker niet grijs getint, het is geschreven op een leeftijd met de deur op een kier; handelend over het leven en de eeuwigheid, geschreven voor de mens die zoekt naar het sacrale aroma van het leven en van het leven na de dood.
31-05-2016, 08:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-05-2016 |
Wat de Duve me nog leerde |
Elke volgende dag is een volgende uitdaging. De voorbije week vlotte het heel goed, behalve de dag van 26 mei, toen mijn blog geschreven werd na een te korte nacht, om vier uur ’s morgens, zoekend naar woorden die niet kwamen.
Er zijn regelmatig zulke dagen, waarop ik het moeilijk heb om iets zinnigs te vertellen, zodat ik maar eens duidelijk moet bekennen dat ik bezig ben met iets dat me overstijgt en dat me keer op keer verplicht me te redden met gedachtenspiegelingen die buiten het gewone leven liggen wat eigenlijk niet zo verwonderlijk is als ik zie hoe er in een deel van dit land omgesprongen wordt met het stakingsrecht dat de politiek zich toe-eigent.
Gelukkig is er Rachmaninov, is er Chopin, is er Prokofief op radio en televisie; is er tennis deze dagen, is er voetbal. Het overige moet me koud laten want ik verga in mijn onmacht iets te begrijpen van wat er gebeurt om mij.
Verbaast het je dan dat ik, zoals gisteren, nogmaals mijn heil zoek bij Christian de Duve bij wie ik lezen kan, en ik ben er heel gelukkig mee: ‘que c’est l’Univers qui a donné la vie et la pensée. Par conséquent, il a dû les avoir potentiellement depuis le Big Bang ( pag.351).
Het waardevolle van zijn boek, dat een mijlpaal is onder de boeken die de laatste decennia verschenen zijn, is dat de wetenschapper er een duidelijke lijn in volgen kan en – en dit is dan, bij gebrek aan wetenschappelijke kennis, mijn domein – dat hij zijn wetenschappelijk betoog opentrekt naar het religieus-filosofische waar ik hem volgen kan. Waar ik de vreugde ken zaken te lezen die ik mijn hele ‘blog-leven’, en zelfs ver er voor, heb gemeend te mogen aankleven, voortdurend tastend, zekerheden verkondigend, om die daarna af te zwakken of te verlaten voor andere inzichten met andere perspectieven.
Ik heb dus, om geïnteresseerd te zijn in een boek, geen verhaal nodig, de wereld waarin ik gewenteld ben biedt me verhalen genoeg, ik moet er geen fictieve bij nemen die me niets wijzer maken wat betreft mijn herkomst of bestemming of enig nieuws brengen over mijn volgende ‘levens’-fase nadat deze hier op een einde neemt.
In mijn manuscript is – en nu tracht ik me te verdedigen wat mijn verhaal erin aangaat – wat ik vertel, slechts het kader, niet het hoofddoel. Een kader, waar binnen ik vertellen kan wat ik altijd heb gemeend voorop te moeten stellen: dat ‘het leven en het denken’, zoals de Duve het zegt, al in potentie aanwezig was op het ogenblik van de Big Bang; dat ik dus potentieel geboren ben op dat zelfde ogenblik, ik, mens, zat erin gebakken, was het niet als Karel Mortier of Ugo d’Oorde, ik was er in potentie, en ben er in potentie altijd geweest, en dat zegt ook de Bhagavad Gita[1]. De vorm waarin dit laatste gebeuren zal, ken ik niet en hoef ik niet te kennen. Ik weet trouwens evenmin wie er op dit ogenblik, in mij aan het schrijven is.
Dergelijke zaken in een boek binnen schuiven, maken het ofwel verdacht, of geven het een zekere waarde. Het is in deze laatste optiek dat ik gemeend heb mijn dagen te moeten doorbrengen, dat ik er heel wat heb op ingezet, een weddingschap aangegaan waarvan de uitslag me nog totaal onbekend is.
[1] ‘Nooit ben ik niet geweest, nooit ben jij niet geweest en nooit zal er een tijd komen dat wij er niet meer zullen zijn. (Bhagavad Gita, a Book of Hindu Scriptures”, The Peter Pauper Press, 1959, pag 13)
30-05-2016, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-05-2016 |
Croire après la mort de Dieu |
‘Nous vivons en Occident une place historique où la croyance ne va pas de soi, ce qui ne signifie nullement qu’elle va disparaître. Si la chrétienté décline, il en va tout autrement de la quête religieuse’
Als ik dit lees in mijn dagboek van 2011, - ik ben aangewezen op mijn dagboeken om te vinden wat ik nodig heb - dan komt deze quête religieuse’, waar Charles Taylor[1] het over heeft in zijn ‘L’Âge seculier’, ongeveer neer op wat ik als onderliggend thema heb gebruikt in mijn manuscript dat min of meer klaar ligt om een opgang naar buiten te vinden.
We zijn op weg d’un monde enchanté à un monde désenchanté, naar ‘eine Entzauberung’ zoals Max Weber het noemt. Waaruit voort komen zal het herschikken, én van een providentieel deïsme tot een bevestiging van wat de mens betekent als hoofddeel van het kosmisch gebeuren, én het verdwijnen van het antropocentrisme, een beweging die in de XVIIde eeuw is ontstaan om zich te bevrijden van zijn duizendjarige afhankelijkheid van God en Rome.
Voor Taylor had de Verlichting kunnen leiden tot een absoluut atheïstische horizont, maar zo ver is ze niet gegaan, ze is een periode geweest van kritiek en onvoldaanheid, een aanleiding om te komen tot een veelvoud van posities, y compris des types d’incroyance rompant avec l’humanisme – comme chez Nietzsche.
En dan Taylor die het woord super nova gebruikt, een woord dat ik lang gezocht heb om de wereld van de geest een naam te geven. Deze super nova van Taylor begrijp ik als het uiteenspatten van de religie in het Westen die, zegt Taylor, de aanleiding was tot une sorte de super nova engendrant une variété grandissante de positions morales et spirituelles dans l’échelle du pensable et peut-être au-delà.
We zijn de erfgenamen van deze super nova op weg naar een omwenteling in de geloofsvoorwaarden, op weg naar, une culture de l’authenticité, une vision selon laquelle chaque individu a une manière singulière de réaliser son humanité, de trouver sa voie – y compris sa voie spirituelle – à l’écart des modèles imposés par la société, la génération antérieure, l’autorité religieuse ou politique… Nous vivons désormais au sein d’une supernova spirituelle, une forme de pluralisme débridé sur le plan spirituel.’
De Kerk, Rome, heeft hier weinig oog voor, nochtans ware het zeer wenselijk dat ze er zich zou op afstemmen, wil ze er niet volledig aan ten onder gaan, een ondergang die duidelijk vorm neemt, althans hier in het Westen, We bevinden ons thans op weg naar een nieuwe vorm van quête religieuse, een zoektocht, queeste, die nu geconfronteerd wordt met de dreiging van een nieuwe God en een nieuwe geloofsbelijdenis aan de horizont. Maar het is niet het gedachtengoed van die Allah dat ons beletten zal, als individu, door te dringen tot binnenin die ‘super nova’. Tenware…
[1] L’Âge séculier’ (A secular Age) de Charles Taylor. Traduit de l’anglais par Patrick Savidan, Seuil ‘ les livres du nouveau monde’. 1142 p.
29-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-05-2016 |
L'Ultime Réalité. |
‘Exceptionnellement je me suis senti proche de quelque chose d’ineffable, totalement mystérieux mais réel du moins pour moi, une entité qu’à défaut d’un meilleur terme, j’appelle; ‘l’ultime réalité’.
Met deze zin sluit Christian de Duve zijn meesterwerk : ‘A l’écoute du vivant’[1] :
Wat bedoelt de Duve met ’l’Ultime Réalité’? is het, het verste punt in het bestaan van de kosmos, het begin dus, of nog iets dat er was vóór het begin? Is het aldus dat hij de Ultieme Realiteit wil zien? en waagt hij het niet de naam van God te gebruiken, al is het wel in deze richting dat hij denkt als hij schrijft: ‘Als wetenschapper is mijn hele leven doordrongen geweest van de overtuiging dat ik deelnam aan een veel betekende en revelerende benadering van de realiteit’.
Hij voelde dat er Iets moest zijn, maar hij wou geen beslissing nemen, hij wou er geen naam aan geven. Wat zijn volste recht was, want het vernoemen van de naam van God was voor hem een stap te ver, was een naam, was een levend iemand toevoegen aan de kosmos, een stap die hij niet zetten wou, wellicht omdat het aldus een terugkeer ware geweest naar het beeld uit zijn kinder- en jeugdjaren die hij al lang verlaten had.
Maar als wetenschapper heeft hij altijd geweten dat er ‘Iets’ was waarvoor hij geen naam had - zoals wij allen er geen naam voor hebben - wat ook niet belangrijk is als we maar weten dat er een een Ultieme Realiteit is, wat eigenlijk een zwaar betekenisvol woord is, een woord dat we graag willen toevoegen aan de vele woorden die we kennen om dat Iets te noemen.
Ik denk dat we allen, minstens, met een Ultieme Realiteit in het hoofd rond lopen, een Realiteit die er is en die er was van bij de aanvang. Wie weet, zelfs vóór de aanvang, of dan toch begrepen in de aanvang. En, als het er was in de aanvang dan is het er nog steeds, en dan val ik terug op de God van Spinoza die binnen het Universum verweven zit. Hij is er ‘binnenin’ zonder er ‘afzonderlijk’ te zijn.
Wat hij ook moge gezegd hebben en welke houding hij ook moge aangenomen hebben op het ogenblik van zijn dood, voor mij was hij een religieus man. Religieus in de zin dat hij voorstander was van een religie ontdaan van alle mythische begrippen, maar vasthoudend aan het sacrale van het leven dat hij ontdekte via de wetenschapper die hij was. Hij was voor mij een van die ongelovige gelovigen. Hij was een Spinozist.
[1] Christian de Duve, Prix Nobel de Médecine: ‘A l’écoute du vivant’, Odile Jacob, 2002.
28-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-05-2016 |
Wat de dag me bracht |
Ik voel me goed. Ik heb een doel om naar te schrijven en dit vult mijn dagen en mijn gedachten. Er is geen leegheid meer. Ik kan zijn wie ik ben en vertellen wat ik weet en niet weet, wat ik me inbeeld en me niet inbeeld, wat ik wil en wat ik niet wil.
Ik kan mijn blad vullen met de woorden die ik ontvang van waar ook, die ik schift, verwerp of aanvaard. Kan pagina’s schrappen, en nieuwe pagina’s vullen, kan rozen laten bloeien of verwelken, appelen laten groeien, kan hagen laten snoeien en spijt hebben om de merel die vernederd werd. Ik heb mijn toekomst wel niet in de hand maar ben meester over wat ik achterlaten wil op dit wit blad papier.
Heb me zelden zo vrij gevoeld. Ontdaan van elk beletsel kan ik verhalen schrijven, beelden oproepen, gebeurtenissen vertellen of die er waren of niet waren.
Kan zeggen van de dagen die ik nu beleef, dat de vijver mijn toeverlaat is, mijn goede haven; dat ik er thuis kom na een lang verblijf in oorden van spanning en van onzekerheden; dat de bomen en de struiken er rond er weerspiegeld staan in het watervlak, peinzend, omfloersd met woorden, wachtend op mijn komst. Ik kan er neer gaan zitten om me als boom en struik te voelen en hen te zeggen dat ze mijn bescherming zijn, wat ze weten: pluisjes zaaiend - het is hun teken - over mijn handen, me zegenend met het vertrouwen dat ik nodig heb.
Ik kan zeggen dat de avond niet was zoals andere avonden, dat er woorden werden gesproken in stille kamers, de wanden er bekleed met van verre tijden komende ceremoniën, en de velen, die er waren om er te spreken en te horen, in de ban gekomen van het samenzijn, en, gebalsemd met de geur van rijke oliën, zoals het in psalm 133 geschreven staat er vertrokken zijn. De nacht gekomen met de sterren over hen.
27-05-2016, 18:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-05-2016 |
Bij het opstaan |
Met welke beelden/gedachten ben ik van morgen opgestaan klaar om aan de slag te gaan en mijn blog te schrijven, nu er bijna gelijktijdig drie gedachten zijn opgedoken die te drummen staan om genomen te worden, belangrijk genoeg om ze morgen 26 mei te laten verschijnen op de gebruikelijke wijze.
Een eerste was het gedicht van een goede vriend dat hij me gisteren had voorgelegd. Een teder, zacht gedicht waarvan de diepgang me intrigeerde; een gedicht dat ik gemeend heb te moeten herschikken omdat ik vond dat er te weinig ritme, te weinig Schwung in stak en dat het idee erin verwerkt deze pittigheid nodig had om beter aan bod te komen. Heb ik er goed aan gedaan, het gedicht van zijn tederheid te ontdoen door de beelden erin te verstrakken en scherper te onderlijnen en, omdat ik vond dat het idee aan de basis, om een betere precisering vroeg?
Anderzijds welk recht heb ik, te gaan interveniëren in de schepping van iemand anders, vooral als hij een vriend is? Nu er is geschied wat is geschied, ik sta open voor zijn reactie en zijn oordeel.
En ik denk nu aan Paulus die sprak in de naam van Christus, die hij beweerde te kennen omdat God hem aan hem had geopenbaard – hij was hiervoor drie jaren lang in Arabië geweest, waar precies zegt hij niet, maar het kan niet anders dan de plaats geweest zijn van waaruit Christus was opgedoken. Ik ken wel de spirit van mijn vriend maar dit geeft me nog niet het recht de woorden van zijn gedicht te herschikken, integendeel.
Dan was er een tweede gedachte: het beeld van de Zuid-Koreaan Hans H. Suh, de jonge man die gisterenavond (24 mei), het tweede pianoconcerto van Prokofief op een grandioze, verbluffende wijze heeft gespeeld. Het beginthema erin hangt nog steeds in mijn hoofd, ik neurie de noten terwijl ik schrijf – ik ben niet bij machte de noten in tekens om te zetten - maar de melodie is zo verfijnd, zo zuiver en van een openheid dat het hele concerto er door gedragen wordt en de spanning erin opvoert tot een climax op het einde. Een meesterlijk concerto gespeeld op een meesterlijke wijze. Ik denk dat deze kandidaat het ver zal brengen in de Concours Koningin Elisabeth.
En dan een derde, een tekst die ik klaar had om voor te dragen die ik herleiden moet tot de drie vierden ervan, omdat, na de proef gedaan te hebben, ik gevoeld heb dat de tekst te lang is voor mij, dat ik na vijfentwintig minuten zuurstof gebrek krijg samen met, een vreemd gevoel in mijn linkerlong met misschien een weerslag ervan op de werking van het hart. Ik weet het niet zo zeker, maar ik denk dat het zo is en het is het denken dat zijn invloed heeft op het spreken.
En nu dit alles opgetekend staat, en ik er van verlost schijn te zijn, is er mijn manuscript waaraan ik de laatste hand te leggen heb, in de bijlage (attachment leert Hertmans me) met nota’s en bemerkingen, die het geheel afsluit, wat me nog heel wat tijd vergen zal.
Voilà, mijn blog voor morgen 26 mei staat geschreven. Ik kan van nu af gaan denken aan deze van de dag erna.
26-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-05-2016 |
Over tuin en staking |
Je hebt, nu de merel zwijgt, nu zijn gezang voor altijd, je weet het, verdwenen is, resten je nog enkele meesjes die nu en dan een nootje komen halen uit het zakje nootjes dat is overgebleven in de rozelaar. Ze horen erbij zoals het gezang hoorde bij de merel.
Het zijn maar kleine dingen, maar zoals altijd wordt van kleine dingen verwacht dat ze rust, dat ze inzicht brengen, zoals de zeldzame hommel die de vorige dag ‘hommelde’ binnenin de kelk van het vingerhoedskruid dat ik heb zien opschieten uit de wintergrond, en er nu staat, fier en hoog. Maar dit alles zijn andere verhalen uit boeken die we maar niet genoeg kunnen lezen.
In de marge ervan, en voor mij enkel in de marge, zijn er de veelvuldige stakingen, de opgefokte misnoegdheid over alles en nog wat. We hebben, gelukkig, de leeftijd om er de ogen voor te sluiten en zeker niet uit te kijken naar de gekte in de beelden die vanavond zullen circuleren op tv.
Trouwens het is nog altijd het drama dat zich heeft afgespeeld in de tuin dat me bezig houdt, samen met de blog die ik te schrijven heb voor jullie, samen met mijn manuscript dat ik misschien toch als af mag zien, samen met een andere tekst die ik voort te brengen heb, samen met ‘iets’ dat ik schrijven wou over het ‘manneken’ hier, dat al enkele dagen ronddoolt in mijn gedachten.
(En ik specifieer, dat wat dit laatste aangaat, ik naar de reden zoeken wil waarom het leeuwtje, zinnebeeld van de met vlaggen zwaaiende Vlaming, opgeofferd werd aan het ‘Manneken’ in een ongepaste houding dan nog wel: humor of wraakneming? Wie zegt het ons.)
Maar in deze vreemde tijden dat de democratie, waar we zo prat op gaan, met de voeten getreden wordt: zij die betogen hadden toch bij de verkiezing hun stem afgestaan aan hun vertegenwoordigers, als deze niet doen wat ze wensen dat zou gedaan worden, dan hebben ze maar te wachten tot de volgende verkiezing om er andere aan te duiden. Ik had destijds heel wat meer reden dan zij om te staken.
Daarom keer ik terug naar mijn tuin en de Geschichte van het ‘manneken’, een geschiedenis die waard is opgefrist gebracht te worden. De gegevens en de namen gekend zijnde zou het ongepast zijn, deze voor altijd op te bergen en geen poging te doen om de keuze die gedaan werd, het leeuwtje te vervangen door het ‘manneken’, te verantwoorden. Stel je voor dat bij een volgende Ronde van Vlaanderen, vlagjes zouden rondgedeeld worden met een ‘mannekenpis’ erop, in plaats van een klauwend leeuwtje.
Mijn visie op tuin en de staking van misnoegden, krijgt aldus, ooit, diep op de achtergrond, vergeten en verlaten, het gezelschap van een klein gebeuren dat plaats vond in een van de ‘cleyne steden van Vlaenderen’, niet verder terug dan de XVde eeuw, toen er nog niet in massa werd afgezakt naar Brussel, naar dat andere ‘manneken’ dat er staat opgesteld.
Zeggen we ook nog, dat ondertussen, terwijl de staking loopt, teken van een stagnerende achterlijkheid, er door Europa, een nieuwe satelliet de ruimte wordt in gestuurd die het Amerikaanse gps-systeem vervangen moet.
25-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-05-2016 |
De merel en zijn nest |
Bij het snoeien van de haag van de tuin – een grove vergissing wat de tijd van het snoeien betreft - is zijn nest bloot gekomen, zijn de vier eieren in het nest ‘gepikt’ door ekster of kraai, en wat heel erg is, de merel is uit de tuin verdwenen, wellicht sprakeloos van verdriet. Ik ben heel onachtzaam geweest.
Elke morgen, elke namiddag komen mijn schuldgevoelens boven, zeker nu ik erover schrijf. Ik wist nochtans dat hij zijn nest had, ergens in of buiten de tuin: in de ceder of in de haag. Ik had hem in het voorjaar zien springen over het grasperk, had gezien hoe hij rondvloog met strooi of takjes in de bek, hoe hij bezig was in de vochtige aarde, en ik was verheugd dat hij onze tuin had uitverkoren om er te wonen.
Ik wou hem zeker niet storen, sloeg hem niet gade waar hij heen vloog, hij was mijn vriend en ik liet hem begaan. Ik zette zelfs de resten van kaas op een bordje op de tafel voor hem - of voor haar, of voor beide - dat regelmatig werd leeg gegeten. Misschien was dit ook fout van mij want het kan ook dat de kaas opgepikt werd door ekster of kraai en dat op deze wijze de tuin werd ingeschakeld in hun jachtgebied, met de gevolgen achteraf wat de eieren in het nest betrof. Het kan allemaal en dan ben ik dubbel schuldig, driedubbel zelfs.
Ik hoorde dagenlang de vreugde in zijn gezangen, helder en krachtig, zich onophoudend herhalend, vooral in de ochtend bij het eerste licht, op de middag als de zon hoog stond, en dan naar de avond toe: een echt concert van klanken dat hij bracht, hoge en lage, warme en scherpe, weemoedige en hoog trillende. Ik hield ervan, hij was mijn gezet, hij was mijn vriend. Ik kon het hem wel niet zeggen, hij kwam dus niet uit mijn hand eten, maar hij zong lijk een nachtegaal, beter zelfs omdat hij zich goed voelde in onze tuin.
Ik zag hem nooit als hij zong, hij zat hoog in de ceder, verborgen zoals zijn nest verborgen was en ik respecteerde dat, zodat ik nooit ben gaan zoeken waar hij zijn nest had. Wat ook fout was, want als de tuinman begonnen is had ik hem kunnen vragen het deel in de haag door hem betrokken, onaangeroerd te laten. Zo is er gebeurd wat er is gebeurd, kwam het nest met de lichtblauwe eieren, open en onbeschermd, een vernedering voor de merel die met zorg de plaats had uitgekozen en zijn nest lijk een artist had gebouwd. Een paar dagen geleden werd hij bloot gezet, de wijde wereld in gejaagd, ver van de plaats waar hij zo gelukkig is geweest. Want gelukkig was hij, ik weet het zeker. Komt hij nog ooit terug? Ik geloof het niet.
Moraliteit, snoei je haag in de omgeving van de vroegere Sinte-Pietersvuren, 29 juni, zoals het voorheen gebeurde, als de jongen het nest verlaten hebben.
24-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-05-2016 |
Hoe ik schrijf en over wat ik schrijf |
Hoe ik schrijf tracht ik zo goed mogelijk te doen, maar ik ben me ervan bewust dat mijn taal en mijn wijze van uitdrukken verouderd is; ook houd ik soms onnodig rekening met het ritme in mijn zinnen wat verwarrend werken kan. Anderzijds, wat ik schrijf is evenmin de perfectie, mijn onderwerpen zijn ofwel te ver en te diep gezocht, ofwel te voor de hand liggend. Een normale tekst komt er aldus niet uit mijn pen. En aan enige humor durf ik niet denken.
Ik weet slechts van enkele lezers hoe mijn blogs ontvangen worden. Een deel reageert helemaal niet. Ik trek er geen conclusies uit, ik zit nu eenmaal, na vijf jaar, vast in een stramien waar ik zo maar niet van vandaag op morgen uit kan stappen. Al denk ik er wel aan, ik weet nog steeds niet of ik het zou kunnen. Heb er trouwens voor het ogenblik ook geen tijd voor, andere werken krijgen absolute voorrang.
Aan mijn lezers moet ik ook bekennen dat ik het soms zeer moeilijk heb om een onderwerp te vinden en dat het enerverend werkt als ik, zoals vandaag, om 22.00 uur, nog steeds op zoek ben. Heb vandaag prioriteit gegeven aan mijn manuscript en aan een andere tekst die dringend af moest. Ik zeg hiermede dat ik bijna de ganse dag voor mijn klavier gezeten heb, dan toch ruim vijf uren.
Ik weet ook dat belangrijke vrienden me lezen en dat ik me niet kan permitteren hen te ontgoochelen met een verhaaltje. Ik verwacht dus altijd het maximum van mezelf. Het is dus niet altijd, zoals ik soms schrijf, dat mijn woorden zo vlug komen dat ik ze niet bijhouden kan.
Nochtans schrijf ik altijd om de eeuwigheid in te gaan. Het is dus geen schrijven met krijt op een zwart bord, neen, ik wens dat mijn woorden nog lang na mij gelezen worden, al kan het dat er een deel zullen zijn die door het vuur zullen vergaan; dat het ook kan dat ze op zij gelegd zullen worden, vergeten voor een tijd, om dan toch eens weer te worden opgedolven en ontcijferd.
Maar zelfs indien alle tekens ervan tot as zouden vergaan, de gedachten die erin werden neergezet, zullen blijven hangen lijk een parfum in de luchten omheen de aarde en opgesnoven worden, heromgezet in woorden door anderen na mij. Anderen die denken zoals ik dacht maar het verwoorden zullen op een wijze die meer gangbaar is en beter om te bewaren voor de geslachten na ons. Zo blijft er altijd iets over van wie ik was of wilde dat ik was.
Is het dan verbazend dat ik dan telkens denken moet aan wat Ovidius schreef over zijn Metamorfosen?
23-05-2016, 08:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-05-2016 |
Franz Kafka en Max Brod |
Wat doet je met oude boeken die sinds jaren onaangeroerd in hun rek zijn blijven staan. Boeken waar je dag aan dag aan voorbij gaat zonder hen ook maar een blik te gunnen. Nochtans maken ze deel uit van je liefde voor boeken, vooral dan deze uit de tijd toen een boek, als je het las, nog een ontdekking was. Wat je nu nog zelden doet, want het lezen ontneemt je brokken tijd voorbehouden voor het schrijven, tijd die je broodnodig hebt op je leeftijd.
En dan toch op een morgen zoals deze, dat je denkt aan een bepaald boek dat je ooit kocht in Praag, een stad die je waagt metafysisch te noemen, en je haalt uit zijn rek, een boek van, over wie anders als je Praag vernoemt, Franz Kafka[1]. Je ontdekt erin, vertaald uit het Duits, volgende passage:
Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi - donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux - tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres) de dessins, etc. doit être totalement brûlé sans être lu.
En hij, Kafka, gaat verder met zijn instructies aan zijn vriend Max Brod: Alles, totaal alles moet verbrand worden tot zelfs wat anderen aan tekeningen, brieven of geschriften van hem bezitten.
Het was een ijdele hoop van Kafka want, wat denkt je dat er gebeurde na zijn dood, niets werd er verbrand of vernietigd. Gelukkig maar.
Ik stel me hierbij de vraag of Kafka er niet bewust van was, dat wat hij vroeg aan zijn beste vriend, Max Brod, een onmogelijk te houden verzoek was, maar dat hij, Kafka zijnde, niet anders kon dan deze opdracht geven. Iets dat literair waardevol is, en Brod wist dit, ook Kafka moet het geweten hebben, wordt zo maar niet vernietigd. En ook, indien Kafka het werkelijk wou, waarom heeft hij zelf niet gedaan?
Ik zal er niet aan denken aan wie ook te vragen alles, zonder te lezen, te verbranden. Haar of zijn nieuwsgierigheid zou er misschien te zeer door geprikkeld zijn. Zo, ik laat het over aan mijn nakomelingen. Trouwens, de dagboeken en andere geschriften zijn geen documenten om lang te bewaren, ze kunnen als familiestuk een tijdje opgeborgen worden, maar hebben absoluut niet de literaire waarde van een geschrift van Kafka. Ik heb hierover dan ook geen eisen of vragen te stellen en ik verwacht niet dat ze bewaard zouden blijven of verspreid als een soort relikwie. Er zal dus niemand verantwoordelijk gesteld worden voor het verbranden of het bewaren van wat ik schreef. Woorden zijn ook maar stof als ze niet gelezen worden, en die van mij zijn niet veel meer dan wat golfjes van de lentewind over het water van de vijver van Johan.
Zoals ik thans sukkel met het voltooien van mijn manuscript alvorens het door te sturen aan een uitgever, is een voldoende bewijs dat ik alle geloof in de waarde ervan aan het verliezen ben. Ik doe er dus best aan, me te concentreren, en dit is al moeilijk genoeg, op het schrijven van de dagelijkse vijfhonderd woorden van mijn blog. Ik eis er zelfs geen auteursrechten voor op.
[1] Franz Kafka : ‘Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Institut Français de Prague, Editions Eric Koehler, Paris, 1992.
22-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-05-2016 |
In de nacht, bij volle maan, |
In de nacht, bij volle maan, de sterren, dacht hij, in een gunstige positie, heeft hij besloten, nu zij er actief deel van uitmaakt, zijn boek af te sluiten. Want, het is nu geen boek meer over hem zelf, maar over hen beiden. Een valabele reden om niet verder te gaan, omdat wat nu nog komt, gunstig of niet, niet kan worden vrijgegeven. Hij zou het haar niet vragen, hij zou het sluiten vóór haar binnen treden in zijn woning.
En vroeg in de morgen is hij naar de vijver gereden. Over het trage heuvelende land, met een vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft het hekken geopend – gewoonlijk staat het open – is tot aan de ‘kabuze’ gereden en is gaan neerzitten aan de tafel buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij wist ook de witte band van de meidoorn in het zuiden en de bomen groot en donker in het pure blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder deed telkens ze een nieuw brood aansneed.
Hij schreef lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat de oude, getrouwe pen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor voor hen die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij, rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die maanden, jaren zelfs, aangekomen te zijn waar hij aankomen wou. En nu, met wapperende vaan, wandelend in een cirkel om de vijver: de bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend met de weerspiegeling ervan, in de geur van meidoorn en het stille klotsen van water in de oevers.
Hij wou van alles een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen, zijn bril, naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem toe riep doorheen het open raam: ‘Zo vroeg al, Ugo, heb je hier soms geslapen?’
‘Nog niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik heb enkel komaf gemaakt met mijn boek of roman, of – hij dacht aan de essaybundels van Stefan Hertmans – mijn bundel essays.’
Johan, met krachtige stoppelbaard, stond voor hem.: ‘Mijn beste vriend, wat vertel je me nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan mijn vijver?’
‘Wel, ik heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier opgeslorpt door het woord in mij’
‘Het Woord dat in den beginne was?’
‘Ook dat, maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.’
‘Kom, ik ga een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?’
Ze gingen samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo kijkend naar de groei van heesters en struiken en bloemen op de berm naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Hij had zegde hij, de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers, bestreden met een bijzonder product dat hij met moeite bekomen had, maar hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Het was aan tafel met een kop koffie voor hen, dat Ugo aan Johan vertelde over Anja: waar hij haar het eerst had ontmoet en hoe hij nu haar had weer gezien. 'Maar mijn goede vriend Ugo toch’, had hij gezegd, ‘en dat overkomt je nu. Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was, is het een liefdesbrief die je schreef?’
‘Neen, geen brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek’.
‘Mag ik van jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
‘Neen, het spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een nieuw boek dat niet zal geschreven worden.’
‘Goed, zoals je het wenst, Ugo, en hoe moet het nu verder?
‘Ik zie haar morgen en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar, maar hoe het zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien.’
‘Wel, Ugo, weet dat Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?’
‘Het boek, Johan, staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe leven begint nu.’
21-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-05-2016 |
De meidoorn |
Op één nacht is de meidoorn in volle bloei gekomen. De boord van de spiegelvijver een witte, trillende band in de morgenzon, de teerblauwe lucht er boven een tederheid voor zijn hart.
Hij denkt: zoals deze meidoornhaag, is in mij het leven in één nacht, een helderheid geworden, voel ik hoe nieuwe krachten zijn opgedoken, om te overdekken al wat donker was, ingehouden pijnen en losse verwachtingen; kan ik hier neerzitten, de geuren van bloesems en stuifmeel van grassen, in mij laten binnen komen en zijn wie ik gisteren maar voor een kwart was, een man bij wie, de jaren helpende, zich heeft losgewrikt van het dagelijkse in de wereld.
Zoals de meidoorn, denkt hij, zoals de witte kelkblaadjes, de rood getopte meeldraden en de stamper die vrucht zal worden, ben ik ingesteld, voel ik dat de stilte van de meidoorn, ook de stilte is geworden waarin ik me wentelen kan, neerliggen en weer opstaan, om enkel te zijn, gedachteloos te zijn, opdat alles in mij zich vernieuwen zou en ik springlevend de dag zou ontvangen zoals ik hem gisteren nog niet kende.
Hij schreef dit, neergezeten aan de oude tafel met de levende natuur als een koor van kleuren rondom hem. Hoe zou het gekund hebben, dat in hem, de natuur niet zou gewoekerd hebben en hij niet deelachtig zou geweest zijn aan het grote leven, doorgedrongen tot in zijn woorden. Waarin hij zich oploste, hij zich weerspiegeld wist, in water en in luchten, in licht en in klanken van licht, in de vroege koekoeksroep, de zuigende vlucht van duiven, de zucht van de wind in de populieren, tot in zijn aderen, tot in zijn adem.
Hoe jong was hij nog, wat van jeugd zat er noch in zijn bloed, in zijn houding, in zijn wandeling rond de vijver? Vooral nu, deze morgen van de meidoorn in bloei, hij niet stokoud wilde zijn, hij ook in bloei wou staan, het hoofd geheven, de blik helder, klaar om bevrucht te worden met een creativiteit die hij plukken kan, omdat alles zo subtiel geworden was, zo overtuigend, een zee van geloof in het oneindige van het Universum.
Hij zat er om te vergaan, hij zat er om opgenomen te worden, verpulverd op te stijgen en te verdwijnen, zoals de reiger die in zijn vlucht hem had opgemerkt en door gevlogen is naar andere vijvers, om hier niet meer te keren.
Op één nacht is hier de meidoorn in bloei gekomen. Het had hem niet verwonderd, hij wist dat het eens gebeuren zou. Hij had erop gewacht, een teken van hier boven, een teken van de Geest die van het Leven is. Hij kan er zijn hele hebben en houden in oplossen, zelf meidoorn zijn, in bloei gekomen, om hier weg te gaan in bloei, naar andere oorden.
Wie denken zou dat dit niet kan, vergist zich schromelijk
20-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-05-2016 |
Herinnering aan de Valis |
Een vreemde dag voor mij. Ik herlees mijn manuscript: weemoed die me overvalt.
Ik sta in de keuken en zet het ontbijt klaar, de luchten zijn gesloten. Een zwaar gevoel grijpt me naar de keel. Een gevoel dat hangen blijft, dat me vochtige ogen geeft: ‘My heart is not here, My heart is in the Highlands…’[1].
Ik ken het maar al te goed dat gevoel van het onherroepelijk voorbij zijn van de dingen die ik gekend heb. Het plotse besef van mijn leeftijd dat me ineens klaar voor de geest komt. En de herinneringen die gaan zwellen in blok, herinnering aan Schotland, aan de Valais, aan luchten, aan licht en geluiden, aan tal van dingen en gevoelens die geweest zijn en niet meer keren zullen. Maar het is, als ik ga neerzitten, naar dezelfde plaatsen dat ik verlang:
Grimentz, in de Val d’Anniviers, een dorpje zoals ik het kende van vroeger, de kern van eeuwenoude chalets, bruin gebrand door de zon, omweven door het majestatische van de bergen. Je kent er de bossen, de paden, de plaatsen waar je chanterelles vindt, bosaardbeien, bosbessen. Je kent er de Cabane de Moiry, de Col de Torrent, je kent er wat je uitverkoren tocht was, de Pas de Lona, waar je na een lange steile klim aankwam op de alpenweide, en onmiddellijk, links van jou, een veld van gentiaan en van génépi, van arnica en dwergviooltjes, soldanelle en edelweiss, en tussen de rotsen, het stille vloeien van water, en sneeuw soms in augustus.
Of in alle rust, het dorp onder jou, en naar de late namiddag toe, jij met een boek in de hand, of jij schrijvend, de wind in de bomen, de zaden van het wilgenkruid (épilobe), opgejaagd in wolken tot in de vallei, tot in je ziel. Je woonde er.
Of de jaren dat je in Zinal was, het andere dorp van de Val d’Anniviers, en op het uiteinde van het dorp, tot waar ooit de gletsjer kwam, een weidse vlakte met de Navizence, als een lint van levend water er middenin. Je wandelde er honderdmaal, stroomop- en stroomafwaarts. Zo vond je, telkens een nieuw landschap, omdat het je zo sacraal toescheen, omdat je er ontvangen werd in een enorme ruimte die klank was en verademing, tussen twee bergketens in. Omdat in de zomer de wind er een koelte was en het geluid van de stroom een gezang, en waar je je voelde leven, vol en overtuigend, zoals je je nooit ergens anders zo hebt voelen leven.
Zinal was van vele zaken, het vertekpunt naar de Cabane du Grand Mountet, naar - par un chemin difficile - de Cabane de l’Arpittetaz. Je kent die plaatsen zo goed, de bergen er rondom, bergen die verrukking waren, die je vrienden waren. Noem ze nog eenmaal bij naam, Roc de la Vache, Besso, la Pointe de Zinal, la Dent Blanche, om ze daarna te vergeten.
En te vergeten hoe je er was, zinderend van de krachten in jou, oneindig in gedachten, onsterfelijk in het grote ‘zijn’ van ruimte en eeuwigheid.
[1] Robert Burns, Scotland’s bard.
19-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-05-2016 |
Getuigen van Jehovah |
Twee getuigen van Jehova zijn komen aanbellen: een dame met een glimlach en een ietwat oudere man, stug kijkend, een man die ik ken van vroegere bezoeken. De dame met de Bijbel in de hand, de man met zijn vinger tussen de bladzijden van een andere Bijbel, staan voor mij, het is tien uur, er waait een koude wind
De dame vertelt me dat ze me de boodschap brengt van Jezus, dat het onheil in de wereld alleen door de liefde kan overwonnen worden. Ze heeft een zacht en jong gelaat, hoogstens veertig. Ze is een en al liefde als ze spreekt. ‘Is ze ook vrouw?’ denk ik, en hoe komt ze bij die man terecht die daar zwijgend staat, wachtend op zijn ogenblik.
Hun aanbellen stoort me niet, eigenlijk bewonder ik hen meer dan ik hen begrijp. Destijds kreeg ik eens twee mormonen, jonge kerels, over de vloer die met hun fiets over de stad dwaalden, en die ik had uitgenodigd op een avondmaal. De getuigen echter waag ik niet binnen te vragen, vooral de man niet. Aan de dame echter vertel ik graag dat ik enkele Bijbels bezit en er ook in lees, en ze is er me dankbaar voor.
Maar dan zeg ik dat het vandaag boeken zijn, geschreven voor de mens die leefde twee duizend jaar geleden en dat we ondertussen een andere Bijbel te lezen kregen, die van de Nieuwe Fysica. Ik had dit niet moeten zeggen, toch niet tegen haar, want ze begreep niet wat ik hiermede bedoelde. Zo kreeg de man de gelegenheid te zeggen, dat het geschreven stond in de Bijbel, dat ze op ongeloof zouden stuiten en hij opened zijn Bijbel en las wat Paulus er over geschreven had, dat er heidense verklaringen zouden worden afgelegd.
Ondanks dit, heb ik geantwoord, dat Paulus kameraad was. ‘Maar nu je hier bent vertel me eens wat Paulus, drie jaar lang, zoals hij schrijft, is gaan zoeken in Arabië, alvorens naar Petrus te gaan en naar Jacobus, de broeder van Jezus, zoals hij ook zegt.’ Maar de man hoorde mijn vraag niet ik heb hem laten praten, voor de vuist weg, verzen uit het Nieuwe Testament citerend met de verve die hem, als getuige van Jehovah eigen was.
Ik zag hoe de rhododendrons voor de deur in volle bloei gekomen waren en hoe de dame zwijgen bleef terwijl de man verder ging. En toch zouden ze, en ik geloof hen, de wereld veranderen.
Ik zag hen vergaderen in kleine ongezellige, te sobere ruimtes, lezend en herlezend de woorden van Jezus en van zijn Apostelen en vooral de woorden van Paulus, de reus onder de volgelingen, de nieuwe Christus. Toen hij uitgepraat raakte overhandigde de dame met de glimlach, me een gekleurde brochure die ik beloofde te zullen lezen. Heb hen de hand gedrukt toen ze zijn weggegaan. Schijnbaar voldaan, ze hadden me kunnen zeggen wat ze te zeggen hadden en ik had geluisterd, zo dachten ze.
Wat er van overblijft is deze korte Blog. In het najaar zullen ze terugkomen. Of de dame er nog zal zijn weet ik niet, maar hun geloof moet heel sterk zijn.
Hoe denken ze na over hun tochten van deur tot deur, als ze wakker komen in de nacht en de slaap niet meer kunnen vinden? Wie zijn ze in hun eenzaamheid, of kennen ze, als Getuigen van Yehova, de eenzaamheid niet meer?
18-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-05-2016 |
Het Woord of Tao |
Ik zoek nog altijd naar de perfecte tekst om te zeggen wat ik zeggen wil. Ik zou me kunnen tevreden stellen met het vooropstellen dat het Universum ‘is’; dat het geen statisch is maar een Universum dat leeft; dat het niets of niemand nodig heeft om al uitdeinend te groeien en wellicht ook, te groeien in de mens. Maar de mens in mij wil meer, wil weten vanwaar dit Universum komt en, nu we wetenschappelijk weten dat het een ontstaan heeft gekend: 1. hoe het is ontstaan en 2. dat er dus een ‘tijd’ is geweest dat het er niet was.
Ik denk dat het er was in potentie vóór het er was in realiteit, zoals het manuscript van Don Quijote in potentie aanwezig was in de geest van Cervantes; zoals mijn manuscript in potentie in mij aanwezig was. Want, waren beide manuscripten niet aanwezig geweest in potentie, hoe ook, ze waren nooit geschreven. Trouwens ieder van ons heeft een boek in zich, hoe dikwijls hoor ik niet: ‘ik zou er een boek kunnen over schrijven’.
Echter, wat heeft ons aangezet opdat deze potentiële aanwezigheid, zo bij Cervantes als bij mij, reëel zou worden? Enkel en alleen de ’wil’, om het potentiële om te zetten in realiteit. Pas ik dit toe op het Universum dan moet er, vóór het er was, een wil aanwezig geweest zijn opdat het komen zou. En er was een begin dus was er met zekerheid een wil, en als er een wil was dan was er Iets.
Als er Iets was dan was dit het minimaalste bouwsteentje en dan droeg dit in zich – stel je even voor - de kennis om te worden wat het worden moest: een Universum zoals we het vandaag kennen en geen ander. In dit geval kan er niet gesproken worden van een toevallig, maar wel van een ‘bewust’ gekozen Universum en waren van in den beginne alle noodzakelijk wetmatigheden – waar later de i-pod of i-phone zou uit voortvloeien – aanwezig, met in begrip van de mens.
Hiermede is voor mij, na drie pogingen, de kous af: het is uit het Woord, het is uit Tao, de enige bron waaruit een Universum zoals het onze kon ontstaan. Er is dus geen schepping geweest, er is een potentialiteit die realiteit is geworden, dit was ook het idee van Prigogine. En ik denk dat Spinoza dit ook zou gedacht hebben indien hij nu had geleefd. We leven dus binnen in het Woord, nergens anders.
Wie dit ontkennen wil, kan en mag. Ikzelf heb geen andere oplossing, kan er geen andere zien en heb er voorlopig geen nood aan een andere te gaan zoeken. Ik leef binnen in het Woord. Ik ben er een deel van. Dit is dan mijn religie, ze is kosmisch, ze is eeuwig, ik voel me er goed bij, heel goed zelfs. Dit ook is mijn gebed van deze nieuwe morgen.
17-05-2016, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-05-2016 |
Verbazing |
Mij verbaast het dat de filosofie niet begint bij atoom, elektron, quark, of om het even welk ander deeltje. Mij verbaast het dat niemand zich de vraag stelt hoe het mogelijk is dat Iets/Iemand dit atoom – een mini-universum op zichzelf – eerst heeft bedacht en daarna, vertrekkende van uit de aller minimaalste bouwsteen een Universum heeft doen ontstaan. Het kan niet dat die kennis of wil, het te doen, niet aanwezig is geweest in dit aller minimaalste dat de eerste oorzaak is geweest van alles.
Niemand schijnt zich vragen te stellen hierbij, ook Spinoza niet, die het niet weten kon, die zeker niets afweten kon van, al was het maar de string-theorie van Witten. En Einstein heeft dit niet ‘verweten’ aan Spinoza.
Daar sta ik dan, zoeken naar Hij of Zij of Het, Bedenker en Maker om te beginnen van het atoom, en dat zie ik niet, dit kan ik me niet indenken. Ik kan me wel inbeelden dat een i-pod uitgevonden en gebouwd wordt en dat er, uitsluitend dankzij de micro structuur van de kosmos waarin we leven, nog meer gesofistikeerde apparaten uitgevonden kunnen worden, maar de bouw van een atoom, het concept van het Higgs deeltje – en is het er niet er zijn deeltjes genoeg – gaat me te boven. Hier stop ik, zoals ik stop bij de snelheid van het licht – het licht ook een wonder – in het kwadraat. Nochtans is het er allemaal.
Het kan niet dat het begin toeval is geweest, want toeval uit wat? Dat uit dit begin alles toevallig is ontstaan kan evenmin als het allereerste begin geen toeval was.
Het Higgs deeltje, ook de Big Bang, waarna alles als van zelf gekomen is, in een stroomversnelling die nog steeds aan de gang is in een uitdeinend Universum, wellicht ook met de snelheid van licht: welke kennis zit hierin verborgen, want kennis moet er geweest zijn, zelfs vóór het allemaal begonnen is?
Dus ik denk dat we verder kijken moeten dan Spinoza, dat hij ons wel heeft duidelijk gemaakt dat alles ‘in’ God is, of God en Universum één begrip, dat hij ons op de goede weg heeft gezet, maar is het ‘de’ weg?
Vraagtekens en nog vraagtekens en wij maar spreken over God of geen God, wat een nonsens is, want als de atheïst spreekt over God dan spreekt hij over deze van de Kerk, deze waarmee hij is opgegroeid, maar, heeft de atheïst ooit gedacht aan de God van Spinoza, of heeft Spinoza ooit gedacht aan de God van het atoom, aan de God van de snelheid van het licht in het kwadraat?
Ik kan niet anders, en ik verontschuldig me bij vrienden die een diepe band hebben met de God van de Kerk, dan te spreken over de God van het atoom, de God van het Universum, te spreken over een kosmische God, de enige die ik ken en die zijn tentakels heeft tot in het Higgs deeltje, tot in elk deeltje van de natuur, van ons lichaam, van onze geest.
En dan, kan het niet anders, onmogelijk anders, dan dat deze God, ook deze van Spinoza, de Oorzaak is die er noodzakelijk moet geweest zijn in den beginne: Tao of het Woord.
Ik schrijf dit de morgen van 15 mei 2016: het is mijn morgengebed.
16-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-05-2016 |
Spinoza en Einstein, vervolg |
Ik heb getracht me totaal te bevrijden van mijn christelijke roots. Heb getracht me in te beelden, dat alles zelfontplooiing is geweest: het ene voortvloeiend uit het andere, maar dan stuit ik, zoals wellicht ieder van ons, op de oorzaak waar alles mee begon, die ook een gevolg moet geweest zijn van een vorige oorzaak. Wat of wie deze ‘oorzaak er vóór’ was en, waarom er deze eerste oorzaak was, is de vraag van het leven. En, alles samen genomen, zijn we gelukkig dat die vraag er is, ze houdt ons bezig, het is deel van ons mens-zijn, want wat indien we alles wisten?
Ik heb Spinoza niet gelezen zoals professor Herman De Dijn en weet niet hoe Spinoza dit oplost. Ik weet evenmin waarom er een Universum nodig was. Om deze reden, ‘moet’ er iemand of iets geweest zijn die/dat de noodzaak van een Universum in zich droeg en ook, en dit is belangrijk voor mij, dat er erna, ook iemand, de mens, zijn moest die er zich bewust van was, dat het Universum er was en hoe het er was. Want het Universum op zich zelf bestaande, was lijk een berg met op de top ervan, waar nooit iemand komen kon, de mooiste bloem die, totaal nutteloos als ze zich voelde, hunkerde naar iets of iemand die weten zou dat ze er was, hoe ze er was en - en dit is uiterst belangrijk – dat er iemand was langs wie ze ‘zien’ zou hoe ze er was. Maar er nooit iemand komende verging ze van eenzaamheid.
Ik kan me niet indenken wat die eerste oorzaak zou geweest zijn maar ze was nodig, dus ze ‘moet’ er geweest zijn. Zelfs in geval van zelfbevruchting, moet er, zoals Augustinus zegt, een korrel zaad geweest zijn, een Universum in potentie en was er van zelfbevruchting of van het oorzakelijkheidsprincipe geen sprake meer. Integendeel, alles lag van bij de ontkieming – de Big Bang - wetmatig vast; alles zou worden zoals het potentieel was voorzien. Ook dat de mens zou komen, ook dat hij zou evolueren van Neanderthaler naar homo sapiens en ook verder nog zou evolueren, oneindig verder nog. En wat dit verder ook moge zijn, de wildste veronderstellingen zijn mogelijk, maar ze zijn er in potentie.
In een dergelijke voorstelling van feiten, kan er geen sprake zijn van toeval, is het een vooraf uitgestippelde weg die gevolgd wordt en die naar ik vermoed niet zal of zelfs niet kan verlaten worden. De mens, zit vast op deze weg en kan niet anders dan volgen waar ook hij heen wordt gevoerd.
15-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-05-2016 |
Spinoza en Einstein |
Professor Herman De Dijn, K.U.L., over Spinoza en Einstein of, hoe Einsteins filosofisch-religieuze gedachten zich verweefden met de gedachten van Spinoza. Een schitterend betoog van een groot Spinoza kenner, een genot om er naar hem te luisteren, hoe hij klaar en duidelijk ons het gedachtenbeeld bracht van Spinoza en Einstein al twee religieuze ongelovigen, gelovend in het kosmische, dragers van ‘a cosmic religious feeling’ en hieruit intuïtief voortkomend, een ‘Amor intellectualis Dei’.
Mij stoorde het echter in zijn inleiding te horen, als komende van Spinoza – en het hield me bezig tijdens zijn hele betoog - dat de komst van de mens, een louter toevallig gebeuren was, iets dat voortvloeide uit de kosmos zelf. Een zin die ik vanaf Jacques Monod altijd verworpen heb.
Ik preciseer hier mijn idee waarover ik achteraf met Professor De Dijn discussieerde. Wat ik echter in de discussie niet duidelijk heb gezegd is, dat als ik spreek over de mens, dan spreek ik over zijn spirituele eigenschappen, spreek ik over de geest in de mens.
Dus herhaal ik nu, om elk misverstand te vermijden, dat de mens, zoals hij fysisch is, louter toeval is, ik heel goed kan aanvaarden. Spinoza zegt dat alles wetmatig – hij spreekt van een ijzeren wetmatigheid - bepaald is, ook de mens, als zijnde voortkomende uit een keten van oorzaak en gevolg, of het ene voortvloeiend uit het andere. Dit kan ik volledig aanvaarden. Maar als er in die wetmatigheid ook begrepen is dat de geest in de mens, evolueren zou, komende van praktisch nul tot een ‘zelfbewustzijn’ en, tot een toestand die hem in staat stelt het Universum te zien, er over te zeggen wat hij erover denkt, en zelfs, zoals Spinoza, zeggen dat alles ‘in’ God is en dat we dus een miniem deeltje zijn van die God, dan heb ik er problemen mee; kan het voor mij geen toeval meer zijn, maar moet dit van bij de aanvang, gewild zijn. Met hieruit voortvloeiend: de mens is er niet, als product van het Universum, maar het Universum is er omwille van de mens (de geest in de mens wel te verstaan). Wat, ik weet het, een boude uitspraak is.
Begrijpelijk dus dat ik na de toespraak van Professor De Dijn ben recht gekomen en gezegd dat ik zijn voordracht prachtig vond dat ik me al lang het idee van ‘a cosmic religious feeling’ had eigen gemaakt en dat ik me dus voelde als een kosmisch iemand, met liefde voor wat kosmisch is, zoals ik wist en voelde dat hij er een was; maar dat dit ‘kosmisch ingekleed zijn’ bij mij verder ging en dat ik me niet kon verzoenen met het idee - hoewel ik me beschouwde als een Spinozist – als zou de komst van de geest in de mens louter toevallig zijn.
Dit strookte absoluut niet met wat ik erover denk heb ik gezegd en, voegde ik eraan toe, indien Spinoza kennis had gehad van de ‘New Physics’, hij het woord toeval niet zou gebruikt hebben. Dat ik zelfs geloofde dat de geest in de mens het meest noodzakelijk in het Universum was; dat ik zelfs geloofde dat het Universum er was opdat de geest-mens er zou kunnen zijn, en dat de evolutie van de mens van Neanderthaler tot homo sapiens niet het werk was van de mens zelf, maar het product van het evolutieve karakter van het Universum.
Waar ik misschien een stap te ver ben gegaan, want dit betekent dat de mens gewild was door de Kosmos. Maar wat ware, en wat was de betekenis geweest van het hele kosmische gebeuren indien de mens, zoals hij er nu is, niet zou bestaan hebben. Welk nut zou dit gebeuren gehad hebben ware er niet ‘iemand’, de mens, geweest om dit vast te stellen. Ik had er nog iets willen aan toevoegen, iets over een hadith van de profeet, en iets over Dante, wat hij erover zegt in zijn Hel, maar ik voelde dat ik al te ver was gegaan
Jouw idee, repliceerde De Dijn is gestoeld op de christelijke gedachte dat de Schepping, als er een zou geweest zijn, een gewilde schepping was, wat nu niet het idee van Spinoza was.
Ik heb er niet op geantwoord, heb alleen gedacht dat ik als denkende mens mij heel wat beter voelde als gewild door het Universum, dan als een toevallig product ervan. En dat dit zin gaf aan mijn leven hier op deze aarde, want als mijn geest een gewilde geest was, hij niet verdwijnen zou door de dood.
14-05-2016, 07:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-05-2016 |
Zij die gingen. |
Ik las in ‘Fragments of a Journal’ van Eugene Ionesco[1], een schitterende passage, geschreven na het overlijden van een vriend van hem:
‘Our friend has just died. Here in his empty study, with his books, his photograph. Out of all people we have known, the dead are allready far more numerous than the living. When shall we learn to hope for death instead of dreading it We should attain the state of mind of the Mexicans of old, for whom death was an occasion of rejoicing. The whole of humanity should be reorganized in this direction; civilization has got off to a bad start by staking everything on existence, on life, on history and on politics. It’s because we have staked everything on life that we are incapable of living’.
Na mij zal hier ook een lege ruimte overblijven met mijn boeken en geschriften, met de tekeningen en de kleine dingen die ik maakte. Al wat overbleef, na een leven lang te zijn bezig geweest met zaken van de geest, zaken die zullen vertellen van mij. Zoals er nog steeds vele zaken een echo zijn van een broer die ging. En van zovelen die we kenden, talrijker dan zij die overbleven.
Het komt, het ogenblik komt eraan dat de dood een welgekomen gast zal zijn, het ogenblik van verlossing, binnen te gaan in het rijk van de Grote Geest, en we begrijpen zullen dat we hier hebben rond gelopen, de ogen gesloten voor vele zaken en vooral voor dat laatste, allerlaatste ogenblik, dat er in potentie al IS.
Dan is er in prozavorm het gedicht dat we schreven en aan mijn broeder Daniël mee gegeven toen hij ging, al is hij heel dicht gebleven:
Laat binnenkomen wie niet welgekomen is, we zullen hem ontvangen met gedoofde woorden en aanvaarden, dat het ogenblik van keren aangebroken is: een ochtend vol koralen van Johan Sebastiaan Bach.
We dachten wel, het had wat later mogen zijn, we hadden, o zo graag, met jou en vele vrienden elementaire vragen nog gesteld, nog eens gehoord dat er geen einde is, dat alles eens vergleden, wij heropgenomen daar vanwaar we hgekomen zijn.
Maar het mag ook nu verteld en neergeschreven, dat we zijn opgestegen, onvervaard, omkranst met lichtaureolen en verblind het Andere Leven zijn in gegaan om er te wonen in het Arcadia waar alles samenkomt, gestold, gesublimeerd.
Vrouw en kind die we hebben lief gehad. En allen die onze handen in hun handen hielden, nu we beter weten, om je te zeggen, hij die aan mijn bed toen stond, een tijdje al, we hadden hem verwacht, we waren voorbereid.
Zo, wij met respect gezegd, hij toch welgekomen was.
[1] Eugene Ionesco: Fragments of a Journal, translated from the French by Jean Stewart, Paragon House, New York, 1990.
13-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-05-2016 |
In te brengen in manuscript |
En dan was er nog een derde telefoon, die van Michel. Hij dacht, zegde hij, voortdurend aan hem, hij wou weten hoe het stond met zijn boek, of hij er aan werkte en of het vorderde. Ugo had hem gerustgesteld, had hem verteld dat hij vanmorgen gekomen was aan de kaap van vijftig duizend woorden, dat hij dus halfweg was en dat hij gelukkig was te horen dat er vrienden waren die zich ontfermden over zijn werk.
Goed, heel goed, dan kun je gaan denken aan een tweede boek had Michel geantwoord, want een uitgever wenst te weten of je iets meer kunt dan één boek schrijven. Geen nood had hij geantwoord, ik blijf werken aan mijn boek en blijf ook mijn dagelijkse blog van vijfhonderd woorden verzorgen.
En dan kwam de vraag, een bede bijna, om per mail hem die vijftigduizend woorden te sturen, hij zou ze graag lezen. Je weet dat ik voldoende Nederlands ken, mail me wat je al hebt, stuur het me, s’il te plait.
Hij beloofde het. Hij was hem zelfs heel dankbaar dat hij het lezen wou in het stadium waarin het zich bevond en hij zou het vandaag nog doen, omdat hij, Michel het was, en omdat hij hem kende als een groot literatuurkenner, want had Ugo er aan toegevoegd, het is goede literatuur die ik brengen wil, geen liefdesromannetje.
'Bravo, Ugo, zo ken ik je, stuur het me, zelfs à l’état brut, nu, onmiddellijk'.
Maar Ugo bedacht zich, neen, ik stuur je mijn begin, het deel waar jij een rol in speelt. Het is een sfeerbeeld dat ik er in ophang en dat het boek door wordt behouden. Je geeft me er je oordeel over en we zien wel verder. Maar ik wens ook dat mijn boek voor jou een verrassing blijft, je hebt me wel in Rosario kunnen overtuigen er aan te beginnen en ik heb je raad gevolgd. En ik zeg dit ook in mijn hoofdstuk 1, dat jij het bent geweest die het raderwerk in gang heeft gezet.
Dit was dan hun afspraak, Michel zou het lezen en hem zeggen wat hij er over dacht. Ugo voelde zich opgelucht, voelde dat hij langs diverse zijden gesteund werd in zijn opzet. Vrienden dachten aan hem, hij leefde bij en in hen. Hij zou trachten hen vooral niet te ontgoochelen. Want in hem was er het gevoel dat wat hij tot op heden geschreven had, waardevol was, dan toch voor hem. Of het ook waardevol was voor de wereld ‘was not his business’, wist Eliot, die deze gedachte gaan halen was in de Bhagavad Gita.
Dit is, waarde lezer, een pak woorden dat ik nog wil inbrengen in mijn manuscript. Het scheen me onlogisch toe dat ik begon bij Michel en dat ik erna niets meer zou gezegd hebben over hem, terwijl hij in feite de aanleiding was voor het schrijven van het boek.
12-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |