Twee getuigen van Jehova zijn komen aanbellen: een dame met een glimlach en een ietwat oudere man, stug kijkend, een man die ik ken van vroegere bezoeken. De dame met de Bijbel in de hand, de man met zijn vinger tussen de bladzijden van een andere Bijbel, staan voor mij, het is tien uur, er waait een koude wind
De dame vertelt me dat ze me de boodschap brengt van Jezus, dat het onheil in de wereld alleen door de liefde kan overwonnen worden. Ze heeft een zacht en jong gelaat, hoogstens veertig. Ze is een en al liefde als ze spreekt. ‘Is ze ook vrouw?’ denk ik, en hoe komt ze bij die man terecht die daar zwijgend staat, wachtend op zijn ogenblik.
Hun aanbellen stoort me niet, eigenlijk bewonder ik hen meer dan ik hen begrijp. Destijds kreeg ik eens twee mormonen, jonge kerels, over de vloer die met hun fiets over de stad dwaalden, en die ik had uitgenodigd op een avondmaal. De getuigen echter waag ik niet binnen te vragen, vooral de man niet. Aan de dame echter vertel ik graag dat ik enkele Bijbels bezit en er ook in lees, en ze is er me dankbaar voor.
Maar dan zeg ik dat het vandaag boeken zijn, geschreven voor de mens die leefde twee duizend jaar geleden en dat we ondertussen een andere Bijbel te lezen kregen, die van de Nieuwe Fysica. Ik had dit niet moeten zeggen, toch niet tegen haar, want ze begreep niet wat ik hiermede bedoelde. Zo kreeg de man de gelegenheid te zeggen, dat het geschreven stond in de Bijbel, dat ze op ongeloof zouden stuiten en hij opened zijn Bijbel en las wat Paulus er over geschreven had, dat er heidense verklaringen zouden worden afgelegd.
Ondanks dit, heb ik geantwoord, dat Paulus kameraad was. ‘Maar nu je hier bent vertel me eens wat Paulus, drie jaar lang, zoals hij schrijft, is gaan zoeken in Arabië, alvorens naar Petrus te gaan en naar Jacobus, de broeder van Jezus, zoals hij ook zegt.’ Maar de man hoorde mijn vraag niet ik heb hem laten praten, voor de vuist weg, verzen uit het Nieuwe Testament citerend met de verve die hem, als getuige van Jehovah eigen was.
Ik zag hoe de rhododendrons voor de deur in volle bloei gekomen waren en hoe de dame zwijgen bleef terwijl de man verder ging. En toch zouden ze, en ik geloof hen, de wereld veranderen.
Ik zag hen vergaderen in kleine ongezellige, te sobere ruimtes, lezend en herlezend de woorden van Jezus en van zijn Apostelen en vooral de woorden van Paulus, de reus onder de volgelingen, de nieuwe Christus. Toen hij uitgepraat raakte overhandigde de dame met de glimlach, me een gekleurde brochure die ik beloofde te zullen lezen. Heb hen de hand gedrukt toen ze zijn weggegaan. Schijnbaar voldaan, ze hadden me kunnen zeggen wat ze te zeggen hadden en ik had geluisterd, zo dachten ze.
Wat er van overblijft is deze korte Blog. In het najaar zullen ze terugkomen. Of de dame er nog zal zijn weet ik niet, maar hun geloof moet heel sterk zijn.
Hoe denken ze na over hun tochten van deur tot deur, als ze wakker komen in de nacht en de slaap niet meer kunnen vinden? Wie zijn ze in hun eenzaamheid, of kennen ze, als Getuigen van Yehova, de eenzaamheid niet meer?
|