‘Exceptionnellement je me suis senti proche de quelque chose d’ineffable, totalement mystérieux mais réel du moins pour moi, une entité qu’à défaut d’un meilleur terme, j’appelle; ‘l’ultime réalité’.
Met deze zin sluit Christian de Duve zijn meesterwerk : ‘A l’écoute du vivant’[1] :
Wat bedoelt de Duve met ’l’Ultime Réalité’? is het, het verste punt in het bestaan van de kosmos, het begin dus, of nog iets dat er was vóór het begin? Is het aldus dat hij de Ultieme Realiteit wil zien? en waagt hij het niet de naam van God te gebruiken, al is het wel in deze richting dat hij denkt als hij schrijft: ‘Als wetenschapper is mijn hele leven doordrongen geweest van de overtuiging dat ik deelnam aan een veel betekende en revelerende benadering van de realiteit’.
Hij voelde dat er Iets moest zijn, maar hij wou geen beslissing nemen, hij wou er geen naam aan geven. Wat zijn volste recht was, want het vernoemen van de naam van God was voor hem een stap te ver, was een naam, was een levend iemand toevoegen aan de kosmos, een stap die hij niet zetten wou, wellicht omdat het aldus een terugkeer ware geweest naar het beeld uit zijn kinder- en jeugdjaren die hij al lang verlaten had.
Maar als wetenschapper heeft hij altijd geweten dat er ‘Iets’ was waarvoor hij geen naam had - zoals wij allen er geen naam voor hebben - wat ook niet belangrijk is als we maar weten dat er een een Ultieme Realiteit is, wat eigenlijk een zwaar betekenisvol woord is, een woord dat we graag willen toevoegen aan de vele woorden die we kennen om dat Iets te noemen.
Ik denk dat we allen, minstens, met een Ultieme Realiteit in het hoofd rond lopen, een Realiteit die er is en die er was van bij de aanvang. Wie weet, zelfs vóór de aanvang, of dan toch begrepen in de aanvang. En, als het er was in de aanvang dan is het er nog steeds, en dan val ik terug op de God van Spinoza die binnen het Universum verweven zit. Hij is er ‘binnenin’ zonder er ‘afzonderlijk’ te zijn.
Wat hij ook moge gezegd hebben en welke houding hij ook moge aangenomen hebben op het ogenblik van zijn dood, voor mij was hij een religieus man. Religieus in de zin dat hij voorstander was van een religie ontdaan van alle mythische begrippen, maar vasthoudend aan het sacrale van het leven dat hij ontdekte via de wetenschapper die hij was. Hij was voor mij een van die ongelovige gelovigen. Hij was een Spinozist.
[1] Christian de Duve, Prix Nobel de Médecine: ‘A l’écoute du vivant’, Odile Jacob, 2002.
|