Professor Herman De Dijn, K.U.L., over Spinoza en Einstein of, hoe Einsteins filosofisch-religieuze gedachten zich verweefden met de gedachten van Spinoza. Een schitterend betoog van een groot Spinoza kenner, een genot om er naar hem te luisteren, hoe hij klaar en duidelijk ons het gedachtenbeeld bracht van Spinoza en Einstein al twee religieuze ongelovigen, gelovend in het kosmische, dragers van ‘a cosmic religious feeling’ en hieruit intuïtief voortkomend, een ‘Amor intellectualis Dei’.
Mij stoorde het echter in zijn inleiding te horen, als komende van Spinoza – en het hield me bezig tijdens zijn hele betoog - dat de komst van de mens, een louter toevallig gebeuren was, iets dat voortvloeide uit de kosmos zelf. Een zin die ik vanaf Jacques Monod altijd verworpen heb.
Ik preciseer hier mijn idee waarover ik achteraf met Professor De Dijn discussieerde. Wat ik echter in de discussie niet duidelijk heb gezegd is, dat als ik spreek over de mens, dan spreek ik over zijn spirituele eigenschappen, spreek ik over de geest in de mens.
Dus herhaal ik nu, om elk misverstand te vermijden, dat de mens, zoals hij fysisch is, louter toeval is, ik heel goed kan aanvaarden. Spinoza zegt dat alles wetmatig – hij spreekt van een ijzeren wetmatigheid - bepaald is, ook de mens, als zijnde voortkomende uit een keten van oorzaak en gevolg, of het ene voortvloeiend uit het andere. Dit kan ik volledig aanvaarden. Maar als er in die wetmatigheid ook begrepen is dat de geest in de mens, evolueren zou, komende van praktisch nul tot een ‘zelfbewustzijn’ en, tot een toestand die hem in staat stelt het Universum te zien, er over te zeggen wat hij erover denkt, en zelfs, zoals Spinoza, zeggen dat alles ‘in’ God is en dat we dus een miniem deeltje zijn van die God, dan heb ik er problemen mee; kan het voor mij geen toeval meer zijn, maar moet dit van bij de aanvang, gewild zijn. Met hieruit voortvloeiend: de mens is er niet, als product van het Universum, maar het Universum is er omwille van de mens (de geest in de mens wel te verstaan). Wat, ik weet het, een boude uitspraak is.
Begrijpelijk dus dat ik na de toespraak van Professor De Dijn ben recht gekomen en gezegd dat ik zijn voordracht prachtig vond dat ik me al lang het idee van ‘a cosmic religious feeling’ had eigen gemaakt en dat ik me dus voelde als een kosmisch iemand, met liefde voor wat kosmisch is, zoals ik wist en voelde dat hij er een was; maar dat dit ‘kosmisch ingekleed zijn’ bij mij verder ging en dat ik me niet kon verzoenen met het idee - hoewel ik me beschouwde als een Spinozist – als zou de komst van de geest in de mens louter toevallig zijn.
Dit strookte absoluut niet met wat ik erover denk heb ik gezegd en, voegde ik eraan toe, indien Spinoza kennis had gehad van de ‘New Physics’, hij het woord toeval niet zou gebruikt hebben. Dat ik zelfs geloofde dat de geest in de mens het meest noodzakelijk in het Universum was; dat ik zelfs geloofde dat het Universum er was opdat de geest-mens er zou kunnen zijn, en dat de evolutie van de mens van Neanderthaler tot homo sapiens niet het werk was van de mens zelf, maar het product van het evolutieve karakter van het Universum.
Waar ik misschien een stap te ver ben gegaan, want dit betekent dat de mens gewild was door de Kosmos. Maar wat ware, en wat was de betekenis geweest van het hele kosmische gebeuren indien de mens, zoals hij er nu is, niet zou bestaan hebben. Welk nut zou dit gebeuren gehad hebben ware er niet ‘iemand’, de mens, geweest om dit vast te stellen. Ik had er nog iets willen aan toevoegen, iets over een hadith van de profeet, en iets over Dante, wat hij erover zegt in zijn Hel, maar ik voelde dat ik al te ver was gegaan
Jouw idee, repliceerde De Dijn is gestoeld op de christelijke gedachte dat de Schepping, als er een zou geweest zijn, een gewilde schepping was, wat nu niet het idee van Spinoza was.
Ik heb er niet op geantwoord, heb alleen gedacht dat ik als denkende mens mij heel wat beter voelde als gewild door het Universum, dan als een toevallig product ervan. En dat dit zin gaf aan mijn leven hier op deze aarde, want als mijn geest een gewilde geest was, hij niet verdwijnen zou door de dood.
|