 |
|
 |
|
|
 |
04-04-2016 |
Fragment |
Maar, lieve Anja, vanochtend, na je telefoon, me zeggende dat je onderweg waart, ben ik lijk een jonge man gaan fietsen doorheen de lege velden. De wind zong in mijn oren, het ontluikende leven greep me aan. Ik was water en land, was luchten en bomen, was deel van alles en alles was deel van mij.
Ineens waren alle uren zonder jou opgelost. Ik hoorde je, ik beluisterde je woorden in de klank ervan, ik hoorde je lichaam, je tederheid, je tasten naar mij.
Zevenvoudig is de echo van je naam gebleven zoals ik las in mijn dagboek van het jaar van onze eerste ontmoeting, toen ik rondzwierf met tent en slaapzak, samen met vrienden en gids, in het ‘Bijbel-land’ van Noord-Yemen en ik, staande op de hoogvlakte naar Kawkaban toe, met de vallei ver onder mij, plots je naam riep, of dacht te roepen en ik de echo hoorde of dacht te horen, zevenvoudig weerkaatst en in kringen terugkerend tot mij.
Heel die reis was er die volheid die ik vermeldde: de volheid van land en lucht en gebouwen en mensen en kinderen, de volheid van die enkele uren dat we samen waren, dat we samen gekend te hebben.
Thans is Kawkaban een naam die zingt omwille van jou en van het onbekende dat bekend werd en ook, omwille van de muezzin die me wekte zodat ik de slaap niet meer vinden kon, opgestaan ben en geruisloos weggegaan uit de kamer waar we allen, gehuld in onze slaapzak, de nacht hadden doorgebracht, om in de kilte van drieduizend meter door de straten te lopen om nog steeds je naam te horen.
Je boom was in mij aan het groeien. Ik sprak met jou, je liep met mij langs de huizen met de vreemd getekende gevels, grijs nog in het eerste licht, tot plots de zon over de bergkam gleed en alles betoverde met kracht en klank en inhoud.
Dit alles en meer nog schreef ik neer die gouden morgen in Kawkaban. Kinderen stonden om me heen, verbaasd kijkend hoe mijn pen van links naar rechts over mijn blad liep. Het was allemaal niet zo heel veel, maar je bewoog in mij en ik geloofde in de aanwezigheid van Hem die ik niet noemen kan, maar voelen kon in het licht. Meer was het niet, enkel nog dat de tijd toen heeft stil gestaan: ik schrijvend, jij toekijkend over mij gebogen, met de kinderen om ons heen.
04-04-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-04-2016 |
Bedelaar van het woord |
Heb heel wat op te volgen, kan me zo maar niet los maken van een tekst waar ik een ganse dag mee begaan ben om die dan te vergeten en te denken aan een blog.
Zo komt het, dat ik me genoodzaakt zie, fragmenten uit mijn op komst zijnde manuscript te nemen en deze te gebruiken opdat er van mij geen leeg blad verschijnen zou waarmee ik jullie niet wil verrassen. Weet dat dit dagelijks optreden al meer dan vijf jaar loopt, ononderbroken dag aan dag, dat het meer is dan mijn gebed tot de wereld, meer is dan een morgen of avondoefening. Je zegt het maar en je herhaalt het in je alleenspraak, tot de man die je ook bent achter het klavier of gebogen over zijn dagboek.
Als de morgen komt, het licht zwanger van de woorden in jou - bomen en struiken een donkere massa - zoekt je diep. Soms is het een gouden zin die opduikt, soms is het een zin omkneld met vreemde gedachten, soms is het een heilzame en ontvankelijke zin, want dit is je wereld, de wereld waar je binnenschuift ongewassen, ongeschoren, als bedelaar van het woord.
Want je bent, een bedelaar, een ingestelde op het woord. Je kunt je niet herinneren dat het ooit anders is geweest, dat je de dag kon binnen gaan en terug verlaten zonder een jota geschreven te hebben. Lezen telde niet, kwam niet in aanmerking. Je waart wat het leven betrof aangewezen op het scheppen van zinnen die je hoopte zo maar te rapen te hebben, flarden woorden die je bereikten van uit de krans licht om je heen, die binnenschoven gevoed door geluiden van de winden buiten, van de regen tegen het raam, of het gezang van de merel in de kruin van de ceder. Bevreemdend, hoe alles zich afspeelt voor jou, als je herleid bent tot het verzamelen van een hoop woorden.
Tot het gebeurt dat een vriend even langs komt met ‘Cinque Novelle’ van Mario Soldati, novelle per l’inverno, met de Italiaanse woorduitleg onderaan het blad, waarmee hij je vergast, waarmee hij je aantoont dat je geen illustere onbekende bent voor hem, maar een vriend die hij in zijn hart draagt.
Ik wijzigde een paar dagen geleden op aanraden van een andere vriend – hoe goed ik omringd ben – het begin van mijn manuscript met de gedachte, dat je nimmer weet in welke mate je aanwezig bent in de gedachtenwereld van vrienden en kennissen. Want je leidt een veelvuldig leven. Een dat je min of meer beheerst, een dat het onderwerp is van wat je schrijft en enkele andere levens, in de hoofden en de harten buiten jou, levens die je niet controleren kunt, enkel aanmoedigen kunt of, die je door langdurig zwijgen kunt laten uitdrogen.
Als ik een blog schrijft – het is vandaag dat ik denk aan dit detail – is het omdat ik weet dat ik aanwezig ben met mijn geschriften in het dagelijks bestaan van hen die me lezen en is wat ik schrijf het voedsel voor mijn leven in hen. Lichtzinnig kan ik er dus absoluut niet over oordelen.
Wat kan ik meer wensen deze morgen van 3 april 2016, denkend aan de tijd, nog niet zo lang geleden dat we binnenstapten in het jaar 2016, en nu al een vierde van het jaar al verder, hoe enorm vlug de aarde haar baan aflegt omheen haar zon, en soms, als de genade me bereikt, hoe vlug mijn blog soms geschreven staat, klaar om de dag binnen te gaan..
03-04-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-04-2016 |
Fragment |
Boeken ook: de nachten lang en wegdromen terwijl je las en je in gedachten op plaatsen waart die je zo goed kende en een lichaam tegen jou gedrukt, warm en slank dat je omknellen kon met een arm als je wandelde met haar, in de herfst of in de lente en in de winter zelfs, omheen de vijver met de eenden die erop neerstreken.
En nog kan hij niet los van wat was als hij ‘s middags neerligt op het bed met het venster open, de meesjes en de merels en de mussen en het in gedachten zomer is met de wind over het wiegende koren en ze beiden diep in het korenveld waren doorgedrongen en zijn hand geschoven onder haar half open bloes, een kleine godin die ze toen was. En omdat ze niet wachten konden, omdat het leven zo overrompelend was, zo tintelend, zo bruisend om hen heen, het gouden stuifmeel dwarrelend over hen en diep in hem en in haar zich mengend. Terwijl de leeuwerik opsteeg die ze volgen konden als ze neerlagen in de koele aarde met haar hand in zijn hand en ze kleiner werden naarmate ze de leeuwerik volgden: het golvende korenveld met de akkers en velden er omheen, en de donkere vlek van het bos. En zij beiden, beweegloos, ademend met het koren, ademend met de aarde, tussen het rood van papavers en het blauw van korenbloemen.
Zovele herinneringen die hij niet meer houden kan. Hij is het medium langs waar alles zich opnieuw voltrekken kan, waziger steeds en meer en meer herleid tot de essentie ervan, de sappen ervan, de zaadcellen ervan. Hij denkt, als ik dit alles neerschrijf dan blijft dit hier in tekens omgezet, als hij schrijft dat ze beiden blootvoets door het warme, mulle zand van de veldweg wandelden, dan blijft dit behouden en kan er nimmer iets aan gewijzigd worden, niets in min, maar veel in meer.
Zoals hij zich uit Dokter Zhivago herinnert nog hoe Yuri’s moeder begraven wordt en Yuri de nacht doorbrengt in een cel van het klooster met door het raampje, het zicht op de tuin met de bevroren groenten. Ook dit beeld blijft bewaard voor de eeuwigheid, alsof hij het zelf heeft beleefd, heeft neergeschreven.
Hij denkt, toch gaat het gaat goed met mij, het is nimmer in mijn ganse leven zo goed geweest. Ik voel dat ik leef, ik voel dat de geest beweegt in mij, ik voel dat de wereld zich buigt over mij, dat wat ik denk, Elohim te zijn, zwelt omheen mij en dat ik me wegschrijf in Hem, totaal opgezogen ben door Hem, ook wat was, en ook wat is en wat nog komen zal.
Het gaat me heel goed, God van mijn hart, en in meer is er een opening, naar iets dat gebeuren kan, iets vreemd maar ook iets beloftevol. Het gaat me heel goed, schrijvend in de cirkel licht over me.
Mahler op de radio. Hij denkt het gaat me inderdaad zeer goed, ook omdat hij het ouder worden niet voelt als een zwaarte, maar wel als een lichtheid, een helderheid, een stilte ook die hem toelaat weg te duiken in de vijver van de geest en er in weg te drijven.
02-04-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-04-2016 |
Hoe een boek geschreven wordt |
Mijn broer Daniël verweet me dat ik een boek schreef en tezelfdertijd schreef hoe dit gebeurde, een boek over het schrijven van een boek eigenlijk.
Ik meen me te herinneren dat Elias Canetti in zijn ‘Pantheon van vergeten dingen’ er een identiek procedé op nahield. Ik ben er hem dankbaar voor omdat ik het een logische werkmethode vind, en het me toelaat te schrijven hoe ik werk en hoe een boek ontstaan kan.
Ik weet dat het ongewoon lijkt maar het schijnt me toe dat het eerlijker is, dat de lezer weten mag hoe je gewerkt heb, weten mag wanneer het schrijven vlotte en wanneer niet. Het boek krijgt aldus een dimensie in meer, of vergis ik me?
In feite is er nu een schrijver die schrijft over de mens die Ugo is, iemand die weet wat Ugo denkt, en hoort en ziet wat hij zegt en doet. Het is dus niet Ugo die schrijft, het is een buitenstaander die over Ugo vertelt, wat logisch is als het boek niet in de ik-persoon geschreven wordt. Hij kan nu ongestraft en ongemoeid en onopgemerkt alle kanten uit.
Lang geleden las ik van Canetti zijn ‘Histoire d’une Vie’ (Albin Michel 1980), zijnde de vertaling van ‘Die Gerettete Zunge, Geschichte einer Jugend’, en heb ook in mijn rekken dat andere boek van hem ‘Masse et puissance’ de vertaling van ’Masse und Macht’ dat ik kocht in april 1992 en nog, tot mijn scha en schande, lezen moet, vooral omdat ik destijds afgeschrikt ben geweest door het aantal pagina’s en de te kleine druk van de uitgave van Gallimard (1966).
Heeft het nog zin het boek dat Canetti schreef en beëindigde in 1960, te gaan lezen nadat het twintig jaar ongelezen is blijven wachten in mijn boekenkast? Ik denk er nog niet aan, maar vond het deze namiddag terug en legde het bovenop een stapel boeken, waar het nog een tijdje zal blijven liggen.
Waarom ik over Canetti spreek is duidelijk, ik vernoem hem in mijn boek in verband met een vriend oud-collega die dergelijke boeken verslond en me er over vertelde als we na de lunch op en neer wandelden op het terras van de Bank in Brussel. Ik heb die vriend, Michel J. een plaats gegeven in mijn boek, een boek dat misschien nooit het daglicht zal zien.
01-04-2016, 06:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-03-2016 |
Eugène Ionesco |
Onder mijn boeken zijn er die leven in mijn gedachten, andere die nog wel eens geopend worden maar vooral de vele die in hun rek blijven, alsof ze voor mij niet bestaan. Tot het gebeurt dat ik, om een of andere reden, die ik niet ken of niet wens te kennen, een van die boeken uit zijn rek neem om het in te kijken en dan te vallen op een onderlijnde passage, met een foto als bladwijzer erbij, en te lezen wat ik maar al te graag wou lezen, een bevestiging van wat ik ook al geschreven had, niet meer wetende van waar ik het gehaald had.
Zo was er deze avond voor het slapen gaan ‘Fragments of a Journal’ van Eugene Ionesco[1], waarin ik, in een door hem niet (in zijn origineel) overgenomen passage uit ‘Exit the King’ , zo maar lezen kon:
‘(Is there a universal consciousness? Is consciousness all pervading? Is there a dormant consciousness in stone, as I believe Leibnitz thought? Neither Planck, nor Heisenberg, nor Einstein, nor de Broglie wholly rejects the idea of a universal, cosmic consciousness. There may be some plan, some intention. If there is an intention, there is consciousness. These thinkers do not exclude the idea of a God who would be that consciousness)’.
Een ‘kosmisch bewust-zijn’ aanwezig in de steen van Leibnitz, of wat ik ooit dacht aanwezig in die steen als het Allesomvattende van Kant.
En wat ik ook schreef, Ionesco kan niets anders dan schrijven. Zo lees ik op het einde van zijn test-tekst in zijn Journal over ‘Exit the King’:
Perhaps I shall keep on to the end writing books and plays, because I can’t do anything but that. I’m incapable of any other profession. Since I’ve known myself, I have never done anything else.
Schrijven is een ziekte, is een drug, ik voel het, ik beleef het. Maar mijn schrijven heeft niet de geladenheid die een schrijver als Ionesco heeft. Wil ik blijven blogs schrijven dan moet ik meer schrijvers als Ionesco gaan lezen. Ionesco weet wat schrijven is en hoe het moet. Maar er is meer, ik zal nu ook Wildiers gaan lezen in wat hij schrijft over zijn (droom) ontmoeting met Ionesco.
Een raad die ik geef aan zij die een ruime bibliotheek in huis hebben, vergeet een dag het dagblad te lezen en klasseer voor de zoveelste maal je boeken in hun rek.
Verrassingen wachten je.
[1] Eugene Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translated from the French by Jean Stewart, Ed. Paragon House, New York, 1990.
31-03-2016, 06:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-03-2016 |
Fragment |
‘Hoe staat het met je boek’, vroeg Raoul
‘Wel ik ga het afsluiten. Ik zou nog wel, to please you, Ann, kunnen schrijven over Bergher en het mysterieuze in ‘La Chartreuse de Parme’, in elk geval een veel belovend boek waarin Bergher verwijst naar Psalm 139 die ik zo graag citeer, namelijk de psalm over het boek waar al het nog voor ons komende staat opgetekend. Ik zou nog wat meer kunnen vertellen over Akhnaton en dan vooral over zijn prachtige Atonhymne’ die, hetzij een kopie is van psalm 104, hetzij de oorspronkelijke tekst ervan; de meningen zijn, zoals altijd als het de Bijbel netreft, uiteenlopend al naar gelang Akhnaton geplaatst wordt in de VIIde of in de XIIIde eeuw voor Chr. Ik zou ook nog kunnen uitweiden over Kamal Salibi en wat hij waagt te schrijven over Jezus, maar ik denk dat ik genoeg verteld heb en dat ik mijn boek mag sluiten’.
‘En, is er een plot in je boek, wacht er ons een verrassing op het einde? Vroeg John.
‘Zeker, een slot dat je allen, hoop ik toch, verbazen zal, maar waarover ik vandaag met geen woord ga reppen, zo heeft mijn boek zijn plot, dan toch tenminste voor jullie’
Ze keken naar elkaar, overdreef hij niet als hij maar bleef uitweiden over dat boek van hem alsof het een meesterwerk worden zou, maar voor hen was het een onderwerp waarover gesproken kon worden en dus bleven ze aandringen.
‘Uiteindelijk staat er niet zoveel in dat boek van mij, ik zou er nog heel wat kunnen aan toevoegen, maar ik denk dat waar ik nu aangekomen ben, het zelfs beter ware er dingen uit weg te nemen dan er nog andere aan toe te voegen.
‘En dan de brief die je me vorige week hebt gestuurd komt die ook in het boek?’
‘Ik denk het John, ik denk het. Als ik hem geschreven heb was het met de bedoeling hem ergens tussen te schuiven’.
‘Maar, Ugo, je antwoordt hierin niet op de vraag welke zin het leven heeft.’
‘Wel, laat ik jullie eerst zeggen dat ik niet claim dat, wat ik jullie geschreven heb de absolute waarheid is. Er kan morgen bij mij een andere gedachte opduiken die de waarheid, als er een is, dichter benaderen zou. Wat ik heb willen duidelijk maken is heel eenvoudig, maar zoals ik geschreven heb, revolutionair: als de Neanderthaler is opgeklommen tot de homo sapiens dan, heb ik gezegd, is het niet te wijten aan de Neanderthaler zelf, het is een verschuiving die inherent is aan het evolutionair karakter van de kosmos, met dien verstande dat de homo sapiens wellicht niet het einde betekent en dat logisch gezien, als ik gelijk heb met wat ik waag te verkondigen, de homo sapiens slechts een begin is zoals de Neanderthaler een begin was. Ik vermoed dus sterk dat dit ‘op-weg-zijn-naar’ amper begonnen is. Vraag me niet waar dit eindigen zal. Ik sluit niets uit, vraag me eerder of de Bijbel
hierbij een rol kan gespeeld hebben, wel het kan, het wijst in elk geval in die richting. Wat betekenen zou en hier wik ik dubbel mijn woorden, dat de Bijbel in dit opzicht een (gewild) hulpmiddel was.
De zin van het leven is de zin die we zelf, als een full time homo sapiens, geven aan het leven. Het komt er in de eerste plaats op neer, een mens te zijn die zijn verantwoordelijkheid neemt als volwaardig lid, niet alleen van een gemeenschap van mensen, maar ook als een wezen volledig geïntegreerd in een kosmische omgeving. In de mate dat we dit kunnen verwezenlijken, elk op zijn eigen manier, leven we zoals het hoort. Een andere zin is er niet, al dacht ik er vroeger anders over, nu denk ik dat we, of we het willen of niet, onvermijdelijk evolueren zullen naar meer dan homo sapiens. De zin van het leven zou dan kunnen zijn zich in te stellen op deze verdere evolutie die ons wacht als mens.
30-03-2016, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-03-2016 |
Bezinning |
En elke dag begin je opnieuw, je raakt niet uitgeschreven omdat er geen andere uitweg is. Je hebt contacten met dichters schilders en beeldhouwers, alleen componisten behoren nog niet tot je vriendengroep. Maar jij bent de uitzondering, omdat je elke dag op het voorplan treedt met je blog die je verantwoordelijkheid is.
Zo verlopen je dagen van morgen tot avond, soms tot laat in de nacht. Hoe je dit ritme tot op heden hebt volgehouden is je een raadsel, telkens is daar die onstuitbare drang verder te gaan, verder gedachten op te zoeken van de meest voor de hand liggende tot de meest uitzonderlijke zoals gisteren, met dat gedicht dat geen gedicht is, maar eerder een gebed gekopieerd van een raam in de zuidergevel van de dorpskerk van Rye op de zuidkust van Engeland, dat je onvervaard hebt voorgelezen voor een hoop vrienden die je regelmatig ontmoet op de clubbijeenkomsten.
Je vreesde eerst het te doen, ook omwille dat het eerder een gebed was, maar je wist dat allen breed denkend zijn, dat velen nog regelmatig de zondagsmis bij wonen en anderen christelijk zijn opgevoed, maar even zijn afgedwaald, zoals jijzelf bent afgedwaald en nu naar een houvast zoekt om in alle eenvoud, maar groot zinnig te overleven zonder iemand pijn te doen, ook niet met woorden.
Je denkt dan aan de vrienden die je hebt onder de geestelijken en je weet maar al te goed waarover je geschreven hebt in dat boek dat je maar blijft vermelden, alsof het een unicum wordt, een bestseller zoals het laatste boek van Hertmans. Maar omwille van deze laatste groep vrienden aarzel je. Je spreekt er wel over met hen, maar geschreven zwart op wit in het aanschijn van velen, weegt dit zwaarder, is het een andere aangelegenheid. Je bent afgestapt van de leer van hun Kerk in deze teksten, je bent afgestapt van het beeld dat ze hebben van God als vader die gemeend heeft zijn zoon te moeten doen sterven voor de zonden van Adam en Eva, terwijl jij tevoorschijn komt met het beeld dat Spinoza, dat Kant ons voorhoudt van iemand die ons doet denken aan een God, maar helemaal niet deze van de Kerkgemeenschap.
Een God die, indien hij beter gekend ware het tegengewicht vormen zou van de God van de gekken in deze wereld van vandaag en van gisteren die zelfs, geen tien bladzijden gelezen hebben in de Koran en zeker nimmer gehoord hebben van een Hadith van hun profeet die Karen Armstrong[1] wel gelezen heeft dat God/Allah de mens geschapen heeft opdat hij door de mens gezien zou worden
De zelfmoordenaars, specialisten in het doden van anderen, denken dus dat dit de mens is die Allah geschapen heeft om door die mens gezien te worden
[1] Karen Armstrong: ‘A History of God’. Pag.273: ‘As the Sacred Hadith had made God say: ‘I was a hidden Treasure and I yearned to be known. Then I created creatures in order tot be known by them'.
29-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2016 |
Holy and humble men of heart |
Aan tafel in een bekend restaurant aan de oevers van de Leie, met de vrienden van de club waar hij nog regelmatig komt. Voor hen uit een weidevlakte die begint aan het water en in een lange trage beweging, zich uitstrekt tot de bomen aan de einder die in een boogvorm de weiden afbakenen, met in hun midden, er boven uit zoals het hoort, de toren van de dorpskerk.
Links de canadabomen, een compacte massa die het kasteel van Ooidonck bijna volledig verbergen en naar rechts toe, met kerk en enkele huizen, de droombomen, lindes en eiken en beuken, hun stammen en kruinen geëtst tegen de grijze luchten, en een brede treurwilg, teergroen al, het eerste teken van de nakende lente. Hij aquarelleert in woorden zoals een vriend die ging, zoon van Saverijs, het placht te doen als hij hier met hem aan tafel zat.
Hij ook zou gezien hebben dat er plots een vleugje zon over de weide gleed. Hij zou gezien hebben hoe in de verte de weide lichtend werd. Hij zou het licht zien glijden over een variatie van stille groenen en, waar meeuwen zich vallen lieten in het blauwe overstroomd gedeelte, zwermen ganzen neerstreken en dan, hoe bijna onder hen op het glinsterwater, meerkoeten dreven naar hun bestemming.
Turbulentie in hem om de middag die hen samenbracht zoals dit gebeurde elke eerste donderdag, turbulentie, om de schakeringen groen, die hij niet beschrijven kon, om de luchten die openschoven. En woorden die gesproken worden zoals het licht dat over de weiden schuift, die zijn als gedachten van de verre bomen, die zich mengen met de rimpels op de Leie, het gesprek van het licht dat zich mengt met water. Rimbaud moet er een gedicht over geschreven hebben: water zich mengend met licht, en het bewegen ervan, zoals het gisteren was en zoals het morgen zal zijn als ze hier niet zullen zijn.
En dan is het zijn beurt om, zoals het gebruikelijk is, de maaltijd te beginnen met een gedicht of een tekst of een woord dat vroeger een gebed was.
Hij heeft iets voorbereid, hij heeft een tekst geprint en uitgedeeld, een tekst die hij eens had opgetekend, toen ze - hoe jong of oud waren ze - na hun overtocht naar Dover, overnacht hadden in ‘the Mermaid’ in Rye en hij, in de valavond, alleen, de parish church had bezocht en de tekst in the south transept window, had overgeschreven.
Hij staat recht voor hen. ‘Hoort’, zegt hij, ‘wat geschreven staat in de glasramen van de parish church van Rye‘[1].
Jupiter – Comet – Moon – Sun – Milky way – Saturn
O ye angels of the Lord
O ye fire and heat
O ye lightnings and clouds
O ye wheels
O all ye beasts and cattle
O ye waters
O ye winter and summer
The earth
O ye seas and floods
O ye priests of the Lord
O ye shower and dew
O ye ice and snow
O ye mountains and hills
O ye whales and all what live in the waters
O ye children of men
O ye winds of God
O ye nights and days
O all ye green things upon the earth
O all ye fowls of the air
O ye holy and humble men of heart
Er was stilte toen hij zweeg, wellicht allen verwonderd. ‘Ik weet niet’ zegde hij, ‘of ik de tekst goed gelezen heb, mijn Engels klinkt niet zoals het hoort, ik weet evenmin hoe deze te ontcijferen is’, maar hij staat daar sedert eeuwen. Hij stond daar met de vrienden, het licht van de Leie-beemden door het wijde venster een cirkel tekenend om hen heen, zijn woorden die nog even hangen bleven, hij nog steeds rechtstaande voor de vrienden die staarden naar hem: holy and humble men of heart, zoals hij hen noemen wilde en zoals hij wist dat ze waren.
[1] Rye, one of the ‘cinque ports’ in het zuiden van Engeland.
28-03-2016, 07:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2016 |
Dagboeken |
Hij dacht die morgen, het oosten banden roze wisselend met banden blauw en de bomen roerloos getekend, wakker komend.
Hij dacht die morgen - een vraag die hem al een hele tijd bezig hield - wat vang ik aan met de dagboeken die ik heb volgeschreven en nu onderaan de boekenkast uit het zicht zijn verdwenen, is het wenselijk en geraadzaam de essentie eruit boven te halen en samen te brengen in één dagboek gespreid over een periode van meer dan dertig jaar? Hierbij hopende, zelf voldoende geboeid te worden door de woorden die hij schreef, en misschien zelfs, op vele plaatsen verrast vast te stellen, dat de teksten van toen nog heel goed leesbaar zijn en in niets verouderd zijn wat hun inhoud betreft.
Hij doet een poging, opent er enkele, beginnende in 1978 in 1992, in 2000, in 2010 en hij beseft onmiddellijk dat de pagina’s gefilterd moeten worden, herschikt en aangepast dat het geen zin heeft terug te vallen op ideeën die toentertijd nieuw waren voor hem maar nu ver zijn voorbijgestreefd. En onvermijdelijk herwerkt zouden worden in het licht van zijn gedachtewereld op vandaag.
Hij heeft al eens een poging gedaan en vijf jaren samengebundeld maar, als hij die bundeling nu zou herwerken, dan zou de helft ervan wegvallen. En dan ook, de hamvraag, eens her-opgedist, eens geresumeerd, wat vangt hij er mee aan. Maakt hij enige kans dat iemand zou opstaan om de ‘mijmeringen’ van een totaal onbekende, uit te geven? Hij zal er dus best aan doen vandaag de vraag ‘en suspense’, te houden voor later of, voor nimmer.
Ondertussen werkte hij verder aan zijn manuscript. Het laatste hoofdstuk is af, het hoofdstuk er naar toe eveneens. Blijft nu nog een lunch uit te schrijven. De inspiratie van de nacht helpende zou het kunnen dat, op het ogenblik dat Maria Magdalena verschijnt voor het open graf, zijn manuscript klaar is om te verrijzen.
Je weet maar nooit.
27-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2016 |
Akhnaton en Oedipus (Fragment) |
Weet je, Velikovsky, een naam die je van mij al moet gehoord hebben, tracht in dat fameuze boek van jou (Akhnaton und Oedipus) te bewijzen dat de geschiedenis van Akhnaton deze zou zijn van Œdipus, en vice versa. Hij tracht dit te bewijzen en volgens mij slaagt hij erin, ware er niet een ‘maar’. Want de geschiedenis van Akhnaton speelt zich volgens de Egyptische Chronologie af in de XIIIde eeuw voor Chr. En Sophocles schreef in de min Vde eeuw. Het schijnt me onwaarschijnlijk toe dat de overlevering bijna een millennium lang de geschiedenis van een Farao zou levend gehouden hebben, daarom is mijn antwoord op de vraag of Akhnaton Oedipus was, in eerste instantie negatief, neen, ik geloof het niet.
En Ugo ging verder: ‘Maar, de ‘maar’ is, dat Velikovsky - een man die wel het lezen waard is, al was het maar voor zijn kennis van de Bijbel - vertelt, en Robert De Telder in zijn onlangs verschenen boek, ‘De Tijd der Tijden’ bevestigt dit, dat de tempel van Solomon rond de jaren duizend voor Christus, geplunderd werd door de Shishak van de Bijbel en, dat de buit, meegenomen naar Egypte, gedetailleerd gebeiteld werd in de muren van de tempel van Tutmosis III in Karnak. Opmerkelijk is dat de er op voorkomende voorwerpen en meubilair exact deze zijn die vermeld staan in het boek ‘2 Kronieken’ van de Bijbel.
Voor Velikovsky en De Telder bestaat er niet de minste twijfel, de Shishak van de Bijbel was niemand minder dan Tutmosis III en die moet dus een tijdgenoot geweest zijn van koning Solomon die leefde in de min Xde eeuw. Tutmosis III leefde dus in de min Xde eeuw, en dus niet in de min XVde eeuw zoals de officiële Egyptische chronologie het aangeeft. Ik ga hier niet verder op in maar het resultaat van deze gap is dat Akhnaton moet geleefd hebben, niet in de XIIIde, zoals we altijd hebben gehoord, maar wel in de VIIIste eeuw. En dat, en hier komt het, dat Sophocles wel het verhaal van Akhnaton, kan gekend hebben en, dat hij zich dus gesteund heeft op historische gronden en het heel goed mogelijk is dat zijn Œdipus, wel kan gaan over het leven van Akhnaton. En dit is het dan, meer valt er niet over te vertellen.
Maar als het is zoals ik het hier uiteenzet, dan is het een heel interessant gebeuren voor allen die zich nog gewagen aan het stuk van Sophocles. En ook de figuur van Antigone, een der grootste figuren uit de wereldliteratuur, is historisch en heeft haar dubbelgangster in Meritaten de zuster van Tutankamon. George Steiner schreef een boek over alle stukken die er over Antigone bestaan en het werd er een van meer dan 300 pagina’s. Conclusie, mijn beste Raoul, je hebt me een fantastisch cadeau gedaan met het boek dat je me hebt meegebracht uit Keulen.’
Ugo stopte, al had hij er nog heel wat kunnen aan toevoegen. En nu hij er met zoveel aandrang over gesproken had, geloofde hij dat Velikovsky het bij het rechte eind had en dat hij, Velikovsky, hiermee een formidabele ontdekking had gedaan.
‘Ja, uiterst boeiend, Ugo, zoals jij het vertelt, maar in feite wijzigt het niets aan het Œdipus stuk van Sophocles. Of het nu fictie is of een waar gebeurde geschiedenis, de tekst blijft wat hij is.’
‘Dat wel, dat wel, maar, neem bijvoorbeeld het verhaal van Assepoester, of beter, neem het stuk ‘Saint Joan’ van Bernard Shaw, stel dat de ‘Saint Joan’, de Jeanne d’Arc van Shaw gaat over een voor iedereen fictief gekozen persoon, waar niemand ooit of te nooit, zoals in het geval Œdipus, iets over gehoord heeft; stel dan dat ineens onomstootbaar bewezen wordt dat die Jeanne d’Arc van Shaw wel heeft bestaan en dat ze, zoals het in het stuk voorkomt, levend verbrand werd op de markt of op welke plaats ook in Rouen, wat denk je, zou het stuk niet totaal anders worden gespeeld/gelezen?’
Raoul keek hem aan met grote ogen: ‘Ik denk het ja, maar Œdipus is niet Jeanne d’Arc’.
‘Neen, natuurlijk niet, maar neem het geval van Œdipus, denk je niet dat we er met andere ogen zouden naar kijken, indien het stuk nog gespeeld zou worden, denk je niet dat het gezicht van Akhnaton zou opduiken in de decors hier of daar?
‘Ik denk het ja, het zou een verschil maken’.
‘
26-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2016 |
Het blinde gevaar |
Al mijn tijd gaat naar het werken aan mijn boek. Ik weet het, mijn blog lijdt er onder, ik moet maar al te dikwijls mijn toevlucht nemen tot mijn manuscript om een blog te brengen. Het zijn dus uitzonderlijke toestanden waarin ik me voor het ogenblik bevind. Vandaag echter past het me te spreken over zaken waarover ik gisteren en eergisteren niet heb willen schrijven, ik heb het niet gedaan omdat ik weet dat ik mijn woede moest indijken en dat de tijd, die ook de afstand is, me hierbij kon helpen om mijn oordeel enigszins te matigen.
Wat me stoort is duidelijk en grenst aan het krankzinnige, namelijk dat een deel van het mens-dom gedreven wordt door wat ze denken - of wat hun geleerd wordt - van hun God te zijn.
Stel je voor, dat ze denken de precepten van hun God ontvangen te hebben via een profeet, dat deze precepten te boek werden gesteld en dat hieraan in niets mag getornd worden. Het boek is wat het is, het is een heilig boek en zoals alle heilige boeken, en hier begint het, het is op vele plaatsen interpreteerbaar. Zodat gemeend wordt dat ze in dat heilig boek van hen lezen kunnen dat, naast het feit dat de vrouw minderwaardig is, wat nog geen dodelijke kwaal is, dat ze met een kind van twaalf kunnen/mogen trouwen en, dat ze als opdracht hebben zoveel mogelijk – zij die niet bidden tot die God van hen – ongelovigen te doden, hierin zijn ze onverbiddelijk, het staat er. Ze mogen zich dus omgorden liefst met een band springstoffen en ze mogen die laten ontploffen liefst waar er zoveel mogelijk ongelovigen verzameld zijn.
Ik zie hier in het westen geen roman of boek verschijnen dat geïnterpreteerd zou kunnen worden, ik zeg wel geïnterpreteerd zou kunnen worden: al was het maar dat degene die geen kennis heeft of neemt van de precepten van het boek of deze zouden aanvallen, gedood mogen worden. Hoe lang zou een dergelijk boek bij ons in de rekken staan?
Nochtans is er een dergelijk boek, het is er officieel en het wordt geduld, vandaag wordt er hier in het westen mee gezwaaid alsof het een vaandel van God was. Kan het dan anders dat er aanhangers zijn van dat boek die zich er maar al te graag op beroepen om zich te omgorden, het liefst met een band springstoffen, tussen een menigte burgers te gaan staan, het liefst zoveel mogelijk en, zich te laten ontploffen.
Noteer hierbij dat er onder de lezers of aanhangers van het boek, naast wellicht heel wat onder hen die er afkerig tegen staan, er ook heel wat zijn die dit toejuichen of als normaal aanzien, gedekt als ze zijn door hun interpretatie van het boek, dat ik niet noemen wil.
Zo wat we ook zeggen of hoe we ons ook opstellen of wat we ook doen, de feiten zijn er en zullen er altijd zijn. Of we er nu 400 miljoen € tegen gooien of alles laten zoals het is, het zal geen aarde aan de dijk brengen, het zal hen niet beletten in het geheim een bom in elkaar te knutselen en deze te laten ontploffen op een door hen uitgekozen plaats. Hiervoor is geen zalf voorhanden. Het doden zit hen in de genen
Wat ik niet begrijp is het feit dat de IS strijders, hier nog geduld worden in dit land eens ze terug gekomen zijn en we nochtans niet weten waarom ze zijn teruggekeerd en met welke opdracht ze zijn teruggekomen. Het zijn nochtans IS strijders, alleen al als dusdanig zijn ze schuldig aan oorlogsmisdaden en zouden ze moeten veroordeeld worden door het gerechtshof in Den Haag.
We doen het niet, we sluiten ze zelfs om een of andere reden niet op, waarom, welke is de politiek die dit heeft beslist. Welke politiek is bereid hiervan de gevolgen te dragen in geval het zoals op 22 maart, faliekant uitvalt.
24-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
'Le besoin d'écrire (Fragment) |
Hoe mag hij interpreteren wat hij las in een boekje met de lokkende titel: ‘Le besoin d’écrire’, van Roger Vrigny[1], de behoefte van het schrijven:
‘Mais un roman n’est pas une histoire. Il ressemble plutôt à un voyage dont on devine la destination, sans en connaître l’itinéraire. Le tout est de partir, de faire le premier pas. Celui qui donnera la cadence ou la couleur ou l’esprit du voyage’. Een roman is geen verhaal. Hij lijkt meer op een tocht waarvan men de bestemming vermoedt zonder de weg ervan te kennen. Het komt er op aan te vertrekken, de eerste stap te zetten. Deze die het ritme zal aangeven of de kleur of de geest waarin de reis gebeuren zal.
Is dit geen geruststelling voor hem, voldoende om vertrouwen te hebben in de goede afloop van wat hij op een punt, diep in zijn jaren, begonnen was zonder vooropgesteld doel of plan?
De bejaarde dame – hij is nu even oud als zij toen was - van wie hij destijds in die grote augustusmaand de chalet in de Valais had gehuurd, had hem eens gevraagd welke boeken hij wel las. Hij had haar (gelukkig) geantwoord, alle boeken behalve romans. ‘C’est bien’, had ze toen gezegd, ‘la vie est déjà assez roman comme ça’. Het leven is al roman genoeg. Ze parafraseerde misschien Céline die iets in die aard had geschreven, die het had over verhalen zoals er voldoende zijn ‘dans les alcôves, les prétoires, les commissariats’, in de slaapkamers, rechtbanken, commissariaten.
Als hij terug blikt is zijn leven, naast de daden die hij stelde of niet stelde of niet had moeten stellen, vooral in essentie een aaneenschakeling geweest van boeken waarin hij voedsel vond om geestelijk te bestaan. En hij was gelukkig als het boek of het artikel voor hem een springplank betekende naar een andere idee of een ander boek.
Zo is hij ook van het dagelijkse klein gebeuren met soms een groot gebeuren. Hij rijdt weg in de dwarrelende sneeuw die neervalt over de wereld. Hij komt in de straten van de stad waar hij zich oneindig goed voelt. Hij is binnen waar de warmte is van boeken, torenhoog opgestapeld die zien hoe hij binnenkomt, de sneeuw in zijn grijze haren maar de gedachten nog ergens bij wat hij zo-even had neergeschreven. Een boek roept hem, een zwarte kaft met gouden letters en de prachtigste titel die hij verhopen kan: ‘Belonging to the Universe, a new Thinking about God and Nature’. Met er onder de naam van Fritjof Capra en twee andere namen die hij niet kent, maar die hij niet nodig heeft te kennen om het boek te betalen aan de blonde dame die hem zal blijven bekoren, al was het maar omdat de muziek, als hij het haar vraagt – zijn ogen een fractie in die van haar - een sonate van Cimarosa was.
Hij rijdt terug naar zijn dorp. Het sneeuwen heeft opgehouden en het boek wacht naast hem. Thuis kan hij niet nalaten er even in te bladeren terwijl hij rechtstaande een glas wijn drinkt en de lunch die hij haalde opwarmt in de microgolf. Hij leest tot zijn verbazing: ‘What we find in our Bibles preceding the book of Exodus is actually a reflexion on the exodus experience, even the story of creation is told in the light of Israels great liberation.’
De idee uit Belonging to the Universe bevestigt wat hij lange tijd geleden had ontdekt, namelijk dat de Exodus centraal staat in de Bijbel en dat zonder dit gebeuren er misschien geen Bijbel en ook geen bijbels volk zou geweest zijn of zich toch niet in een zelfde mate zou geconfirmeerd hebben.
Maar was het ook geen toeval (!) dat hij dit boek deze zin ontdekte precies op het ogenblik dat hij over dit Exodus-verhaal, deze morgen aan de ontbijttafel aan het lezen was geweest?
[1] Roger Vrigny: ‘Le besoin d’écrire’ Edition Grasset & Fasquelle, 1990, 93 pages.
24-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2016 |
Over de stilte in de bomen (fragment) |
Hij schrijft in de stilte van de kamer. De bomen met de zwellende takken staan eromheen, zijn met hun verste wortels doorgedrongen tot onder het huis. Hij weet zich zitten als in hun schoot, een veilige, gewijde plaats. Hij denkt: zoals Pasternak, zoals Mahler, bereik ik aldus een dimensie in meer, ben ik deel van het kosmisch gebeuren en met mijn woorden dring ik erin binnen. Hij ondervindt nu dat het samenbrengen van gedachten een lang proces is van noteren en aanpassen. Eerst in brede lijnen, daarna uitgewerkt, uitgesponnen, hernomen en herdacht, aangevuld en geschrapt en terug hernomen. Hopende dat bereikt wordt wat hij bereiken wil en dat, wat in woorden wordt omgezet, duidelijk zal aantonen dat hij zich voortdurend heeft willen plaatsen op de ebbe- en vloedbeweging, of het zich verplaatsen van het normaal-alledaagse naar het transcendent-eeuwige en terugkerend. Het aanzwellen van de golf en de terugval ervan om terug op te klimmen met een witte rand waarover de meeuwen hangen, krijsend in de wind die de geest is.
En boeken zijn zijn leven, hij gaat ermee slapen en staat ermee op. Hij woont er binnenin tot ver voorbij de laatste zin ervan. Aldus tracht hij altijd, en zovele met hem, te puren uit hun aroma. Soms is dit heel weinig soms is dit meer, soms is dit heel veel. En het is heel-veel dat de maatstaf is, dat aantoont hoe hoog wel geklommen is, de aarde wegschuivend onder hen: een blauwe lichtende bol tegen de mysterieuze oneindigheid van het zijnde.
Het ogenblik van het schrijven is het ogenblik van de geest. Altijd tasten we af én wat van vroeger is én de betekenis ervan in het licht van deze achtergrond. Hierbij kunnen we enkel herhalen, met eventueel wat schakering in de kleur, wat anderen vóór ons al geschreven hebben en hebben ze het niet geschreven, het gedacht hebben. En dit zal altijd zo zijn en zo blijven.
Maar hoe goed het is, te schrijven op zacht papier en met een zachte pen. Eens voltooid zal het boek, met zijn naam, de tijdloosheid binnengaan en levend zijn in deze tijdloosheid; zullen bewegend zijn de ideeën die er in opgenomen werden, bewegend de gevoelens die erin ruimte zoeken, bewegend de poëzie die hij betracht heeft en zal het boek zijn van een roerloosheid zoals
the stillness, as a Chinese jar still / moves perpetually in its stillness.
Maar hij ook heeft dit reeds lang begrepen, hij ook weet met Eliot dat de rust bewegen is. En het boek is meer naar binnen gegroeid dan naar buiten en hij heeft het zo gewild. Maar naar binnen of naar buiten het was steeds in de richting van het licht, de enige richting die gevolgd wordt door boom of plant, met omwegen mogelijks, maar altijd naar het licht toe.
Als hij de canadabomen ziet, of de beuken of de eiken als omfloerst met een schijn van kleur in de zwellende botten, dan is hij verwonderd vast te stellen hoe effen - alsof door handen gesnoeid - de ronding is van hun kruin. Waaruit hij besluiten kan hoe evenredig de stam zijn groeikrachten heeft verdeeld over alle takken, over alle twijgen die naar het licht zijn opgegaan.
Zo ook heeft de geest zich vastgezet in de mens en ligt de groeikracht ervan gelijkmatig verdeeld over alle mensen. Met dien verstande dat de takken en de twijgen hongeren naar de krachten in de stam, terwijl de mens nog immer de vrijheid heeft deze te volgen of te ignoreren. Hij beseft tevens dat hij ook zou moeten getuigen over de toonloosheid, die de mens omknelt. Maar we zijn hier niet om te getuigen over deze materiële wereld, maar om te getuigen over wat ons als mens verheft, niet om te getuigen over de dorheid van de woestijn maar over het vruchtbare land. Hij verwerpt dan ook elke vorm van kunst die deze dorheid benadrukken wil.
23-03-2016, 06:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-03-2016 |
De perfectie die we betrachten |
Ik, schrijf en herschrijf mijn begin. De idee is er maar de woorden vallen niet zoals ik het zou willen, toch niet helemaal. Het is maar dat ik weet hoe belangrijk een eerste zin wel is. Heb er zelfs al een blog over geschreven, wat niet belet dat ik vandaag klem zit en keer op keer een resultaat neerzet dat me niet voldoet. Ik dacht aan wat Paul Auster zegt in zijn ‘The invention of solitude’ over de eenzaamheid van de schrijver:
Every book is an image of solitude. It is a tangible object that one can pick up, put down, open, and close, and its words represent many months, if not many years, of one man’s solitude, so that with each word one reads in a book one might say to himself that he is confronting a particle of that solitude.
Zo voel ik het ook, elk woord is gewogen, wordt weerhouden, soms maar voor een tijdje, om daarna te verdwijnen. De eindkeuze is dan ook het resultaat van uiteenlopende beslissingen die de schrijver neemt in eer en geweten. Maar voor het nemen van die keuze staat hij alleen, er is niemand om hem hierbij te helpen en dit voor elk woord. Zo is elk woord een fractie van de eenzaamheid van de auteur, dixit Paul Auster en hij , meer dan wie ook, kan het weten.
Schrijven, vooral van poëzie is een voortdurend herbeginnen, geen enkel woord is verworven, het is een blijvende strijd van woord versus woord tot het gedicht geschreven staat, of tot we het gedicht als geschreven zien staan. Ik stel dit vast zo niet bij anderen dan toch bij mezelf. En als ik zeg dat de eerste zin belangrijk is dan geldt dit ook voor de laatste, die een orgelpunt moet zijn.
Dit is wat ik altijd betracht voor mijn blogs en voor de teksten of gedichten die ik schrijf. Een tekst/gedicht met een wankelend slot is onvolwaardig is een poging zonder echo. De echo die hangen blijft én bij de schrijver én evengoed bij de lezer ervan.
Ik denk, maar ik kan me vergissen - het middendeel zal het uitmaken - dat ik een goed slot gevonden heb voor mijn boek. Nog niet voor mijn begin. Wat er tussenin komt is af te wachten. Maar er is dus nog heel wat werk dat me opwacht in mijn eenzaamheid als bezetene door het schrijven.
l
22-03-2016, 08:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-03-2016 |
Het begin - Fragment |
Een fragment uit wat misschien het begin van een boek wordt.
Ugo maakte zich die morgen klaar om te vertrekken naar een dorpje waarvan hij amper de naam gehoord had, gelegen op de grens van het Pajottenland. Een uitnodiging, een telefoon op de middag – zoveel telefoons waren er niet – een stem die hij niet kende en een uitroep: ‘Ugo, c’est moi, Michel J.’ Hij was verrast geweest, hij zag hem naast zich wandelen op en neer op het terras van de Bank tijdens de middagpauze, hij met een stuk chocolade als dessert, hij de man die Proust las en Musil las: ‘der Mann ohne Eigenschaften’, de man die een concerto van Bach neuriede, de man met het notaboekje dat hij regelmatig boven haalde om een zin te lezen die hij genoteerd had uit een of ander boek, de man van zoveel, en nu, ineens, opgedoken uit de mist van de jaren die er tussen lagen. De aanleiding had hij gezegd, was een recital in het kunstencentrum Rosario, gelegen in een oud klooster had hij gezegd en met Julien Libeer, de beloftevolle pianist die hij wel moest kennen.
Hoewel meer dan een uur rijden, had hij toegezegd, zich verheugend hem, na al die jaren weer te zien. Het verkeer er heen verliep vlotter dan verwacht en hij kwam ruim te vroeg in het dorpje aan. Hij parkeerde de wagen op de parking naast de kerk en omdat het zondag was is hij even binnen gegaan. Hij voelde hoe klein en eenzaam hij er stond en hoe verbazend de ruimte was en het groot aantal wachtende stoelen met enkel de pastoor en de koster die er in rondliepen om alles in gereedheid te brengen voor het misoffer van elf uur. Hij bleef er maar enkele minuten, zich afvragend waarom hij wel was binnen gegaan daarna kwam hij buiten terug en volgde hij de Rosario aanduiding om aan te komen waar hij zijn moest, verrast door een gedicht van Gerrit Komrui, van Luuk Gruwez en van andere poëten aangebracht in de buitenmuur ter verwelkoming. En binnen in de tuin waren er ook sprekende gedichten van Weremeus Buning en Herman De Coninck. Het licht van de late herfst lag erover als een wijding en meer nog over de verwelkte bloemenperken, en over de paden er tussen, bedekt met bladeren van plataan en catalpa die hem herinnerden aan een versregel van T.S.Eliot.
Michel had hem gevraagd te wachten, het liefst in de bibliotheek en Ugo begreep onmiddellijk waarom als hij binnen kwam als eerste genodigde, in het heiligdom van boeken: de muren eeuwen ademend en het geprevel nog van vele stemmen dat er hing – hij dacht aan een passage bij Proust – en er was ook het vuur in de open haard, de organisatie had werkelijk aan alles gedacht. Met de gedichten buiten en de afgevallen bladeren op de grond was dit een oase, gezegend door gebed en versterving, een oase van ingetogenheid en een stilte, die de stilte was van zijn hart, een cel waarin zijn lichaam paste en nog meer zijn geest, als fluweel om hem gedrapeerd en hij, denkend aan de cel waarin een Ruusbroeck, een meester Eckhardt, een Hildegard von Bingen, gewenteld in hun God of badend in Zijn geest, moeten gezegd hebben hoe ze voelden en hoe dicht ze stonden tot het Absolute van de eeuwigheid, die nu de hunne is en de zijne worden zal.
Hij zat er neer aan de zware eiken tafel met het gastenboek open voor hem, waarin hij schreef: ‘Heb de rust en de stilte van deze plaats in mij laten bezinken opdat ik stilte en rust zou zijn eens ik deze plaats verlaten heb’.
Het is een dergelijke ruimte die hij altijd in gedachten, bewonen wilde, er de woorden grijpend en omhelzend die oprijzen van uit de dieptes van het bestaan. Het zijn momenten in je leven die wegen trekken naar andere oorden; die bakens zijn waarnaar je je oriënteren kunt om je geestelijk te vermenigvuldigen. De dood ver af en zelfs als hij komen zou, niet zou deren, jij, los gehaakt, maar levend lijk de vlammen in de open haard en, hij dacht plots aan Stefan Hertmans die, zo schreef hij hem, aan zijn ‘ Oorlog en Terpentijn’ werkte, ergens in de Ardèche, in een kamer met enkel stoel en tafel en muren lijk deze van een cel.
Hij sloot het gastenboek precies op het ogenblik dat Michel binnenkwam, terug met volle baard zoals hij hem had leren kennen. Ze omhelsden elkaar en er was grote warmte in hun groet. ‘Mon grand ami Ugo, tu n’as pas changé, je bent nog altijd dezelfde, geen kilo bij gekomen, terwijl ik, bezie me, herken je me nog wel?’ ‘Natuurlijk, en je baard is terug.
‘En effet, mais je suis heureux, avec ou sans barbe, de te revoir, mais toi tu as quelques années de plus que moi, n’est-ce pas?’ ‘Oui, mon cher Michel, maar het zijn jaren die dubbel doorwegen. Je bent alleen, ik dacht dat je echtgenote mee kwam?’
‘Absoluut, Paule, mijn echtgenote vervoegt ons na het recital in het restaurant hier, ze was niet geïnteresseerd in de muziek zegde ze maar het zal geweest zijn omdat ze ons de eerste momenten alleen wou laten. Maar, ik zie dat je aan het schrijven waart.’ ‘Ja, ik heb me laten verleiden en door de vlammen in de haard en door de kamer met de boeken hier en heb een woordje geschreven in het gastenboek.
‘Mag ik lezen wat?
Ugo schoof hem het gastenboek toe, dat nog openlag op de zin die hij geschreven had en Michel nam het over en las. ‘Tu es encore toujours le même, het is als de voortzetting van onze gesprekken, na de lunch tijdens de middagpauze, op het terras van de Bank in het hartje van Brussel, en je hebt begrepen dat het hier een haven van poëzie is, het is daarenboven je taal en het is zoals je bent. Dan is het toch correct wat er over jou wordt verteld in de club, dat je een boek aan het schrijven bent.’
‘Wie kan zo iets gezegd hebben?’
‘Wel het is een woord dat over jou circuleert in de club van de gepensioneerden, Jacques R. bijvoorbeeld, hij citeert nog altijd het stukje literatuur dat eens verschenen is in het tijdschrift van de Bank, voor hem ben je een ‘Morgen aan het Lago di Garda’, en ook Jean-Pierre B., de jurist met wie je nog heel wat contacten hebt, zegt het ons dat je een gemakkelijke pen hebt’.
‘Je moet ze niet geloven, Michel, ik schrijf geen boek, al zou ik wel willen, ik schrijf een blog nu en dan en zet het op het Web, waar het gelezen kan worden.’
‘Zie je wel.
‘Een boek is geen blog van 500 woorden, een boek is een werk van jaren en het schrikt me af, want er is heel wat moed toe nodig om aan het werk te gaan. Maar het is bijna elf, wordt het geen tijd voor het recital?
21-03-2016, 08:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-03-2016 |
Bernard de Clairvaux |
'A l’oeuvre donc, sache que le moment est venu pour toi de tailler dans le vif, étant admis que celui de la méditation l’ait précédé. Si jusqu’alors tu n’as remué que ton esprit, il faut maintenant que tu remues ta langue, il faut maintenant que tu remues ta main.Ceins-toi de ton glaive, de ce glaive de l’esprit qui est le verbe de Dieu.'
Deze woorden van Bernard de Clairvaux heb ik altijd gevoeld of willen voelen als ik schrijf. Ze staan geschreven op de eerste pagina van mijn dagboek en betekenen dat ik een groot deel van mijn leven heb gezien als een voorbereiding op het boek dat ik schrijf, dat dit mijn meditatie jaren waren en dat ik pas nu op het punt gekomen ben om gewapend met mijn pen, die het wapen is van de geest, te volbrengen wat ik me voorgenomen heb.
Er is moed toe nodig en geloof in mijn kunnen, het ene heb ik in voldoende mate, het andere is soms een twijfelgeval zoals vandaag om de eenvoudige reden dat ik in de greep ben van de griep. De griep die ik mijden moet als de pest. Je zult me dus moeten verontschuldigen voor deze blog die ik veel warmer en veel volumineuzer had gewild.
Het zijn van die toestanden die zich voordoen in het leven, gunstige en minder gunstige, vandaag is het een toestand die minder gunstig uitvalt voor mij. Toch heb ik een inspanning willen doen, wetende dat ik jullie moeilijk via deze weg besmetten kan.
Aldus deze woorden hopende dat het morgen beter gaat.
20-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-03-2016 |
Genesis 3, 19 |
Genesis 3, 19
Zo zal je nimmer vooraf weten wat je hand zal schrijven als het woord er is van oude Bijbels op de tafel en van de stenen die je raapte, gebeeldhouwd door de winden en de regen.
En het nacht weer is, zo vlug de morgen weg geschoven, de deemstering gekomen, en in Jobs vergeelde woorden weer gelezen dat de adem van d’ Almachtige ons het leven gaf.
Al zegt ons niets of niemand ook met zekerheid wie die Almachtige is, een immanentie toch in ons gekomen, een lichtbron, een verheerlijking, oorsprong die bestemming is,
en zo geweten, al is het maar een fractie van een ogenblik, dat de eeuwigheid ons is toegemeten.
Kap dan, zoals je netels kapt, het stupide vers, ‘je bent uit stof en tot stof keer je terug’, uit Genesis weg, want het hoefde niet, voldoende is geweten dat dit lichaam sterven zal.
En ook als er gelezen moet, zo leerden ons Nothomb en Fabre d'Olivet,: ‘je bent uit geest en tot geest keer je terug’, en dit geloven we, al weten het zo weinig,
Het is het enige wat hier op aarde te onthouden is.
19-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-03-2016 |
Over het verbeteren |
Ik herlas mijn blog van gisteren. Duidelijk teveel het woordje ‘God’, ik moet er dus in snoeien en vooral me niet herhalen, het bos is het bos en God is alleen te omschrijven in woorden, die één zaak gemeen hebben, namelijk het onvermogen met zekerheid te zeggen wat de term God dekt. Het is dus een woord dat best zo weinig mogelijk uitgesproken en geschreven wordt omwille van het feit dat het een woord is dat gepollueerd werd door het gebruik ervan, en ik ook zondig hiertegen.
Ik heb het moeilijk én te werken aan mij boek, én klaar te komen met mijn blog, dit was gisteren het geval en vandaag ook loop ik hetzelfde risico. Gisterenavond was er daarenboven voetbal die ik wel missen wou maar niet volledig en had ik een ganse dag gewerkt om een dialoog uit te schrijven tussen Raoul en Ugo over ettelijke bladzijden gespreid (Ik verlang een boek van minstens drie honderd pagina’s), een gesprek dat tevens elementen moet bevatten die verder in de loop van mijn verhaal aan bod kunnen komen. Dus dit vergt denkwerk.
Ik heb wel geen plan uitgeschreven, zoals Mulisch, maar toch weet ik ongeveer waar ik eindigen wil, tenware onvoorziene gebeurtenissen zouden opduiken in de loop van het verhaal, wat altijd kan gebeuren.
Anderzijds volstaan kleine feiten om er een groter feit van te maken. Alles samen is schrijven magie, is het wat Eco beweerde een kosmisch iets.
Ik stopte daar zo-even om te luisteren op Nederland, naar diverse schrijvers over hun schrijverschap. Wat me opviel – en ik heb me dit al verweten – is dat iemand die schrijft geen nood heeft om te lezen. Sinds ik aan mijn boek begonnen ben heb ik praktisch niets meer gelezen. Iemand, ik denk dan het Van der Heyden was die zegde dat het schrijven de lezer in jou vermoordt. En dit is correct, ik heb al mijn tijd nodig om te schrijven en, me te lezen om te weten wat ik schreef en of het niet beter kon.
Dit is zoals ik al liet uitschijnen wat me gisteren is overkomen met het fragment uit mijn boek. Ik heb dit vanmorgen vroeg herlezen en heb er vlug één paragraaf uit geschrapt. In de loop van de dag heb ik dit nogmaals herlezen en mijn bemerking vooraan deze blog, over de naam God, was er het gevolg van. Dus log ik in, vandaag nog: 1. op datum van vandaag, de herziene tekst van mijn blog van 17 maart en 2. Mijn tekst voor mijn blog van morgen 18 maart.
Het ga je goed beste lezer die kon binnenkijken in het diepste van mijn schrijvers hart.
18-03-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-03-2016 |
Fragment: Ugo - Raoul (verbeterde versie) |
Ugo’, zegde Raoul, ‘Jij bent de man die ingesteld is om hier over na te denken, jij filosofeert. Ik heb de woorden van vaders gedicht altijd genomen voor wat ze waren, heb er niets aan toegevoegd, heb er niets van weggenomen. Alleen de zin over het gezang van de vogels stoorde me, ik had daar graag het geruis van de bomen gehoord’.
‘Als de stem van God’ voegde Ugo er aan toe.
‘Ja, zo iets als de stem van Gods aanwezigheid, maar mijn alleen zijn met die God waar jij het over hebt, voelde ik niet.’
‘Wel, er is God en God, Hij heeft vele gezichten, uiteindelijk is er slechts ene, de God in jou, en het is deze die je ontmoet in het bos en op andere plaatsen. Een zaak is zeker, als Hij is dan is Hij ook in het bos. Hij is er, maar meer niet. Hij hoort niet, Hij ziet niet, Hij luistert niet, Hij ‘is’, en voor anderen is hij niet. Maar als Hij is, dan is Hij zoals jij hem ziet en hoort en of Hij naar jou luistert. Jij bent altijd, waar ook, alleen met Hem.
En na een ogenblik stilte: ‘Ik, ik hoor Hem leven in het bos, meer dan in de kerk of kathedraal, daar is het meer de mens die ik hoor. Maar als je God vindt in het woud en ik hoop het, dan is het die van jou en niet de God van mij, dan is het de weerspiegeling in jou van wat je denkt God te zijn. Ik denk ook dat de man of de vrouw die het gedicht schreef genoeg had aan het gefluit van de vogels, wat duidelijk hoorbaar is, voor mij, is het geruis van de bomen, van hun stilte in de winter, het teken van een aanwezigheid. Onze vriend, de dichter (de dichteres), wist dit en hoorde dit in het gezang van de vogels. Hij zegde niet dat het de God van de Kerk was die hij ontmoette, maar de God binnen in hem, Degene die hij zijn leven lang gezocht heeft. Velen zijn er die niet zoeken omdat ze er geen behoefte aan hebben. Anderen worden door Hem verblind en zien enkel wat over Hem wordt verteld en geschreven staat. Het erge is dat ze je verplichten te geloven in wat er geschreven staat en die God, Raoul, ontmoet je nooit in een bos.’
Raoul luisterde, de hand om het glas, wachtend op het einde van Ugo's tirade van woorden om het te ledigen.
‘Maar, Raoul, ik ben geen theoloog, en de dichter wil dat ik met ‘Andacht’ het bos in ga, wel ik, ik doe het en als ik er ga om te schrijven dan weet ik dat ik er schrijf ge-enveloppeerd met het leven in het bos dat voor mij God is, echter niet, ik herhaal, de God van de boeken.’
‘Ga je dit schrijven’, vroeg Raoul
‘Ja, het schrijven en het herschrijven tot ik de juiste woorden heb gevonden die nog altijd ontoereikend zullen zijn om te zeggen wat ik zeggen wil.’
‘Ugo, je bent een vreemde man, maar een man naar mijn hart, mag ik je vriend zijn?
‘Je bent het al, je bent het van het ogenblik van je kaart met je gedicht, van het ogenblik van je boek over Akhnaton, le fou du Dieu Aton. Het feit alleen dat je nu voor mij zit, omkranst met die twee tekenen, of zijn het omen, bewijst heel veel. Er zijn nu dingen die ik zeggen wil maar die te vreemd zouden overkomen opdat ik ze zeggen zou, maar er moet tussen ons beiden, als mens tegenover mens, iets geweest zijn dat enkel de bomen in het bos begrepen hebben. Het is iets van hen, ik schrijvend, jij toekijkend. Het moet hen geraakt hebben, iets van het leven in hen dat deel is van God, de God waarvan ik lees in het gedicht. Maar, mijn beste Raoul, de naam heeft geen belang, van belang is de lading van die naam, van belang is wat die naam betekent voor jou, hetzij een volheid, hetzij een leegte, het ‘Niets’. Hier is geen ontkomen aan, dit is waar je met leven moet, waarmede je de dag moet ingaan tot de nacht en de slaap je overvalt. De keuze is dus: ruim zitten met Hem in het vizier of beperkt zijn met enkel het Niets voor je uit.’
Het bos is voor mij de volheid, voor de aanhangers van Niets is het een verzameling van bomen. Aan jou om je conclusies te trekken om te weten welke man ik ben.
17-03-2016, 22:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Fragment : Ugo-Raoul |
Fragment Ugo in gesprek met Raoul i.v.m. het gedicht van blog van 15 januari 2016.
Alleen de zin over het gezang van de vogels stoorde me, ik had daar het geruis van de bomen willen horen’. ‘Als de stem van God’ voegde Ugo er aan toe. ‘Ja, zo iets als de stem van Gods aanwezigheid, maar mijn alleen zijn met God voelde ik niet.’
‘Wel, er is God en God, Hij heeft vele gezichten, uiteindelijk is er slechts ene, de God in jou, en het is deze die je ontmoet in het bos en op andere plaatsen. Een zaak is zeker, als Hij is dan is Hij in het bos, maar dit is ook alles. Hij is er, maar meer niet. Hij hoort niet, Hij ziet niet, Hij luistert niet, Hij ‘is’ en voor anderen is hij niet. Maar als Hij is, dan is Hij zoals jij hem ziet en hoort en of Hij naar jou luistert. Jij bent altijd alleen met Hem, je hoort Hem of hoort Hem niet. Ik, zegde Ugo, Ik hoor Hem leven in het bos, meer dan in de kerk of kathedraal, daar is het meer de mens die ik hoor, de stem van hen die de bouwers waren, vanaf het concipiëren ervan tot de uitvoering ervan. Maar als je God vindt in het woud en ik hoop het, dan is het die van jou en niet de God van mij, dan is het de weerspiegeling in jou van wat je denkt God te zijn. Ik denk ook dat de man of de vrouw die het gedicht schreef genoeg had aan het gefluit van de vogels, wat zichtbaar is, voor mij is het geruis van de bomen of hun stilte in de winter, dit van een aanwezigheid. Onze vriend, de dichter of de dichteres, wist dit en hoorde dit in het gezang van de vogels. Hij zegde niet dat het de God van de Kerk was die hij ontmoette, maar de God van hem zelf, van het beeld dat hij had van God, de God waarmede hij zijn leven lang is geconfronteerd geweest tenminste zo hij hem gezocht heeft. Velen zijn er die niet zoeken omdat ze er geen behoefte aan hebben. Anderen worden door Hem verblind en zien enkel wat over Hem wordt verteld en geschreven staat. Het erge is dat ze je verplichten te geloven in wat er geschreven staat en die God, Raoul, ontmoet je nooit in een bos.
Raoul luisterde, de hand om het glas, wachtend om te drinken, wachtend op het einde van zijn tirade van woorden.
Maar, Raoul, ik ben geen theoloog, en de dichter wil dat ik met ‘Andacht’ het bos in ga, wel ik, ik doe het en als ik er ga om te schrijven dan weet ik dat ik er schrijf ge-enveloppeerd met het leven in het bos dat voor mij God is, echter niet de God van de boeken.’
‘Ga je dit schrijven, vroeg Raoul. ‘Ja, het schrijven en het herschrijven tot ik de juiste woorden heb gevonden die nog altijd ontoereikend zullen zijn om te zeggen wat ik zeggen wil.’ ‘Ugo, je bent een vreemde man, maar een man naar mijn hart, mag ik je vriend zijn?
‘Je bent het al, je bent het van het ogenblik van je kaart met je gedicht, van het ogenblik van je boek over Akhnaton, le fou du Dieu Aton. Het feit alleen dat je nu voor mij zit, omkranst met die twee tekenen, of zijn het omen, bewijst heel veel. Er zijn nu dingen die ik zeggen wil maar die te vreemd zouden overkomen opdat ik ze zeggen zou, maar er moet tussen ons beiden als mens tegenover mens, iets geweest zijn dat enkel de bomen in het bos begrepen hebben. Het is iets van hen, ik schrijvend, jij toekijkend. Het moet hen geraakt hebben, iets van het leven in hen dat deel is van God, de God waarvan ik lees in het gedicht. Maar, mijn beste Raoul, de naam heeft geen belang, van belang is de lading van die naam, van belang is wat die naam betekent voor jou, hetzij een volheid, hetzij een leegte, het Niets. Hier is geen ontkomen aan. Dit is waar je met leven moet, waarmede je de dag moet ingaan tot de nacht en de slaap je overvalt. De keuze is dus, ruim zijn met Hem in het vizier of beperkt zijn met enkel het Niets.’
Het bos is voor mij de volheid, voor de aanhangers van Niets is het een verzameling van bomen. Aan jou om je conclusies te trekken om te weten welke man ik ben.
17-03-2016, 08:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |