Boeken ook: de nachten lang en wegdromen terwijl je las en je in gedachten op plaatsen waart die je zo goed kende en een lichaam tegen jou gedrukt, warm en slank dat je omknellen kon met een arm als je wandelde met haar, in de herfst of in de lente en in de winter zelfs, omheen de vijver met de eenden die erop neerstreken.
En nog kan hij niet los van wat was als hij ‘s middags neerligt op het bed met het venster open, de meesjes en de merels en de mussen en het in gedachten zomer is met de wind over het wiegende koren en ze beiden diep in het korenveld waren doorgedrongen en zijn hand geschoven onder haar half open bloes, een kleine godin die ze toen was. En omdat ze niet wachten konden, omdat het leven zo overrompelend was, zo tintelend, zo bruisend om hen heen, het gouden stuifmeel dwarrelend over hen en diep in hem en in haar zich mengend. Terwijl de leeuwerik opsteeg die ze volgen konden als ze neerlagen in de koele aarde met haar hand in zijn hand en ze kleiner werden naarmate ze de leeuwerik volgden: het golvende korenveld met de akkers en velden er omheen, en de donkere vlek van het bos. En zij beiden, beweegloos, ademend met het koren, ademend met de aarde, tussen het rood van papavers en het blauw van korenbloemen.
Zovele herinneringen die hij niet meer houden kan. Hij is het medium langs waar alles zich opnieuw voltrekken kan, waziger steeds en meer en meer herleid tot de essentie ervan, de sappen ervan, de zaadcellen ervan. Hij denkt, als ik dit alles neerschrijf dan blijft dit hier in tekens omgezet, als hij schrijft dat ze beiden blootvoets door het warme, mulle zand van de veldweg wandelden, dan blijft dit behouden en kan er nimmer iets aan gewijzigd worden, niets in min, maar veel in meer.
Zoals hij zich uit Dokter Zhivago herinnert nog hoe Yuri’s moeder begraven wordt en Yuri de nacht doorbrengt in een cel van het klooster met door het raampje, het zicht op de tuin met de bevroren groenten. Ook dit beeld blijft bewaard voor de eeuwigheid, alsof hij het zelf heeft beleefd, heeft neergeschreven.
Hij denkt, toch gaat het gaat goed met mij, het is nimmer in mijn ganse leven zo goed geweest. Ik voel dat ik leef, ik voel dat de geest beweegt in mij, ik voel dat de wereld zich buigt over mij, dat wat ik denk, Elohim te zijn, zwelt omheen mij en dat ik me wegschrijf in Hem, totaal opgezogen ben door Hem, ook wat was, en ook wat is en wat nog komen zal.
Het gaat me heel goed, God van mijn hart, en in meer is er een opening, naar iets dat gebeuren kan, iets vreemd maar ook iets beloftevol. Het gaat me heel goed, schrijvend in de cirkel licht over me.
Mahler op de radio. Hij denkt het gaat me inderdaad zeer goed, ook omdat hij het ouder worden niet voelt als een zwaarte, maar wel als een lichtheid, een helderheid, een stilte ook die hem toelaat weg te duiken in de vijver van de geest en er in weg te drijven.
|