Maar, lieve Anja, vanochtend, na je telefoon, me zeggende dat je onderweg waart, ben ik lijk een jonge man gaan fietsen doorheen de lege velden. De wind zong in mijn oren, het ontluikende leven greep me aan. Ik was water en land, was luchten en bomen, was deel van alles en alles was deel van mij.
Ineens waren alle uren zonder jou opgelost. Ik hoorde je, ik beluisterde je woorden in de klank ervan, ik hoorde je lichaam, je tederheid, je tasten naar mij.
Zevenvoudig is de echo van je naam gebleven zoals ik las in mijn dagboek van het jaar van onze eerste ontmoeting, toen ik rondzwierf met tent en slaapzak, samen met vrienden en gids, in het ‘Bijbel-land’ van Noord-Yemen en ik, staande op de hoogvlakte naar Kawkaban toe, met de vallei ver onder mij, plots je naam riep, of dacht te roepen en ik de echo hoorde of dacht te horen, zevenvoudig weerkaatst en in kringen terugkerend tot mij.
Heel die reis was er die volheid die ik vermeldde: de volheid van land en lucht en gebouwen en mensen en kinderen, de volheid van die enkele uren dat we samen waren, dat we samen gekend te hebben.
Thans is Kawkaban een naam die zingt omwille van jou en van het onbekende dat bekend werd en ook, omwille van de muezzin die me wekte zodat ik de slaap niet meer vinden kon, opgestaan ben en geruisloos weggegaan uit de kamer waar we allen, gehuld in onze slaapzak, de nacht hadden doorgebracht, om in de kilte van drieduizend meter door de straten te lopen om nog steeds je naam te horen.
Je boom was in mij aan het groeien. Ik sprak met jou, je liep met mij langs de huizen met de vreemd getekende gevels, grijs nog in het eerste licht, tot plots de zon over de bergkam gleed en alles betoverde met kracht en klank en inhoud.
Dit alles en meer nog schreef ik neer die gouden morgen in Kawkaban. Kinderen stonden om me heen, verbaasd kijkend hoe mijn pen van links naar rechts over mijn blad liep. Het was allemaal niet zo heel veel, maar je bewoog in mij en ik geloofde in de aanwezigheid van Hem die ik niet noemen kan, maar voelen kon in het licht. Meer was het niet, enkel nog dat de tijd toen heeft stil gestaan: ik schrijvend, jij toekijkend over mij gebogen, met de kinderen om ons heen.
|