Hoe mag hij interpreteren wat hij las in een boekje met de lokkende titel: ‘Le besoin d’écrire’, van Roger Vrigny[1], de behoefte van het schrijven:
‘Mais un roman n’est pas une histoire. Il ressemble plutôt à un voyage dont on devine la destination, sans en connaître l’itinéraire. Le tout est de partir, de faire le premier pas. Celui qui donnera la cadence ou la couleur ou l’esprit du voyage’. Een roman is geen verhaal. Hij lijkt meer op een tocht waarvan men de bestemming vermoedt zonder de weg ervan te kennen. Het komt er op aan te vertrekken, de eerste stap te zetten. Deze die het ritme zal aangeven of de kleur of de geest waarin de reis gebeuren zal.
Is dit geen geruststelling voor hem, voldoende om vertrouwen te hebben in de goede afloop van wat hij op een punt, diep in zijn jaren, begonnen was zonder vooropgesteld doel of plan?
De bejaarde dame – hij is nu even oud als zij toen was - van wie hij destijds in die grote augustusmaand de chalet in de Valais had gehuurd, had hem eens gevraagd welke boeken hij wel las. Hij had haar (gelukkig) geantwoord, alle boeken behalve romans. ‘C’est bien’, had ze toen gezegd, ‘la vie est déjà assez roman comme ça’. Het leven is al roman genoeg. Ze parafraseerde misschien Céline die iets in die aard had geschreven, die het had over verhalen zoals er voldoende zijn ‘dans les alcôves, les prétoires, les commissariats’, in de slaapkamers, rechtbanken, commissariaten.
Als hij terug blikt is zijn leven, naast de daden die hij stelde of niet stelde of niet had moeten stellen, vooral in essentie een aaneenschakeling geweest van boeken waarin hij voedsel vond om geestelijk te bestaan. En hij was gelukkig als het boek of het artikel voor hem een springplank betekende naar een andere idee of een ander boek.
Zo is hij ook van het dagelijkse klein gebeuren met soms een groot gebeuren. Hij rijdt weg in de dwarrelende sneeuw die neervalt over de wereld. Hij komt in de straten van de stad waar hij zich oneindig goed voelt. Hij is binnen waar de warmte is van boeken, torenhoog opgestapeld die zien hoe hij binnenkomt, de sneeuw in zijn grijze haren maar de gedachten nog ergens bij wat hij zo-even had neergeschreven. Een boek roept hem, een zwarte kaft met gouden letters en de prachtigste titel die hij verhopen kan: ‘Belonging to the Universe, a new Thinking about God and Nature’. Met er onder de naam van Fritjof Capra en twee andere namen die hij niet kent, maar die hij niet nodig heeft te kennen om het boek te betalen aan de blonde dame die hem zal blijven bekoren, al was het maar omdat de muziek, als hij het haar vraagt – zijn ogen een fractie in die van haar - een sonate van Cimarosa was.
Hij rijdt terug naar zijn dorp. Het sneeuwen heeft opgehouden en het boek wacht naast hem. Thuis kan hij niet nalaten er even in te bladeren terwijl hij rechtstaande een glas wijn drinkt en de lunch die hij haalde opwarmt in de microgolf. Hij leest tot zijn verbazing: ‘What we find in our Bibles preceding the book of Exodus is actually a reflexion on the exodus experience, even the story of creation is told in the light of Israels great liberation.’
De idee uit Belonging to the Universe bevestigt wat hij lange tijd geleden had ontdekt, namelijk dat de Exodus centraal staat in de Bijbel en dat zonder dit gebeuren er misschien geen Bijbel en ook geen bijbels volk zou geweest zijn of zich toch niet in een zelfde mate zou geconfirmeerd hebben.
Maar was het ook geen toeval (!) dat hij dit boek deze zin ontdekte precies op het ogenblik dat hij over dit Exodus-verhaal, deze morgen aan de ontbijttafel aan het lezen was geweest?
[1] Roger Vrigny: ‘Le besoin d’écrire’ Edition Grasset & Fasquelle, 1990, 93 pages.
|