‘Hoe staat het met je boek’, vroeg Raoul
‘Wel ik ga het afsluiten. Ik zou nog wel, to please you, Ann, kunnen schrijven over Bergher en het mysterieuze in ‘La Chartreuse de Parme’, in elk geval een veel belovend boek waarin Bergher verwijst naar Psalm 139 die ik zo graag citeer, namelijk de psalm over het boek waar al het nog voor ons komende staat opgetekend. Ik zou nog wat meer kunnen vertellen over Akhnaton en dan vooral over zijn prachtige Atonhymne’ die, hetzij een kopie is van psalm 104, hetzij de oorspronkelijke tekst ervan; de meningen zijn, zoals altijd als het de Bijbel netreft, uiteenlopend al naar gelang Akhnaton geplaatst wordt in de VIIde of in de XIIIde eeuw voor Chr. Ik zou ook nog kunnen uitweiden over Kamal Salibi en wat hij waagt te schrijven over Jezus, maar ik denk dat ik genoeg verteld heb en dat ik mijn boek mag sluiten’.
‘En, is er een plot in je boek, wacht er ons een verrassing op het einde? Vroeg John.
‘Zeker, een slot dat je allen, hoop ik toch, verbazen zal, maar waarover ik vandaag met geen woord ga reppen, zo heeft mijn boek zijn plot, dan toch tenminste voor jullie’
Ze keken naar elkaar, overdreef hij niet als hij maar bleef uitweiden over dat boek van hem alsof het een meesterwerk worden zou, maar voor hen was het een onderwerp waarover gesproken kon worden en dus bleven ze aandringen.
‘Uiteindelijk staat er niet zoveel in dat boek van mij, ik zou er nog heel wat kunnen aan toevoegen, maar ik denk dat waar ik nu aangekomen ben, het zelfs beter ware er dingen uit weg te nemen dan er nog andere aan toe te voegen.
‘En dan de brief die je me vorige week hebt gestuurd komt die ook in het boek?’
‘Ik denk het John, ik denk het. Als ik hem geschreven heb was het met de bedoeling hem ergens tussen te schuiven’.
‘Maar, Ugo, je antwoordt hierin niet op de vraag welke zin het leven heeft.’
‘Wel, laat ik jullie eerst zeggen dat ik niet claim dat, wat ik jullie geschreven heb de absolute waarheid is. Er kan morgen bij mij een andere gedachte opduiken die de waarheid, als er een is, dichter benaderen zou. Wat ik heb willen duidelijk maken is heel eenvoudig, maar zoals ik geschreven heb, revolutionair: als de Neanderthaler is opgeklommen tot de homo sapiens dan, heb ik gezegd, is het niet te wijten aan de Neanderthaler zelf, het is een verschuiving die inherent is aan het evolutionair karakter van de kosmos, met dien verstande dat de homo sapiens wellicht niet het einde betekent en dat logisch gezien, als ik gelijk heb met wat ik waag te verkondigen, de homo sapiens slechts een begin is zoals de Neanderthaler een begin was. Ik vermoed dus sterk dat dit ‘op-weg-zijn-naar’ amper begonnen is. Vraag me niet waar dit eindigen zal. Ik sluit niets uit, vraag me eerder of de Bijbel
hierbij een rol kan gespeeld hebben, wel het kan, het wijst in elk geval in die richting. Wat betekenen zou en hier wik ik dubbel mijn woorden, dat de Bijbel in dit opzicht een (gewild) hulpmiddel was.
De zin van het leven is de zin die we zelf, als een full time homo sapiens, geven aan het leven. Het komt er in de eerste plaats op neer, een mens te zijn die zijn verantwoordelijkheid neemt als volwaardig lid, niet alleen van een gemeenschap van mensen, maar ook als een wezen volledig geïntegreerd in een kosmische omgeving. In de mate dat we dit kunnen verwezenlijken, elk op zijn eigen manier, leven we zoals het hoort. Een andere zin is er niet, al dacht ik er vroeger anders over, nu denk ik dat we, of we het willen of niet, onvermijdelijk evolueren zullen naar meer dan homo sapiens. De zin van het leven zou dan kunnen zijn zich in te stellen op deze verdere evolutie die ons wacht als mens.
|