 |
|
 |
|
|
 |
27-11-2015 |
Wie is die God waarover we spreken? |
Elke dag een nieuw onderwerp aansnijden, iets dat geen binding zou hebben met wat ik al geschreven heb of, bepaalde zaken gaan bekijken van uit een andere invalshoek of met andere verwevenheden is niet zo evident. Ikzelf ben geen PC die dit eventueel zou kunnen uitschakelen of minstens een verwittiging sturen. Maar het is me duidelijk, mijn geest, wat het onthouden betreft, vertoont gaten, en als het gebeurt dat ik eens – dikwijls is dit niet – terugblader, dan heb ik regelmatig de neiging belangrijke zaken te herkauwen, maar om deze reden noem ik ze dan ook belangrijk.
Ik wou vandaag met een blog antwoorden aan iemand die me meer dan de anderen regelmatig schrijft en begaan is met de inhoud als de omvang van mijn blogs. Hij permitteerde zich zelf mijn blogs van maart 2012 tot januari 2015 te gaan lezen, wat een hele inspanning moet gevergd hebben. Hij vond dat één op zeven blogs voor hem waard was afzonderlijk genoteerd te worden, waarvoor ik hem van harte dank. Ik hoef zijn naam niet te noemen, hij leest me, hij weet dat ik me tot hem richt, niet in code, maar openlijk zoals het betaamt onder mensen die zich vriend noemen, vriend zelfs al zien we elkaar niet zo heel veel.
Ik weet dat, zoals wij allen, he is struggling with the most important question on earth and heaven, who or what is the one called God? Ik wou dat ik hem in klare termen op deze vraag kon antwoorden. Ik kan hem alleen zeggen dat, wat met absolute zekerheid bestaat – dit wil zeggen waaraan niet kan getwijfeld worden omdat het betekenen zou dat we aan ons zelf zouden twijfelen – het, het Universum is.
Het Universum IS maar het zegt ons nog niet hoe het is, noch vanwaar het komt, noch waarheen het vliedt als teken van de tijd die als een pijl de ruimte in schiet. Maar het Universum kan ontleed worden. Wijze wetenschappers hebben er zich over gebogen en blijven dit doen. En zoals het Universum vliedt, zo blijven zij in beweging om te weten hoe het is gestructureerd en vooral hoe de diverse structuren ervan op elkaar inwerken, zoals ze inwerken op elkaar.
Wat mij betreft loopt deze vraag minstens evenwijdig, zo niet gelijk, met de vraag hoger in het Engels gesteld. Ik baseer me hiervoor niet op Spinoza – hoewel deze, beide vragen zonder de minste twijfel als gelijklopend zou gezien hebben, indien hij in onze dagen had geleefd – maar omdat ik, de jaren helpende, er toe gekomen ben om dit als een waarheid te aanzien. Een waarheid die boven alles uitsteekt en die ik ten allen prijze verdedigen wil. Aldus, mijn beste vriend, heb ik slechts één antwoord op de uiteindelijke vraag, die we ons stellen moeten, hoe komt het dat een Higgs deeltje – het minimaalste dat we tot nu toe kennen – ‘weet’, niet alleen weet welke affiniteit het heeft met de andere deeltjes, maar ook, weet en kent welke functie het te vervullen heeft in het raderwerk van het immense Universum dat ons overkoepelt en levend houdt. En het heeft een functie, otherwise it wouldn’t exist.
Mijn antwoord hierop is dan ook heel duidelijk, het is omdat die affiniteit is wat niet te noemen is, het of de Onnoembare is en dat, zoals het Univetrsum is, het of de Onnoembare is. C'est du Spinoza 100%.
Aan elk van ons is het geraden het of de Onnoembare een naam te geven, echter zonder zijn ‘onnoembaarheid' te schaden.
27-11-2015, 07:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-11-2015 |
Soort van curriculum vitae |
De essentie van wie ik ben en hoe ik geworden ben wie ik ben ligt opgetekend in een bundel van 250 dagboekfragmenten gespreid over 300 pagina’s die ik in 2005 een eerste maal heb samengebracht, in 2009 heb herwerkt en gebrocheerd werden in 10 exemplaren. Vandaag rest er me nog één exemplaar. Het kan dat er exemplaren bij de verhuis zijn verloren gegaan, andere zal ik uitgedeeld hebben aan de meest intieme vrienden, maar wie precies en of het wel zo is weet ik niet meer.
In de loop van de jaren van mijn blogs, ben ik herhaaldelijk fragmenten van toen gaan terughalen, heb ik deze herschreven als nieuwe elementen en liggen die nu voor een groot deel verspreid over de meer dan 1.800 blogs die ik sindsdien geschreven heb. Als ik alles zou samenbrengen vandaag dan kom ik ruim tot meer dan één miljoen woorden en zou ik gemakkelijk vijf volumes dagboeken kunnen vullen.
Ik teken dit hier op, niet om er over te bluffen, want wat ik schreef ligt daar maar bij à l’état brut, zonder versiering en eerder op schijf dan gedrukt, maar alleen maar om aan te tonen – er zijn ook de met de hand geschreven dertig dagboeken – wat iemand, die geboren is met de schrijfwoede, als leek vermag te schrijven in zijn leven. Ik ben er niet fier op, want weinig zag het licht van de wereld en het ziet er naar uit dat het aan mijn echtgenote en of aan de kinderen zal liggen of er van al mijn geschrijf ooit iets de wereld zal worden ingeschoven.
Na wat ik gisteren haalde bij Joost Vandecasteele en dan vooral zijn uitlatingen over de uitgevers, is de moed om een poging in die richting te doen, in mijn schoenen gezakt en vrees ik dat de enige waarde van wat ik schreef zich beperken zal tot wat het schrijven ervan voor mij betekende, namelijk de vreugde van het schrijven zelf. De moeite en de inzet dat het me kostte neem ik er graag bij als weinig betekenisvol.
Ik troost me vandaag – il le faut bien – met de zin van T.S.Eliot die blijft door mijn teksten dwalen: for us there is only the trying the rest is not our business, en daar stopt het dan en heb ik de keuze die geen keuze is, de zin van Eliot te vertalen in: ‘ verder schrijven en niet omzien.’
Dit verwoordende dacht ik aan mijn werk over Dantes Inferno, dacht ik er aan dat het minimaalste dat ik zou kunnen doen is die teksten uit mijn blogs gaan halen en ze samenbundelen, al was het maar voor de twintig à vijfentwintig lezers van mijn blogs, opdat minstens zij een herinnering aan mij zouden overhouden eens mijn blog zullen uitgestorven zijn en van de kaart geveegd.
Zo ver sta ik dan deze morgen van 26 november 2015, op de dag dat ik stilaan mijn achtentachtigste jaar aan het ‘boucleren’ ben. Ik ben er nog niet ten volle, maar ik voel al enkele tijd dat het aan het komen is. Dantes Inferno ware een geschenk waarop ik mijn lezers, zij die me trouw gevolgd hebben, zou kunnen vergasten. We wachten nog, maar denken er ernstig aan.
26-11-2015, 04:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-11-2015 |
Over het schrijven van een boek |
Ik luister in de morgen naar Klara. Elk stukje muziek dat ik te horen krijg is een muzikale blog, meer is het niet, maar het is heel veel, het is van een broeder van mij die op elk ogenblik van de dag begaan is geweest met het componeren van die ene pagina die nu uitgedragen wordt tot in de huiskamers van velen en niet alleen daar maar tot over de velden, tot binnen de steden en de dorpen, uitgedragen als het werk van de geest in de mens, het teken van zijn band met de Kosmos. En het neerschrijvende vergat hij wie hij was en hoe hij er toe gekomen was zijn dag te vullen met dat ene stukje muziek, het enige dat over bleef van die dag in zijn leven.
Dit is wat er gebeurt bij mij als de muze binnen sluipt, want zonder haar zit ik verstrengeld in wat van de wereld is, zij is het die in heel wat gevallen mijn reddende engel is, voor wie ik dag aan dag een kaars zou moeten laten branden, en het ook doe nu en dan, hopende.
Veel andere middelen zijn er niet. Ik kan gaan bladeren in wat ik vroeger schreef, maar dan moet ik heel ver terug in de tijd, ik kan ook teruggrijpen naar wat ik las in een of ander dagblad of tijdschrift of boek. Zo was ik verrast te lezen van Joost Vandecasteele[1] die het had over het werk van de romanschrijver die zich afvraagt of hij ‘blij moet blijven als ons boek van 90.000 woorden een recensie krijgt van 100 woorden’ en ook ‘dankbaar blijven als ons manuscript een voor-en een achterplat krijgt en daarom 20 € kost met 1 € voor ons bestemd.’Wat nu precies weinig aanmoedigend klinkt voor iemand die geneigd zou zijn ook eens een boek te schrijven om wat euro’s te verdienen.
En dan vaart hij uit tegen het schrijvers ras en vraagt hij zich af of we ons zelf blijven zien ‘als scheppers van escapistische luxeproducten voor een vergrijzende niche?’. Om dan na vele omwegen en duidelijk in ongenoegen te eindigen op de vraag of we het nog de moeite waard vinden.
Ik begrijp zijn reactie. Ik weet wel niet welk soort boeken hij schrijft en welke literaire of andere waarde zijn boeken hebben en ik begrijp ook de uitgever van een boek waarvan hij bij voorbaat weet dat bij De Slegte gaat terecht komen. Ik weet evenmin wat Vandecasteele bedoelt met de rol die Tom Lanoye hierbij krijgt toebedeeld. In elk geval , zoals ik hem lees voelt hij zich niet als een succesvol schrijver, dit is een zekerheid.
Ik evenmin ben succesvol geweest in het verleden al kreeg ik wel geen driemaal nee uit Nederland op één etmaal, zoals Vandecasteele, en al heb ik zelf maar eenmaal geprobeerd toegang te krijgen tot het literaire landschap van de Nederlanden.
Ik dacht er deze morgen nog over na en vond dat als je geen boek kunt schrijven dat een lange nagalm heeft, dat op het nachttafeltje ligt of dan toch regelmatig ter hand wordt genomen om een pagina te lezen of te herlezen en passages erin met potlood te onderlijnen, het beter is er nimmer aan te beginnen, zelfs als het je amper één euro per verkocht boek zou opleveren.
Als je schrijft is het om te overleven en liefst niet op een schab bij De Slegte. Maar, en dit is het geval bij mij, je kunt ook schrijven niet met de bedoeling gepubliceerd te worden maar om de geneugten die het schrijven je geeft, en dit is een totaal ander gegeven.
[1] Vlaamse schrijver, columnist en stand-upcomedian. Hij schreef romans als ‘Massa’ (2012) en Vel (2013): De Standaard der Letteren van 30 oktober 2015.
25-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-11-2015 |
Orion en erna |
Vroeg deze morgen, het sterrenbeeld van Orion voor het raam, het meest schitterende, het meest besprokene sterrenbeeld, de gordel ervan wijzend naar de schittering van Sirius, de Hondsster - of de Egyptische Sothis-ster waar de Egyptische chronologie op gebaseerd is - en dan ook het toevluchtsoord, dacht ik, van de farao’s voor hun laatste reis, maar ik schreef dit al. Nu weer opgedoken aan het stukje raam dat ik heb op de sterrenhemel in het zuiden, op een onverwacht uur, op een onverwachte plaats, een verrassing eens te meer, want Orion is ook het droombeeld van mijn jeugd als van mijn oude dagen, scherp getekend in de winternacht en schijnbaar ongewijzigd gebleven hoewel ik las dat er zich binnen de vier sterren van Orion een nieuwe constellatie aan het vormen is.
Echter vandaag wordt de rust die uitgaat van de sterrenhemel sterk overschaduwd door de dramatiek van de laatste dagen en nog meer door de vooruitzichten van wat er nog te gebeuren staat, deze rust is verleden tijd. We gaan niet meer zo vlug, in volle overgave en als poëet opkijken naar het sterrenbeeld van Orion, iets is gebroken. Het beeld is doorboord als met een lans door de toekomst die op ons afkomt, onafwendbaar. En zelfs als dit nog maar vermoedens zijn de schaduw is er, we kijken er naar met andere ogen, met een andere ingesteldheid die ons de vreugde van het zicht wegneemt. En dit is zo met tal van zaken die nu vervreemd zijn. Ik zegde het reeds, al wat ik schrijf, gedragen door wat van vroeger was, heeft een abnormale kleur gekregen die ik tracht te verbergen, maar diep in mij weet ik dat alles anders is en dat ik me niet meer uitleven kan in mijn geschriften.
Al wat er omheen mij gebeurt, draagt er toe bij en dan zeker de tientallen e-mails die binnen lopen en alle wijzen op het gevaar dat dreigend is geworden. Als ik die krijg dan krijgt gans Europa die en als ik die verwerk zoals ik voel dat ik het moet doen, dan worden die ook door de anderen verwerkt op een zelfde wijze. En ook de leiders in dit land moeten die krijgen. Je gaat me toch niet zeggen dat ze die naast hen neerleggen en de ogen sluiten voor wat erin verteld wordt.
De ene mail is al erger dan de vorige, er is een climax opgetreden naar steeds maar erger. Waar ik vroeger mails binnen kreeg die eerder humoristisch getint waren zijn deze van dat soort nu stil gevallen en vervangen door mails die wijzen op het gevaar van de islam dat ons overweldigt.
Elke morgen tracht ik me er tegen te verzetten, maar het wordt sterker dan mezelf. Nu de toestand aansleept, verlies ik me stilaan. Waar zwerf ik uit?
24-11-2015, 08:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-11-2015 |
Hoe we veroordeeld worden |
Ik hoorde van een man op de radio dat hij in zijn eigen stad, Sint-Niklaas, bespuwd en beschimpt werd als ‘Christen hond’ door wie anders dan een fervente moslim die zijn haat uitstrooide tegenover de bevolking hier, ondanks het feit dat hij, gezien hij Nederlands sprak, hier al ettelijke jaren moet gevestigd geweest zijn, wat bewijzen moet dat de haat die van jongs af aangeleerd is en aanwezig is, zo maar niet uit te roeien is. Zo lopen er hier velen rond, zeggen ze het niet ze denken het des te meer en ik ben ervan overtuigd dat er evenveel zijn die de ogen dicht sluiten voor wat zich op 13 november heeft afgespeeld in Parijs. Het is ook niet omdat er in gans Europa, gisteren amper 200 moslima’s in Italië op straat gekomen zijn om te betogen tegen IS, dat wij, de ongelovigen in hun ogen, moeten denken dat alle moslims gekant zijn tegen IS, integendeel. We kunnen ons wel de vraag stellen hoe het komt dat jonge mannen die hier school liepen, hier zelfs geboren zijn, hun haat tegen het westen op een dergelijke barbaarse wijze willen uitdrukken.
Trouwens, mij stoort het te zien dat het voor het merendeel, zeker 90%, jonge mannen zijn die hier binnen sijpelen. We moeten zeker niet hun soort gaan vergelijken met de Exodus van de jaren veertig toen het enkel vrouwen, kinderen en ouderlingen waren die op de vlucht sloegen, nu is het heel wat anders het is regelrecht een invasie van de troepen die zo gezegd het front ontvluchten en die wij hier met open armen ontvangen.
Blijft me het beeld bij dat ik niet van mij kan afzetten van de Syrische vluchtelingen die per fiets aankwamen aan de Russisch-Noorse grens in het Hoge Noorden, die hun fiets daar op een hoop gooiden en Noorwegen binnen trokken. En de onbeantwoorde vraag, hoe kwamen ze aan die nieuwe, alle identieke fietsen, hadden ze deze gekocht bij hun vertrek uit Syrië, of hadden ze die toegestoken gekregen door een of andere weldoener. Ik zag deze beelden op de BBC maar heb er verder niets over gehoord. Moet ik me er zorgen over maken als de Noorse autoriteiten er zich geen zorgen schijnen over gemaakt te hebben.
We leven in een gekke wereld er is geen zekerheid meer er lopen hier kamikazes rond die om het even waar kunnen toeslaan, vooral daar waar ze het grootste aantal slachtoffers onder de christen honden, de ongelovigen, kunnen maken. Of hun stuk gereten lichamen terug heel gemaakt kunnen worden is geen vraag voor hen. De profeet heeft het gezegd, de hemel is hun beloning, dus zal het zo zijn.
Het (christelijk) westen plukt nu de vrucht van wat destijds de kruisvaarders gezaaid hebben. Maar zoals de moslim van een ander ras is, zo was de mens van de kruistochten een totaal ander ras. Deze echter de tijd heeft genomen zich om te vormen tot de mens van de verlichting. De moslim daarentegen heeft zich verstard in Mohammed en is mohammedaan gebleven tot in de nieren en het is niet vandaag of morgen dat die nierziekte bij hen verdwijnen zal, gefrustreerd als ze zijn te moeten erkennen dat alles afkomstig is van de christen honden, zelfs het boven pompen van hun olie, omdat er niets van gezegd staat in de koran, er dus niets te leren viel ook niet de i-pod waar ze mee rondlopen, tussen haakjes wie betaald de rekening voor het gebruik ervan.
23-11-2015, 09:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-11-2015 |
Verslaving |
Het valt me op vandaag dat ik al elf maal de 22ste dag van de maand heb zien voorbijgegaan dit jaar, niet dat er een bijzondere betekenis zou aan verbonden zijn, helemaal niet, het wijst enkel op het feit dat ik, in de voorbije maanden, van de eerste dag tot de laatste, heel goed bewust ben geweest van de voortgang van de tijd. Op zich zelf is dit een normaal feit, voor mij betekent het echter dat elke dag die voorbij is, een merkteken heeft meegekregen, een pak ogenblikken dat ik intens ben bezig geweest en deze intensiteit heb neergezet in tekens. Vreemd hieraan is dat ik even goed niets had kunnen doen, dat ik de dag had kunnen laten voorbij gaan, zonder een jota op papier te zetten, wat een normaal gebeuren ware geweest voor een normaal mens, waarom ik dan niet?
Waarom heb ik gedaan wat ik deed, waarom heb ik de normale gang van het leven doorbroken met een blog dat, alles wel beschouwd, een werk was dat me telkens een etmaal lang bezig hield, want de ene was nog maar geschreven of ik moest beginnen aan de volgende, zonder respijt. Ik was en ben het nog, een kettingschrijver, met dien verstande dat uit de ene blog niet noodzakelijk een volgende voortvloeit, wat logischer zou geweest zijn en wat een helderder resultaat zou hebben opgeleverd, maar het is met horten en stoten gegaan, een springen van het ene onderwerp naar het andere, wat ik me gisteren verweten heb zonder het te schrijven.
Elke van mijn voorbije dagen over de laatste vijf jaar zijn dus ingekleurd met woorden, er is geen onderbreking geweest, het is een strijd geweest met mezelf om dit te bereiken en vandaag moet ik zeggen, wat ik zo dikwijls al heb gedacht en herhaald, denkend aan Maurice Gilliams bij wie ik het haalde, dit struikelvers van Francis Jammes : ‘La poésie que j’ai rêvée gâta toute ma vie, ah qui donc m’aimera?
Het is wat er met mij gebeurde, de poëzie, mijn drang om literatuur te bedrijven heeft mijn ganse leven overheerst, ik ben een slaaf geworden van het woord en kan er me niet (meer) van bevrijden. En ik denk aan wat die Arabische dichter Saad vertelt in zijn bundel: ‘de Rozentuin’:'Het is de onverbiddelijke wil van de liefde mijn kind, en hier is het geheim ervan. Indien je het weten wilt, aan zijn vuur is niemand ontkomen hetzij door de dood.'
Dit is wat me wacht, er is geen ontkomen aan dit verslaafd zijn hetzij door ziekte of de dood, ik heb me klem gereden, stop ik er mee dan verga ik van heimwee, dan verschrompel ik tot een oud verdord man die gestorven is voor de dood hem grijpt.
Ik heb dus de keuze tussen twee kwalen, et entre les deux il faut choisir le moindre. Het is ook wat me het meest gelegen komt, op de een of andere wijze verder gaan als slaaf van de poëzie van het woord wat het me ook kosten moge. Het is de prijs die ik er voor over heb.
22-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-11-2015 |
Overleven |
Het komt er telkens op aan de juiste invalshoek te vinden om een nieuwe blog te beginnen en, te eindigen ergens waar ik niet dacht heen te gaan. Dit procedé is van elke dag het stramien en zo is elke dag een nieuwe verrassing zowel voor mij als voor de lezer. Ik weet dus zelden wat er uit de pen gaat komen om te verrassen of, wat ook kan, te ontgoochelen. Dit is nu eenmaal de wet van het leven, de wet van iemand die zich geroepen voelt om woorden te vermenigvuldigen tot in het oneindige en dit als zijn hoofdbezigheid te aanzien.
Hij baseert zich hierbij op zijn goed gesternte en op weinig meer. Het is een afwachten wat er als zin opduiken zal, abrupt soms zoals het gisteren was, maar meestal toch bewust en zo accuraat mogelijk met elkaar verbonden. Het lijkt de eenvoud zelf, maar het heeft me Toda mi vida gekost om te komen waar ik sta, en in realiteit is het niet waar ik hoopte te staan.
Toch is er geen vertwijfeling, toch hoopt iemand zoals ik voortdurend dat er iets bijzonders gebeuren zal dat van aard zou zijn meer diepgang te geven aan zijn dagen. Een soort doelgerichte opdracht waar ik, met de inzet van alle krachten die me resten, elke dag naar toe leven kan, een punt aan de horizon, nog niet duidelijk zichtbaar, maar nader komend dag aan dag, een punt dat zich uitklaren zal tot iets dat ruim overstijgen zal al wat ik tot vandaag toe heb verwezenlijkt.
Ik ken de richting die ik wil uitgaan, ik denk de middelen er toe te bezitten, maar ik weet nog steeds niet, na al die jaren, welke weg ik volgen moet. En dit is mijn pijnpunt, dit is de reden van mijn blijvend aarzelen, dit is ook waarom ik nood heb aan een teken uit de hemel, een teken uit het noman’s land van de geest. Al lang beweegt deze gedachte in mij, is ze aanwezig telkens ik werk aan mijn blog, die in feite slechts een oefening is om soepelheid te verwerven in de wereld van het woord.
Waarom ik dit neerzet vandaag en waarom ik het niet jaren geleden heb gedaan, heeft wellicht zijn reden, zoals alles zijn reden van bestaan heeft. Misschien is zelfs, nu ik het openbaar verkondig, dit het langverwachte teken maar heb ik het nog altijd niet begrepen dat de weg is vrij gemaakt, dat de grenspalen werden uitgezet en dat ik thans verder kan en verder moet. Dat dit vandaag de realiteit is en dat het enkel en alleen nog een kwestie is van moed en doorzetting, om de uitgezette palen een voor een te naderen en voorbij te gaan in alle sereniteit en geloof in de uitkomst.
Heel wat zaken heb ik al volbracht waarvan, bij de aanvang ervan, het einddoel ver af lag en niet gemakkelijk te bereiken, en toch ben ik er in geslaagd aan te komen waar ik aankomen wou. Het waren echter taken die geen al te lang volgehouden inspanning vergden. Wat ik nu als teken meen gelezen te hebben is van een ander gehalte, maar wel noodzakelijk om rechtstaande te overleven.
21-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-11-2015 |
Abstract schilderij in woorden |
Wat van de wind is over de velden is van mijn hart, is van mijn wezen en mijn betrokkenheid bij al wat is en groeit en nu, nu tot rust wil komen, niet om weg te kwijnen, niet om voor altijd te vergaan maar om hernieuwd weer op te staan.
Ook het licht is zwakker, is in zich zelf teruggekeerd om stiller licht te zijn, te wemelen en te liefkozen waar het nog kan, waar nog een vorm van leven is, tussen de takken van de bomen, in de oksel waar de tak zich ankert in de stam, de tederheid te zijn.
Ook is van de lucht de wolken die regen voorspellen, getekend op roze avonden, sluimerend in wijde gangen over velden en bossen, waar we ze ontmoeten om uitzonderlijk wolk te zijn, gekoesterd en bekleed met tinten licht en grijs en droom, erin verweven tot wat verhalen zijn.
Ook is van de aarde de gelaagdheid mos te zijn en dorre tak en bladeren die vergeeld ineengekrompen weg tussen het gras gedoken. We waren er, we hoorden er de siddering van de aarde op haar baan. We zaten er te schrijven waar nog niemand zat om te schrijven wat je schrijft, de woorden opwachtend die met de wind tot jou komen gewaaid. Je ze maar nemen moet zoals ze komen en neerzetten op je blad, iets wat van alle tijden is en tot alle tijden keren zal, niet een maal maar tientallen malen, als je dichtbij zult zijn of verder af. Als je weg zult zijn en de plaats waar je zat en schreef leeg van jou, ogenschijnlijk, alleen jij zult het weten dat je er waart en er teruggekomen bent in gedachten, voor een tijdje maar. Zoals je waart op zovele plaatsen die je nu terug bezoeken zult, een na een om overal te zijn tezelfdertijd.
En het water ook zal je bestrooien met herinneringen, rimpels, kleine golfbewegingen die niet stoppen die blijvend over het water lopen komende van de overkant, en het licht vervoeren, gespikkeld met zilveren lijnen tot je ogen in gebrand, zaligheid. En je niet weten zult, niet vermoeden zelfs of je hier morgen terug zult komen om verder te schrijven aan wat je nu begonnen bent, of, om gekluisterd te zijn, vergroeid met wat is van morgen tot laat in de avond.
Ook de adem van de voorbije dagen waar je een boek over schrijven wou omdat het zo lang en zoveel is geweest. En jij, het boek in potentie overschouwend, verbaast over wat het zou kunnen zijn en over wat het niet zou kunnen zijn, maar dit is niet de eerste maal dat je dit schrijft en ook niet de laatste. Al is het gevaarlijk dit vast te leggen als het een gedachte is die je vergezelt op al je wegen.Zo heb je het ogenblik omrand en even op gehouden om er binnenin te zijn, niet langer dan enkele woorden hier neergezet in een fractie tijd. Luisterend naar de wind die je de woorden voerde komende van over zee tot over bossen en velden, alsof er omheen de aarde een sluier van woorden hangen zou die we maar binnen te dringen hebben om zelf woord te zijn en deze massaal over te dragen naar wat van de hand en de vingers is die schrijvend de wereld binnen gaan om er te zijn en te blijven, een schilderij gelijk, opgehangen in de bomen in volle wind, klapperend tot het scheurt.
Dacht hij aan het gezelschap van woorden, zoals het er gekomen was, in een ruk neergezet, abstracte beelden die hij rapen kon of onaangeroerd kon laten. Zijn woorden, een vuur gelijk, lopend over het dorre heidegras, niet te stoppen, niet te blussen.
20-11-2015, 00:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-11-2015 |
Wat ik nodig had |
Als ik terugdenk aan de dag van gisteren dan was het een dag van spanning, een dag die slecht begon. Ik had een hoop materiële zaken op te lossen die me volledig in beslag namen en ben er nadien pas met veel moeite in geslaagd mijn blog te schrijven. Toch waren er twee positieve punten, er was Mahler juist voor het slapen gaan en dit maakte dat ik ook terugdacht aan het gedicht dat een dorpsdichter me had gemaild. Niet zo heel veel samengenomen, maar dan toch twee lichtpunten in een dag die ik het liefst vergeten wou, ook omwille van het afgelasten van België-Spanje.
Mahler kwam heel laat, kwam pas toen ik neerlag in bed, kort na middernacht, ik opende toen Klara op ‘Der Einsame im Herbst’ uit zijn liedcyclus ‘Das Lied von der Erde’, het was een verrassing en een verademing. Ik voelde me er herboren bij, ik was terug in de sfeer zoals ik me telkens voel wanneer ik Mahler hoor, en dan vooral, om welke reden weet ik niet precies, als ik zijn Lied von der Erde hoor. Eigenlijk niet alleen om het werk zelf maar ook omwille van de omstandigheden waarin ik het heb leren kennen en waarderen. Ik moet er in een beginfase vol van geweest zijn, want ik ben nog steeds in het bezit van een vel papier dat ik zorgvuldig – nu al zeker 60 jaar – heb bewaard. Het is in een vloeiend handschrift geschreven versie van de woorden van het Lied door een jonge dame. Ik denk dat ze hiervoor speciaal naar de bibliotheek was gegaan om de tekst voor mij over te schrijven, met bovenaan twee muzieknoten en ‘life could be a dream’, maar dit was dan ook geen fait divers. Maar Mahler voor mij was een uitzonderlijke componist. Zoals er belangrijke boeken zijn geweest in mijn leven, zo zijn er componisten en muziekstukken geweest en ‘Das Lied von der Erde’ is zo een stuk. De orkestratie van het Lied is van een uitzonderlijke rijkdom aan kleuren, zelden vertoond, de tekst van het Lied haalde hij bij Hans Betghe vertaler van een cyclus Chinese gedichten, ik citeer een passage van het blad in mijn bezit zoals het destijds overgenomen werd:
Mein Herz ist müde. Meine kleine Lampe/ erlosch mit Knistern, es gemahnt mich an den Schlaf / Ich komm zu dir, traute Ruhestätte / Ja gibt mir Ruhe, ich habe Erquickung not…
Mahler was een vernieuwer, een klankenvirtuoos, een voorloper van Schönberg en Berg, die op zijn elan nog een stap verder zijn gegaan. Hij was ook een voorbeeld, later voor Dimitri Shostakovich.
En het is de sfeer Mahler die me herinnerde aan het gedicht van de dorpsdichter van Lierde, Gaby Desmyter, die me zijn wintergedicht had gemaild. Een boeiend gedicht – het weinig dat ik las van hem is boeiend en origineel - én omwille van zijn presentatie in overdruk op een prachtige foto van een muur begroeid met karmijnrode wingerd en de opstijgende ontbladerde vertakkingen ervan, naaldfijn getekend op de witte muur, én omwille van de woorden, even sierlijk als de tekeningen van de uitlopers op de muur, in wingerdwoorden, even door elkaar en over elkaar gedraaid, gekeerd in een grote verscheidenheid van creatieve woordvorming, en we lezen:
‘En het blad dat krinkelwentelend valt / over onze dagen die al krimpen / nu het zomeren begraven werd…’
De man is meer dan een dorpsdichter, hij is een poëet van het woord, dat hij kneedt als deeg, die er een spel van maakt zijn woordkeuze tot het oneindig diverse uit te bouwen. Zijn gedicht is als de naakt gekomen vertakkingen die over de muur wandelen, en zo is het gedicht een wandeling langs en over woorden die verrassen door hun originaliteit. Hij is een kunstenaar van het woord.
De morgen was me gunstig vandaag. Dank zij twee creatieve geesten heb ik kunnen schrijven wat ik wou, totaal bevrijd.
19-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-11-2015 |
Zwijgzaam worden |
Wat de morgen bracht was niet veel, niet zo uitgelaten als van vorige morgens toen het licht hem als een wapen overviel. Klara trachtte hem te overtuigen verwonderd te blijven met Beethoven, wat hij wel wou maar dan hoorde hij het nieuws en was verwondering ver af.
Op korte tijd is de Islam en de nasleep ervan centraal komen te staan in ons leven – dan toch in dat van hem - en dit is nog maar het prille begin. ‘Ze’ zullen groeien in aantal, langzaamaan zullen er meer en meer eisen worden gesteld en meer en meer toegevingen worden gedaan en op korte tijd zullen ze hier, geleid door de Koran een maatschappij opbouwen die ons versmachten zal.
Hij voelde zich nu al versmacht, alleen door het groot aantal e-mail berichten die werden binnengeschoven en die weinig goeds voorspelden naar de toekomst toe. En niemand van onze regeringsleiders die ook maar één vinger uitsteekt, integendeel, de islamisten boekten een enorme overwinning door ons te verplichten een voetbalwedstrijd af te gelasten, niet alleen in België maar ook in Duitsland en dit met het Europees kampioenschap voetbal voor de deur en dan nog in Frankrijk dat vergeven is met honderden fundamentalisten, zoals België trouwens.
Zij die uit Syrië terugkwamen die lid waren van IS, een bende moordenaars en verkrachters, worden hier met helende zalf ontvangen, precies alsof om het even welke zalf helpen zou. Men brengt ze zelf voor tv en sympathiseert met hen, terwijl hun plaats het gerechtshof in Den Haag is en nergens anders, waar ze geconfronteerd moeten worden met de beelden die ons een tijd lang hebben overspoeld.
Hij weet dat hij zal moeten leren er mee te leven. Hij kan zich terugtrekken in zijn schelp, of beter nog, zwijgzaam op een onbewoond eiland, maar ook daar zou hij niet gespaard blijven van de gedachten die verlammend zullen inwerken op hem. Want wat kan er nog geschreven worden dat niet draaien en keren zou omheen de Islam? Il fut un temps dat hij meende dat al wat waard was geschreven te worden draaide omheen de godsgedachte, vandaag staat de Koran en het gevaar eraan verbonden centraal, dan toch bij hem, hij gaat er mee slapen en hij staat er mee op. Het is duidelijk hij kan er zich niet van bevrijden en doen alsof het voorbijgaande was, alsof na de winter het terug lente worden zou en hij terug zou vinden de sfeer waarin een massaal deel van zijn blogs geschreven werden.
Vandaag was hij geblokkeerd in alles, en vooral in zijn ontboezemingen. Vandaag kon hij maar niet de elan vinden die hem de voorbije jaren geholpen had. Iets was gebroken, zijn rust was weg en zonder die rust resteerde hem heel weinig te schrijven.
Hoe lang schrijft hij nog als hij niet meer de kracht heeft te zijn wie hij vroeger in alle openheid was, wat heeft hij nog te vertellen dat zijn waarde behouden zal? Hij zal vandaag zijn woorden, alsof het korrels zaad waren, neerleggen op een schotel, alsof het zijn laatste woorden waren, alsof hij zich voorbereiden wou op een jaar van stilte, een sabbatjaar van zwijgen, zelfs niet toekijkend op wat er zich aan het aftekenen is.
De schamelheid van zijn woorden vandaag is groter dan anders. Ze zijn van nergens vertrokken en komen nergens op uit. De wind is om het huis, wat nog restte van de zomer in zijn hart is weggewaaid, de herfst heeft zich in zijn leden vastgezet.
Laat staan, dacht hij wat geschreven staat, weinig zijn zij die je zullen lezen maar zij die je lezen zullen begrijpen wat je hier met pijn in het hart hebt verteld. Verwondering is ons deel niet meer.Na dit gezegd te hebben is hij opgestaan en is hij weggegaan zo als hij gekomen is. Nooit weet je wat van de dagen is die zich roekeloos slingeren over jou.
18-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-11-2015 |
Het dorpscafé |
Elk gebeuren is het resultaat van een samenloop van omstandigheden, waaraan je, als je er bij betrokken bent, niet ontkomt. Het is alsof je voorbestemd waart je op een bepaalde dag, op een bepaald uur, op een bepaalde plaats te bevinden, die meestal achteraf als onvoorzien of onverwacht wordt beschreven, of als toeval wat het zeker niet is. In feite is het maar een passage in je leven waar je noodzakelijk, gezien de omstandigheden, aan voorbij moest.
Zo gebeurt het dat je op een zondagavond – de avond valt hier zeer vroeg in deze dagen – in een dorpscafé terecht komt waar, sinds mensenheugenis, niets werd gewijzigd, een gesloten oude ruimte, oud omwille van de muren en de meubels en vooral omwille van de Leuvense stoof, die roodgloeiend staat. Je herinnert je voldoende het type café als je soms, als jonge knaap, met moeder en vader mee mocht naar een café in je dorp, gevuld met mensen, gewoonlijk allen geburen, sprekend, roepend en lachend naar elkaar. Het enige verschil hier met het café uit mijn tijd is de afwezigheid van tabaksrook en van een groene schaal op de grond met een handvol witzand er in. Er is hier evenmin muziek in het café, er is evenmin een televisiescherm, er is nog wel, in een hoek langs de muur, een bak met een holte in het midden en stuivers in een schuif. Maar je weet nog heel goed - en dan ga je terug tot vóór de oorlog van veertig - je weet nog heel goed wat is van de sfeer op zondagavonden en je weet ook, en je wacht hier het ogenblik af, dat het bier helpende er een onder de rumoerige aanwezigen zal opstaan om te tonen hoe krachtig en vol zijn stem wel is als hij zingt.
Wat is er van de vreugde in de mens als hij rechtstaat en met volle borst zingen gaat, liedjes die zijn vader zong, zijn grootvader zong - hij zelf al grootvader zijnde - in dat zelfde café dat gebleven is wat het was. En er is niets dat gebeurd is, of niets dat zal gebeuren, de avond is gevallen en zoals elke zondag is hij naar zijn stamcafé gegaan waar hij thuis is, waar hij helemaal zich zelf kan zijn, hij de zanger met de mooie stem die het ganse café meesleurt in wondere gezangen die allen kennen van hun ouders nog, of het enige dat dan wel nieuw is naast wat er gedronken wordt aan zware bieren, zijn de liedjes die ze halen van de tv of van de radio bij hen ten huize, maar die zingen ze vals.
Zo de zondagmorgen gaat open voor hen, gaan ze naar de kerk? Het kan dat er nog heel wat zijn, maar het kan ook dat hun kerk en hun avondgebed het café is waar ze meer vermogen dan bidden, waar ze de uren gaan plukken die hun vrolijk stemmen, je ziet het als ze binnenkomen en ze in totale overgave en erkentelijke warmte de aanwezigen groeten.
Zoals de wereld niet draait, zo draait het café, het ene punt waar de zondagavond, als de winter nadert, alles samenvloeit wat van de vreugde van het samenzijn is, want al het overige kennen ze, maar dat is van de dagen in de week. De zondagavond is van hen en van hen zal hij blijven, zelfs al er eens niet zou gezongen worden dan nog.
Je vindt het café op de webside, www.indenhengst/brakel, maar beter is het, het op te zoeken in de harten van de mensen die er waren, die zondagavond en de vorige zondagavonden, zij weten het, zij kunnen je erover spreken, wat voor mij voldoende is.
17-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-11-2015 |
Hoge winden in de morgen |
Hoge winden rukkend aan de daken zoals, dat wat buiten in de verre wereld gebeurde, rukt aan je hart en ziel, een ziel die openstaat voor schoonheid en rust, voor ‘Bach’s Erbarme dich’, als voor de winst van de Rode Duivels op Italië.
Een bejaard en vreedzaam iets die ziel, die er zichtbaar niet is, die er ingebeeld is, maar er toch is, een ‘rekker’, een elastiek naar de Kosmos toe - Kosmos God zijnde en vice versa - die nu aan het trillen is gegaan en de stem van de mens op aarde die opkijkt en om erbarmen vraagt om wat in Parijs geschiedde: de slachtpartij, alsof het schapen waren, en dan nog, op ons netvlies geprent voor een lange tijd, geprent op onze geest, hoe ze ons slachten zouden.
Van de moslims en de zaligmakende handelingen die de hunne zijn, spaar ons Heer.
Morgen en winden over het land, hoge winden, onrustwekkende winden die dichtbij gekomen zijn. Je hebt er andere gekend, winden die je lief waren, toen je die blonde meid had ontmoet, haar gesproken had, enkele woorden maar, haar hand had gehouden alsof je haar hart, haar warm kloppend hart tegen jou had gedrukt. Je wist het, je voelde het, de wereld was enorm ineens als je wegging van haar en haar mond, haar lach, haar ogen je volgden. Je moest te voet naar huis, vijf kilometer ver, je had geen fiets, er was geen tram of bus in die tijd, maar het deerde niet, je had die blonde meid in je gedachten en overmoedig en ook omdat het stormde, nam je de kortere weg doorheen het bos dat je kende, dat het grote bos was van je kinderjaren. Het was een avond van volle maan, hoe stoer je ook was, je waart verrast toen je in het bos was, toen je zag met welk geweld de takken tegen elkaar sloegen alsof het stemmen waren die haar naam versplinterden, gespeld in klinkers en in medeklinkers, tegen je gezicht aan, tegen je lichaam aan en jij, zwevend bijna door de kracht van de wind, vooruit strompelend. Je weet het nog, je voelt het nog, het geraas van de jagende takken, van de krakende geluiden, van de gierende wind. Je weet het nog hoe de maan keer op keer wegschoof achter de wolken, en hoe donker het toen was en bij momenten zelfs beangstigend. Maar van toen af wist je, en je zou dit blijven weten dat de bomen en de winden, dat het bos een groot levend iets was dat je nemen wou, je omhelzen wou.
Je weet het nog, je ziet het nog, je voelt het nog, wat van die avond was. Hoe het was met haar woorden ben je vergeten, maar wat was van je tocht doorheen het bos is je in flarden bijgebleven, en komt nu terug, met hoge winden om over te schrijven.
Waarom dit verhaal hier neergezet vóór het licht opkomt, de wind die mijn gezel toen was, mijn gezel gebleven is met erin, nu nog als een licht parfum, als een verre roepende echo, een ‘waarom-verliet-je-me?’ een knoop in je herinneren die losgekomen is en op ogenblikken als deze, aangehaald terug.
Je houdt van morgen tot avond je handen vrij om te schrijven wat is van nu en wat van vroeger was, beide zijn van het grote leven dat je innigheid is, je teergevoeligheid, je balsem en je toeverlaat. Neem dit weg en je bent niets, roep het op en je zweeft de bossen in de luchten in,
Hoge winden zijn het die ons hier kunnen bereiken.
16-11-2015, 00:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-11-2015 |
Paris 13 eleven |
Ik ga dus gewoon neerzitten vanmorgen, er is niets gebeurd, ik heb niets gezien, gehoord, onlangs was er de verkiezing van de nieuwe K3, gisteren was er de voetbalmatch België-Italië, alles op TV, vandaag zijn er bijeenkomsten van allerlei aard voorzien, voor morgen en overmorgen ook, waar we met een gerust hart heen zullen gaan al was het maar naar een guitar recital in Rosario, Twee-Akren, op de taalgrens. We leven in een toch zo vreedzaam land onder vreedzame mensen.
Ondertussen, maar het deert weinigen onder ons, stromen ze Europa binnen, de mensen van een andere beschaving, van een andere levensopvatting, voor wie zelfdoding en moorden een totaal andere betekenis heeft, vreemd genoeg, een zaligmakende betekenis heeft. Doe maar, kom maar massaal, overspoelt de Europese gezagsdragers, de lammelingen, de ogen-sluitenden, de zwijgzamen, de het-kan-me-weinig-schelenen, wij de groenen en de socialisten, de liberalen en de politiekers met een christelijke ondergrond, we ontvangen jullie met open armen, kom maar, kom maar, wij de evennaasten-lovers, in elk geval dan toch tot gisteren toe.
Gaan vandaag de ogen open van Hollande, Merkel en consoorten, want wat in Frankrijk gebeurde kan morgen in Duitsland gebeuren en overmorgen in Spanje, in België, zelfs in ons toch zo lief Vlaanderen?
Zo, je kijkt dan naar België-Italië terwijl ‘Paris 13 eleven’ aan het gebeuren is en ineens zijn al de programma’s op TV in feite peanuts, want je bent wakker geschoten, literatuur is niet meer zoals literatuur was, poëzie is nu anders omdat de poëzie van het leven, niet meer deze is van enkele jaren terug, zeker niet meer deze van je jeugd, zeker niet meer deze van je dagen aan zee in San Juan-Alicante. Je ondervindt het nu al. Je bent opgestaan om tien na vier uur in de morgen, vroeger was het om dingen te schrijven die verheffen, vandaag is het om te schrijven over dingen die angstaanjagend zijn, zit er een spanning in je woorden, schrijf je op een schaduwlijn die kleur heeft van de dood. Gisteren waart je nog aan de vijver in de wind, omringd door de bomen, vóór de regen kwam, de regen die je niet deerde. Luchten gesloten, in tinten grijs tot donker toe. Je leefde, je schreef in gedachten je vreugde uit terwijl je je vijfhonderd passen aflegde omheen de vijver. De vijver, je vriend, waar de bomen en de luchten gerimpeld in gespiegeld lagen; je dacht er over te schrijven, je zag de korf staan waar een paar dagen geleden, op een avond je met vrienden neerzat omheen het vuur, je voelde je oneindig goed ondanks de pijn hier en daar, de zorg om je lichaam hier en daar. Maar je leefde het grote leven van de mens die buiten zit met vrienden omheen het vuur en het avondt. Het avondt en je vindt het enig, te zien hoe de nacht over de velden sluipt, hoe de bomen er staan, zwart getekend, statig als reuzen. Je herinnert je dit alles en veel meer nog dat je niet schrijven kunt omdat het zo veel was, zo intens, zo alles omvattend. Je voelde je niet oud, je voelde je eeuwig, mijn god, hoe goed je je voelde toen.
Je houdt dit gevoel nog een tijdje. Je staat op van je klavier en opent de gordijnen op de nacht. Je trouwe Venus in het zuidoosten en een lijn van sterren. Het is vijf uur tien, het voornaamste dat je vandaag te doen had heb je gedaan, straks nog eens herlezen en dan inloggen en denken aan je blog voor morgen, hoewel ‘morgen’ de dag van vandaag, heel onzeker is geworden.
15-11-2015, 06:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-11-2015 |
Fabre d'Olivet en Marc Sleen |
Pauvre de moi, die denkt te voldoen aan het leven door elke dag een blog te schrijven die, als enige binding met de voorgaande, de datum heeft, en die hier mee zijn dagen vult, en vult het zijn dagen niet volledig, het krijgt dan toch een absolute prioriteit, zodat het overkomt als zou zijn leven niet veel meer zijn dan het schrijven van een blog.
In feite is het minstens veertig jaar lang geweest dat de pagina in mijn dagboek, voorrang kreeg en nu ik deze pagina heb geswitcht voor een blog, deze voorrang nog sterker wordt benadrukt en een morele verplichting tegenover mezelf is geworden. Het schijnt me toe, de laatste vijf jaren, een deel van mijn dagen geleefd te hebben als iemand binnen iemand die al wat ik vertellen wou over mezelf, opzij schoof als zijnde onbelangrijk, omdat die andere verlangde dat geschreven zou worden wat de lezer wenste te lezen en aldus mijn verhaal maar met mondjesmaat werd toegelaten. Wat een totaal ander perspectief oplevert. Nu, als het zo is gegroeid dan zijn het én de omstandigheden, én mijn ingesteldheid geweest die het zo hebben beslist – Spinoza moet hier ook aan gedacht hebben – en eigenlijk, op de keper beschouwd, ligt het niet in mijn aard buiten te komen met facebook-verhalen over mezelf.
Maar gisteren, heb ik het woord gekregen en heb ik jullie verteld over de verrassing die ons beiden, de professor en ik, overkwam, te horen dat er nog iemand was, en dan nog iemand recht over jou gezeten, wiens hand je drukken kon, die Fabre d’Olivet kende en gelezen had.
Als ik er aan terugdenk, was het een groot moment, een moment dat zich vast ankert in de geest, wat meer is dan een viooltje dat men opbergen zou tussen de bladen van een boek. Een rariteit die me overkwam, schreef ik, en dat was het ook, verrast en verheugd opkijken, en even verrast en verheugd de professor over mij, en dit enkel en alleen bij het horen van een dan toch wel magische naam..
Waar ik gisteren avond bij het schrijven naar zocht, maar me toen niet herinnerde, was een identiek gebeuren, verhaald door Marc Sleen in een van zijn Nero-verhalen van jaren terug, waarin, ik denk Adhemar, iemand ontmoet die T.S.Eliot las. En hij toen uitriep, ‘Wat ken jij ook T.S.Eliot, ken jij ook… en citeerde toen een versregel uit de Four Quartets. Wat me toen ook verraste niet alleen omdat ik het las in een stripverhaal – heb het trouwens uitgeknipt maar heb de tijd niet het te zoeken - maar vooral omdat ik ook dit zou geroepen hebben indien ik, destijds, iemand zou ontmoet hebben die me over T.S.Eliot zou gesproken hebben.
We zijn dus, mijn waarde professor Jef Van Bellingen, niet de enigen die zo iets overkomt. Het is een kleine wereld waarin we leven, zodat ontmoetingen met vrienden of kennissen waar ook, niet uitgesloten zijn. Hier gaat het om een soort van Bermudadriehoek, die zijn verste punt heeft diep verankerd in de negentiende eeuw maar plots een basislijn vindt, die twee punten verbindt niet meer dan een vadem van elkaar verwijderd. Merkwaardig is het woord, maar toeval is het zeker niet.
14-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-11-2015 |
Spinoza en Fabre d'Olivet |
Als er vandaag iets is dat me zwaar op de maag ligt dan is het, het ‘Bloedboek’-verhaal over de Bijbel van Dimitri Verhulst. Ten eerste omdat hij beter de lichamelijk weinig gevaar inhoudende Bijbel op zij had moeten laten om zich te buigen over de invasie van de islam in onze samenleving. Hij had kunnen beginnen met de invasie die plaats greep in Libanon om er zijn conclusies uit te trekken, en te weten dat de gematigde moslims hier in het westen, niet zullen kunnen weerstaan aan de tsunami van de fundamentalisten. Hij ‘moet’ dit weten zo goed als ik het weet, de vele verwittigingen via e-mail liegen er niet om.
En ten tweede, hij heeft niet het minste recht teksten die geschreven werden in omstandigheden die we absoluut niet kennen, zelfs niet vermoeden, en door mensen beter geïnspireerd dan hij – zij vertrokken uit het niets - op de korrel te nemen zoals hij het doet en er, wat nog erger is, de spot mee te drijven.
Zeg me wat een dergelijk boek positief bijbrengt aan onze beschaving die het al zo moeilijk heeft om zich te blijven bevestigen en waarvan de moeilijkheden dag aan dag toenemen. Komt daar nu een Verhulst aan, die binnen duikt in geschriften die minstens 2500 jaar oud zijn, door collega’s van hem geschreven – ik denk dat ik me herhaal, maar ik moet het nog eens kwijt – in omstandigheden die hij niet kent, gedragen door een filosofie die hij niet kent, over toestanden die hij niet kent, en over een Yahweh die niemand kent. Hij had beter Spinoza gaan lezen of herlezen, en over de God van Spinoza geschreven, dan zouden we er nog iets aan over gehouden hebben, maar die God overstijgt hem zoals Hij ons allen overstijgt, hoewel Spinoza de waarheid wellicht froleert, voor mij heel dicht zelfs.
Hiermede heb ik nog eens gezegd dat men van de Bijbel afblijven moet. Hij is de maatstaf van onze beschaving, een beschaving zoals er maar één bestaat, die maakt dat Verhulst uit zijn pen woorden kan en mag halen die hij in een nabije toekomst wellicht zal mogen/moeten zwijgen.
Dit waren mijn gedachten in de loop van de dag die ik door heen alles wat ik dacht of deed, hernomen en herkauwd heb.
De avond echter was een klein festijn, een professor sprak ons over de Ethica van Spinoza, over zijn vierde boek. Spinoza, een man die nu had moeten leven en ons duidelijker dan voorheen zou gezegd hebben wie die God is, van wie we niets weten omdat we rondlopen met gesloten ogen.
Maar het was dit niet dat ik vermelden wou om af te sluiten. Ik wou het hebben over twee mensen, over elkaar aan tafel gezeten, met een glas donker rode wijn in een wijd bolvormig glas, sprekend over vele zaken, over muziek en over boeken. Tot plots een naam wordt vernoemd, Fabre d’Olivet en de andere bijna opspringt van zijn stoel, ‘Ken jij Fabre d’Olivet???’ Een uitroep alsof het een gemeenschappelijke vriend was en ook omdat ze beiden wisten dat het een enorme rariteit was een ontmoeting, in een van de kleine steden van Vlaanderen – zoals deze in de middeleeuwen werden genoemd – tussen twee mensen, een professor en een oud man, die de vader had kunnen zijn, die voorheen amper met elkaar hadden gesproken en dan zo maar, een naam, Fabre d’Olivet en de titel van een boek die ze beiden tegelijkertijd vernoemen, ‘La Langue hébraïque restituée’. En dan ook nog de lach op hun gelaat en de grote vreugde die ze kenden, een vreugde die zo plots en zo uitgesproken was dat het een groot memorabel gebeuren werd want van nu af is Fabre d’Olivet een naam die hen bindt voor het leven. Het kan niet meer dat ze elkaar nog ooit eens zullen ontmoeten zonder te denken aan deze mysterieuze Fransman uit de XIXde eeuw.
13-11-2015, 01:07 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-11-2015 |
11 november 1918 |
De morgen die niemand dacht door te komen, al was het stil toen nog, al hingen flarden dromen in de lucht lijk kraaien hoog. Van waar ze kwamen niemand wist, niemand nood had het te weten, omdat het licht nog aarzelend was, alsof al lang vergeten was dat de dageraad niet duren kon en de dag niet wachten zou om open te scheuren in verbijstering. Tot er wolken kwamen, donkergrijs en oud zoals wat restte van de aarde hier.
Dit was van de morgen van 11 november 1918, de wind was gaan liggen toen, de wolken schoven langzaam open, dramatisch kobaltblauw doorbroken met lijnen rood die hangen bleven, luchten zoals nimmer voorheen de luchten waren, en er van ver geruchten kwamen, als van tromgeroffel en klaroengeschal, de velden over.
Men ging rekenen toen, hoeveel dagen men al hoopte dat boven alles uit, de stilte hier het halen zou, het land zou blijven, zoals het er lag, het drogen zou, de humus het bedekken zou, de holtes dicht gewaaid, het gras terug zou komen en de schapen en de koeien, de paarden, grazen zouden op de plaatsen waar ze verdwenen waren, en geluiden van vogels op de stuk geschoten muren waar de stenen nog van afbrokkelden, eksters die keren zouden en merels en zeldzame meeuwen te ver afgedreven, het leven dat hernemen zou. Zo hoopte men.
Een begin het was, eens de morgen voorbij zou zijn zoals hij was vandaag in peis en rust, verwijderd van de hel van gisteren en van de dagen ervoor toen er gesneuveld werd op Vlaamse velden en verder de wereld in op andere velden, het bloed en het gekreun, het zweet van de dood onder de oksels en in de vouwen van het vel. Vele dagen die zo waren, de prikkeldraad met lapjes uniform licht fladderend in de wind, lijk bladeren op de naakte bomen.
Afwachten nog, de uren die de wijzers verschoven, die rusten wilden, niet meer verder gaan, de tijd die stil zou houden waar hij was, gevangen in de loopgraven om te ontcijferen wat van de vrede was voor de heren van het front die het voor het zeggen hadden. Zo berichten gekomen die niet te geloven waren, eerst voor enkele momenten, dan toch, tot klokslag elf werd er gezegd, klaroenen schalden over al de plaatsen van de omgewoelde aarde.
Het was de tijd om een gedicht te schrijven over wat was en over wat nu komen kon. En of het komen zal dat zien we wel, later, als het lente wordt, de zomer en het golvend koren, de zang van leeuwerik. Mooier kon het niet, het land dat open bloeide, klaprozen overal en het blauw van korenbloem, weegbree langs de kant en koeien die opdoken lijk paddenstoelen, overal in beemden langs de waterkant, en in het water blauw de lucht weerspiegeld.
Er was, zoals we zagen, niets gebeurd, de grond wat oneffen op plaatsen, waterplassen waar er vroeger geen water was. We komen er, we overschouwen. Later groeien er velden witte kruisen, en witte zerken met een naam er in gegrift om te gedenken de lichamen die er lagen, hun geesten als een rank van rozen opstijgend tot in de hemel, waar ze levend blijven. Er is voor hen een eeuwigheid.
12-11-2015, 00:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2015 |
Gedicht voor later |
Dat ik ‘Erbarme dich’ had uitgekozen in mijn vorig debat, rust enkel op wat van het ogenblik was. Wat van de avond en de luchten was, van de spiegeling in het water dat van mijn woorden en de bomen was. Ik uitgekleed van zorg en toekomstbeeld, de handen open om te ontvangen wat van de aarde was. En toen de siddering die op mijn jaren, het hart omspant met van te ver gekomen herinneringen die nog niet zijn uitgedoofd en waarvan ik horen moet hoe sterk ze zijn geweest als in een koperen plaat gegrift. Alsof ze van gisteren waren, nimmer zo dichtbij gekomen, gevaarlijk om uit te maken wat het betekenen moet.
Echter heb ik me vandaag, ondanks vele dingen, me goed gevoeld nu ik je vertellen mag dat ik nog eens een gedicht geschreven heb dat al lang geschetst op tafel lag, maar geen vorm er voor gevonden had, geen sluiting om het te verzegelen voor later, wanneer het gebruikt kan worden een allerlaatste maal om daarna verast te worden tot een hoopje pulver.
Gedicht voor later
Omdat ik
als een veder licht ben om nu op te vliegen uit de lotusbloemen, in het licht Ik ademend lig, de ogen dicht, het licht zo lichtend is, het van in den beginne is, tot het punt in Omega is,
het Testimonium is van al wat is dat is.
Hierover, van begin tot eind, een vadem lang de woorden die ik schreef, die ik niet schreef even lang, die ik dacht en niet dacht, die ik sprak en niet sprak, even lang, een kraal van tekens uit mijn hand gevloeid voor later.
Heden nog vertoevend hier, zijnde van het stoffelijke dat verdwijnen zal, zijnde van de geest die blijven zal, ooit open zwaaiend, zwevend in de schemering over de heuvels hier, de bossen en de landerijen.
Avonden lang we er waren, je zegde me: je sterft niet de dood, je sterft het eeuwig leven.
Ben ik gerust toen heen gegaan voor het winter was. Avonden lang.
11-11-2015, 00:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2015 |
Het gedicht Bach genaamd |
Klassieke muziek, hoe lees ik je, hoe verwoord ik je klanken als je binnenkomt, een aubade in de morgen of een nocturne voor de avond, of tot welk deel van mij is het dat je spreken wilt in klanken, melodieuze dingen die golven zijn van begeestering of ovalen tekeningen van stiltes die ik horen kan, echoënd in de poriën van het zijn?
Mijn vraag is niet tot jou gericht maar tot mezelf als ik je beluister, zoals gisteren toen de avond neerzeeg over het land, de bomen zwart geëtst op zuiverheid van lucht, ademloos weerspiegeld in de vijver waar ik was met vrienden. En we spraken over jou, klassieke muziek, een vol moment, hoe je te benaderen was en, wie had ooit gedacht dat naast wat woord en beeld vermag er nu ook klank kon zijn die ons ontroeren kon. Wij er lang gebleven omheen het vuur van eikenhout en den, de vlammen hoog gerezen, tot de i-phone ons vergastte op het ‘Erbarme dich’. het had ook Ravel kunnen zijn, Shostakovitch of Mahler, maar het ‘Erbarme dich’ van Bach tot in ons armen tot in onze eigenheid waar we de woorden onuitgesproken hielden. Dichter kon het niet. Bach tot ons toen kwam, hij opdook uit de struiken, hij ons verheffen wou tot boven het watervlak – ook wij erin weerspiegeld – de geest in ons zich verstrengelde met wat zijn geest van eeuwen ons te zeggen had en wij luisterend, ineengedoken. Hij, Bach, de ruimte van de vijver was en van de bomen, hij tot God gesproken als van handen over alle klanken heen gebogen, het vreemde spel dat ritme was en Bach, hij bij klank en zang, ineen verweven mens en melodie, in een veld van energie omsingeld samen
Tot lang erna, tot deze morgen dat ik schrijven wou, maar niet de juiste woorden vond, Zo het was en zo het blijven zal, wat was van Bach, over de velden en de bossen, de straten en de huizen, tot ons gevoerd, het wonder dat van de schepping is en ons niet verwonderd omdat zo oneindig doodgewoon geworden is te horen, om het even waar wat we horen willen, de trilling van wat van God kon zijn, wonend in de geest van Bach als hij noten tekende, hier gebracht met viool en cello en fluit en trommelslag, de floerse stem erin, de woorden als een tuil van rozen, het erbarmen dat we vragen, omdat we niet begrijpen kunnen wat van de hemel is.
Gezeten bij het vuur dat in de nacht een gloed gaat worden, een lokstem voor de uilen, de dood, schuilend achter enkele bomen niet gelezen, Bach een passage van wat de avond was en wat de nacht geworden is, de morgen. De vlammen, de klanken en de woorden, we mee gedragen hebben. Of hoe muziek en Bach en onze gesprekken waren, een avond in november bij het vuur gewacht op de sterren die niet kwamen, wetende dat al wat van deze wereld is, getekend door de onsterflijkheid is van Johan Sebastian Bach.
10-11-2015, 05:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2015 |
De Bijbel en Verhulst (3) |
Van blog tot blog ligt er gewoonlijk een etmaal, een lange vierentwintig uur, maar in feite slechts een korte vruchten barende periode, als men alle uren wegneemt die je slaapt of tracht te slapen; als je er af neemt dat het onmogelijk is je volledig af te zonderen in de uren er tussen, want je moet ook fungeren als echtgenoot in het huishouden, en het leven stelt daarenboven nog andere eisen. Er zijn dus, in elk geval heel wat wisselingen in de aard van je gedachten en heel wat gebeurtenissen die deze wisselingen beïnvloeden. Zo gebeurt het dat de onderwerpen van je blogs dag na dag sterk uiteenlopend kunnen zijn. Ik geef er me dus rekenschap van dat ik elke dag overkom als een verrassing en ook, in vele gevallen, dat ik voor mezelf ook soms verrassing ben. Ik heb nu twee dagen gewijd aan Dimitri Verhulst, meer aan zijn boek dan aan hem. Als ik het gedaan heb dan is het uit respect voor de Bijbel en voor hen die de Bijbel geschreven hebben, in een tijd, in omstandigheden en gedragen door beweegredenen die ons totaal vreemd zijn; daarenboven rustend op hun inspiratie van het ogenblik die niet te ontkennen is. Ik meen dit voldoende te hebben onderlijnd. Het feit dat ik er vandaag verder over schrijf is het bewijs dat het boek van Verhulst[1] me diep geraakt heeft, en dan vooral omdat ik weet – maar Verhulst schijnt het niet te weten - dat de Bijbel, zoals hij in onze boekenkast staat, niet een boek is dat vandaag zou (kunnen) geschreven worden, Een boek over een God en zijn schepping, over de komst van de mens op aarde en een beschrijving van zijn eerste stappen; wel zou er vandaag een kunnen geschreven worden hoe de mens, en dan vooral deze in het westen, het gebracht heeft tot de mens die hij nu is. Dit verhaal zou op een totaal andere wijze, zijnde gekleurd met het hedendaags denkpatroon, geschreven worden. En, indien het toch zou geschreven worden – wat ik betwijfel - alleen dan zou Dimitri Verhulst of wie ook, het recht hebben zich erover uit te spreken, zelfs op de wijze waarop Verhulst nu de Pentateuch-teksten onder de loep neemt. Het zou dan echter gebeuren onder zijn verantwoordelijkheid, indien reacties niet zouden uitblijven.
Nu is Bloedboek een Spielerei geworden, het brengt helemaal niets nieuws, integendeel het neemt weg, het mindert wat voorheen was. Dit is wat hij beoogt, het sacrale in de Bijbel met de voeten treden, en het blijven vertrappelen tot het verzinkt in de modder. Het is een wraakneming op de persoon die hij geworden is en hij voelt er zich schijnbaar goed bij, anders zou hij een dergelijk boek niet schrijven. Maar gezien de huidige stand van zaken had hij beter de Bijbel terzijde gelaten en had hij er beter aan gedaan zijn energie en zijn schrijverschap aan te wenden om over dingen te schrijven die ons meer aanbelangen de dag van vandaag. Of zou hij niet weten dat hij als schrijver, meer dan wie anders, gevaar loopt binnen enkele decennia geconfronteerd te worden met een muur die zal opgetrokken worden en hem beletten zal te schrijven over wat hij zo graag bestrijdt, religie of het geloof in een God, die hij, zelfs Hem niet kennende, niet wetende of Hij bestaat, in zijn boek voldoende heeft gekleineerd en in the mean time, wat even erg is, zijn collega, de schrijver(s) van de Pentateuch.
Zo, ben ik vanmorgen, het is amper 6.00 uur, dan toch teruggevallen op mijn blog van gisteren. Het bewijst hoe zeer Verhulst me getroffen heeft en ook, en in het bijzonder, hoe kleingeestig de mens kan zijn om zaken die van heel ver in de tijd dateren, geschreven door mensen, verlichte geesten, want het waren schrijvers die vertrokken uit het niets, uit een groter niets dan het niets van vandaag, te gaan herschrijven, zoals Verhulst het doet, in het licht van wat we nu menen te weten, met de nadruk, in het geval van Verhulst op ‘menen’. Hij ook bezit de waarheid niet en zoals hij bezig is zal heeft hij weinig kans die ooit te vinden, hij begint er trouwens zijn boek mee.
[1] Dimitri Verhulst: ‘Bloedboek’ Atlas Contact, 238 blz. 19.99€. Ik las het boek niet en zal het niet lezen. Ik baseer me op de recensie van Marc Cloostermans en op Verhulst’s eerste zin: ‘Indien er effenaf niks was in het begin, dan ook geen toekomst. Dus was er God, van wie niemand weet en weten zal vanwaar Die zelf dan komt. Wat niet veel beter is dan de eerste zin van zijn ‘Het’-boek: ‘Alle begin is moeilijk’.
09-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2015 |
Dimitri Verhulst en de Bijbel |
“De Pentateuch, de eerste vijf boeken van het Oude Testament, worden onverdoofd geslacht in ‘Bloedboek’ de nieuwe Dimitri Verhulst”, schrijft Mark Cloostermans in de SdL van 6 november.
Ik lees de recensie van Cloostermans met een zekere wrevel, niet omwille van de recensie zelf, die uitstekend is, maar omwille van Verhulst die na zijn ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’, - een misantropisch variant op een geschiedenisboek voor de lagere school, aldus Cloostermans - zich nu permitteert een boek, geschreven twee duizend vijfhonderd jaar geleden, niet alleen op de korrel te nemen maar het ook op een spottende, onterende wijze te herwerken.
Met welk recht, denk ik, met welk recht een boek, dat terecht het Boek der Boeken moet en kan genoemd worden, kleinerend te behandelen, geen rekening houdend met de poëtische verwevenheid in verhaal en tekening, maar het te behandelen op een wijze alsof het over een stationsroman zou gaan.
Wat een durf die man heeft. Hij weet natuurlijk dat er geen fatwa over hem zal uitgesproken worden, dat hij schrijft in een landschap van totale vrijheid, waarin hij zeggen kan en mag, wat hij te zeggen heeft tot in het ongerijmde toe, maar ongeacht of het nu de Bijbel betreft of niet, mag hij zich zo maar uitlaten over een boek geschreven door een collega van hem die twee duizend vijf honderd jaar vóór hem heeft geleefd?
Je schrijft toch niet spottend over Ovidius, noch over Vergilius, zelfs niet over Dante. Neen, hij wreekt zich op ‘het’ boek dat, ware het niet geschreven of ware het niet doorgedrongen tot het westen, hij nimmer of te nimmer een Dimitri Verhulst van nu, zou zijn geweest. Hij valt dus de basis van zijn beschaving aan, hij valt ze niet alleen aan, hij beledigt ze en ze beledigend veroordeelt hij ze door het verhaal kleingeestig te hernemen.
Welk is echter het ware verhaal over en van een volk - wie of wat het ook moge geweest zijn - dat leefde meer dan twee millennia geleden, hoe zag de schrijver het, met welke ingesteldheid en in welke mate geïnspireerd door zijn omgeving, hoe bundelde hij zijn verhalen, hoe bouwde hij deze op en in welke omstandigheden schreef hij deze uiteindelijk neer met een veder als pen in een omgeving die onze verbeelding tart, maar ondanks alles, met zorg, gedrevenheid en respect omdat hij wist dat het een sacrale tekst was die hij schreef.
Heeft Verhulst zich, zelfs een fractie van een ogenblik in de plaats van gesteld van die bewonderenswaardige auteur, gekneld tussen de daden van het leven en de daden van de dood, trachtend te overleven in ziekte en vertwijfeling over wat het reusachtige dat de natuur in beweging hield kon betekenen.
Heeft hij er een fractie van een ogenblik aan gedacht dat, indien hij toen in dezelfde omstandigheden zou geleefd hebben, hij, Dimitri Verhulst zelf die man van de Pentateuch had kunnen geweest zijn, of dan toch zou gedacht en geschreven hebben met een identieke ingesteldheid en gedragen door identieke gesprekken met de Heer van het Heelal?
Maar Verhulst heeft slechts zijn ‘het’ om tegen te spreken in zijn eenzaamheid van schrijver, terwijl de man van de Pentateuch een kolos voor ogen had, een onzichtbaar iets of iemand boven hem, verscholen in de wolken met zijn teken dat een regenboog was. Een mooiere poëtische gedachte vindt men niet.
Er staat in de Bijbel wat er te lezen staat en je interpreteert het, zoals je Ovidius leest of Sophocles, of Spinoza. Verhulst leest het naar de letter, zoals er nog rondlopen– voor wie Galileo nog moet geboren worden – op deze wereld, niet denkende aan de tijden waarin het geschreven werd. Anderen weten wat ze hebben aan de woorden van de Bijbel en open het boek met veel eerbied, ondanks het feit dat ik heb ingezien dat de ‘tien plagen van Egypte’ niet het gevolg waren van een goddelijke interventie maar eerder van een enorme catastrofe die de regio geteisterd heeft, met alle gevolgen van dien voor wat de Yahweh van de Bijbel betreft, en heb me hiervoor ge-excuseerd bij allen die deze mening niet delen. Maar dit berust op een interpretatie van de tekst, niet op een verminking ervan.
De Bijbel, mijnheer Verhulst is meer dan een boek, het is een baken, een baken die je zo maar niet verplaatst en zeker, je gaat die niet bekladden met kinderachtige graffiti.
08-11-2015, 00:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |