We onthouden jullie niet de visie van Dante, in Canto XXIX van zijn Paradiso, die hij in de mond legt van zijn Beatrice die zegt dat de Liefde (God) het universum geschapen heeft: ‘Niet om aan zijn eigen goedheid nog iets toe te voegen / want dit kan niet, maar om in de weerspiegeling, / van zijn schepping te kunnen zeggen: ik besta [1]’.
Karen Armstrong[2] , in haar geniaal boek over de geschiedenis van God, verwijst in dit verband naar een hadith (woorden van God gericht aan Mohammed): ‘I was a hidden treasure; I wanted to be known. Hence, I created the world so that I might be known.’ God zou dus, volgens de Islam de wereld, dus de mens, geschapen hebben opdat Hij gezien wou worden, het Universum zijnde het aangezicht van God (wajh al-Lah) ( pag.175).
We zien dus God alleen in wat hij doet in de natuur, waarbij het onverklaarbare van zijn bestaan, aangepast wordt aan de beperktheid van ons begrijpen. Er is dus geen verschil tussen de God van de Islam en de God van Spinoza, de tegenstrijdigheid bestaat hierin dat de God van de Islam, via de profeet, de bestaansregels voor de mens heeft vastgelegd en dat de God van Spinoza dit niet heeft gedaan noch in woorden, noch in wetten noch in gezegdes.
Voor beiden echter is het de God die zichzelf confirmeert in de mens. De ene kan niet zonder de andere, wat voor ons het begin van de waarheid is. Het komt er op neer dat God de mens geschapen heeft opdat hij zich, in zijn Universum, zelf zou kunnen zien. Ware de mens er niet, God en zijn Universum zouden vergaan van eenzaamheid.
Alles samenvattend is het ons duidelijk dat als je wilt spreken over God, en het zichtbare, zijn aangezicht de natuur, je geen idee geeft, dat je moet neerdalen tot de onvoorstelbare complexiteit van de kern van het atoom en de elektronen, slingerend met de snelheid van het licht er omheen, om een glimp te krijgen van wat of wie Hij is. Dit beeld is vereist en moet voldoende zijn, want hieruit ontstond het wonder van de creatieve geest in ons, afgestemd op het creatieve in de geest, in en van het Universum. Dit geloof is binnengedrongen in de poriën van ons bestaan en al onze gedachten zijn er van doorweven. Het is een weerkerend gebed waarvan we nimmer de exacte draagwijdte noch het juiste eindpunt kennen zullen.
Zoals koning Solomon hoopte, bij het open stellen van zijn Tempel[3], in het Heilige der Heilige, als in een nimbus Yahweh te ontmoeten, zo beweegt ook in ons de hoop, in het diepste van ons binnenste, onze binding met de kosmische God te ontmoeten, een ontmoeting die zin en betekenis geeft aan ons bestaan om ons in een kosmisch humanisme binnen te leiden in het Licht van de Eeuwigheid.
We zijn er ons van bewust dat onze roekeloosheid heel groot is, maar het is deze visie van de mens die we jullie wensen voor te stellen. Het is het resultaat van een pelgrimstocht naar wat is achter de dingen in hun verbonden zijn met al wat is, het resultaat van een volgehouden queeste, eigen aan de mens in ons, in wie lijk in een spiegel, dit blijvend heimwee naar het Onnoembare levend blijft.
Het is het levenswerk van elke mens wiens symbool dit is van de omgekeerde boom die zijn wortels in de ruimte heeft en zijn krachten haalt uit de al-tegenwoordigheid van de geest. Het is slechts in de mate van deze gerichtheid dat hij de eeuwigheid verwerven zal.
[1] Dante Alighieri : ‘Paradiso’, canto XXIX, vers 13-15 : Non per avere a sé die bene acquisto, / ch’esser non puó, ma perché suo splendore / potesse, risplendendo, dir :’Subsisto’. [2] Karen Armstrong: ‘A History of God’,Mandarin paperbacks 1993. [3] 1 Koningen: 8, 12 & 13.
|