Een vriend, dichter[1] – heb ik er wel andere, zijn al mijn vrienden op de ene of andere wijze geen poëten, of ze nu gedichten schrijven of niet? - liet me zijn dichtbundel ‘Gedicht met zicht op zee’. Ik haal er een merkwaardig gedicht uit dat ik, blog-verplicht, overnemen moet de versregels gescheiden door een /
Zelfs al koester ik alleen maar / je herinnering, je zilveren juweel / en enkele hartverwarmende zinnen / toch is dat genoeg voor mij / om je voor altijd / grenzeloos / te beminnen.
Het is wel geen haiku, geen gedicht om in graffiti neer te zetten op een of andere witte muur, maar het is een gedicht naar binnen gericht, een gedicht dat zich sluit, een zilveren cirkelgedicht, het begint waar het eindigt en het eindigt waar het begint. Amper 28 woorden maar tot een roman uit te werken door de lezer, die weet waarover het gaat, die dezelfde gevoelens heeft gekend, gevoelens die hem terugbrengen naar bepaalde gebeurtenissen in zijn leven die richtinggevend hadden kunnen zijn maar afgebroken werden en hij hierdoor uitgekomen is in een ander ‘zijn’ op een andere plaats; met wat overbleef, herinneringen die je enkel nog koesteren kunt, al hoopt je nog, al weet je dat er nog klank in zit, nog voldoende poeder om op een gezegende dag te ontploffen en je dan toch nog uitkomen zult waar je droomde uit te komen.
Kom tot mij jij allen die van de aarde zijn en van het beminnen en zie hoe ik me wentel en keer om aan te vullen met poëzie al het duurbare dat me in mijn leven ontglipte.
En de lezer van het gedicht die zich vragen stelt en in gedachten zelf het verhaal schrijft waarvan hij amper enkele elementen uit het kader ervan, onder ogen kreeg. Voldoende echter om even de ogen te sluiten en neer te liggen op het bed van wat zijn leven is geweest, hoe het verliep en wat er eigenlijk allemaal is nodig geweest opdat hij zich nu bevinden zou waar hij zich bevindt en in de omstandigheden waarin hij zich bevindt.
Het is maar een gedicht van luttele woorden, doodgewone woorden, echter zo samen gebracht en zo geschikt opdat er deze woorden van mij zouden uit voortvloeien. Een woord anders gekleurd of op een andere plaats neergezet en ik zou het gedicht niet opgemerkt hebben zoals ik het nu meen opgemerkt te hebben.
Dit is het bevreemdende van de poëzie die ons op een bepaalde wijze aanspreekt en ons ontroert. Dit is wat we lezen tussen de versregels, wat niet werd gezegd en evenmin verzwegen en toch duidelijk te lezen staat. Het ‘te vroeg vallen van de bladeren’, uit dezelfde bundel, of ‘vóór de herfst komt het blad van de kerselaar los’ (Hugo Claus) is van een zelfde gehalte. De dingen zeggen met een brede omweg, of anders gezegd, het bedrijven van wat men poëzie noemt.
[1] Rik Van Damme( 1939): Gedicht met zicht op zee’, Mijnboek.be
|