Het moet evenwel gezegd dat het hoofdzakelijk het geloof is in Iets dat in meer was (de geest), dat de mens, nazaat van Lascaux of El Castillo of van waar ook uit de prehistorie, in een langzaam onopvallend ritme, gespreid over millennia en plots (hoe komt het?) sterker geaccentueerd in de nagelaten sporen van vier, vijf, zes duizend jaar terug, geïnspireerd heeft tot een levensvisie waarin het sacraal-religieuze, afgestemd op een geloof in een opperwezen, een dominante rol verworven heeft.
Het is dan ook, enkel en alleen dankzij deze ingesteldheid op het sacrale en het eeuwige, dat de mens van toen, over Stonehenge heen, over de piramiden en tempels, de ka’aba en moskeeën, over onze romaanse kerken heen, in één lange lijn van evolutie en opvattingen gekomen is tot hetgeen we in het westen als het summum van een kosmisch-religieuze geïnspireerdheid mogen zien, de bouw van onze gotische kathedralen van de XII de, XIII de eeuw.
Het bevreemdende is dat dit allemaal constructies zijn waarvan de ganse symboliek van inplanting en oriëntatie, van vormgeving en afgewogen verhoudingen, volledig is afgestemd op het werk van degene die men noemde, de Grote Bouwheer, trouwens op heden nog, die uit de chaos de kosmos heeft geordend en dit ‘naar maat en getal en gewicht’ zoals Pythagoras ons leerde - wellicht overgenomen van Imhotep (bouwheer van de piramide van Sakara) en anderen voor hem - en zoals het thans nog geschreven staat in vers 11: 29 van het Boek der Wijsheid.
Deze bouwwerken zijn aldus de in steen geschreven teksten die de mens, vervuld van zijn eeuwigheid, in zijn hunker naar het Alles Omvattende ons heeft nagelaten. Het zijn werelden van een grote religiositeit die de sterfelijkheid van de mens verkrachten willen en vooral de band illustreren tussen de mens op aarde en de wondere krachten in en omheen hem.
En als we geloven in een revelatie dan is het de revelatie gebracht door de mens, zijnde het resultaat van zijn ‘exploration into God’, zoals Christopher Fry het zegt, of zoals wij dit wensen te vertalen: het resultaat van de exploratietocht van de mens in wat voor hem nog steeds onnoembaar is.
Het is deze exploratietocht die we nu wensen te ondernemen, indachtig zijnde hetgeen Meester Eckhardt ons leerde: ‘Het oog waarmee ik God zie is hetzelfde oog waarmee God mij ziet’ of onze vertaling: kijkend in het Onnoembare, kijkt het Onnoembare binnen in ons.
|