 |
|
 |
|
|
 |
26-12-2014 |
Verder schrijvend |
Kerstdag is niet het einde van de weg, is niet Compostella, het is hoogstens een stopplaats van waaruit ik verder moet over 29 en 31 december die ook maar plaatsen zijn waar je even ophoudt, schakelmomenten om verder te gaan, dag aan dag, en terug te komen, maar een jaar verder in de tijd, op het eeuwige nu-punt. Ik mag niet denken aan de momenten dat ik aarzelde, dat ik vreesde niet klaar te komen met mijn blog omdat ik niets te schrijven had. Echter gespaard gebleven van ziekte en andere ongemakken ben ik erin geslaagd voor elke dag van het jaar dat zich sluiten gaat te schrijven wat ik schrijven wou. Ik beken, ik had het wel verhoopt maar er waren twijfelgedachten. Vandaag bevind ik me in een identieke toestand maar voluit gaan is de boodschap.
Heb nog een stuk Barnes te lezen, wie weet op welke verrassingen ik nog stuiten zal en heb ook nog een stel andere boeken die me kunnen helpen. Boeken of fragmenten uit boeken die klaar zitten en boeken in de rekken, maar niet Baricco, na zijn barbaren-affaire heeft hij me niet veel andere zaken bijgebracht, alhoewel hij in zijn laatste werk heel wat aanbevelingen heeft gedaan. Maar ik heb ondervinding wat het aanbevelen van een boek betreft, het is niet omdat hij of ik het goed vindt dat ik er iemand anders moet voorschotelen, behalve dan Oorlog en Terpentijn van Stefan Hertmans, het boek van 2014. Maar het feit is in elk geval dat ik, eens binnen in 2015, 365 blogs te schrijven heb, of afgerekend op het jaar dat eindigt, 550 paginas. Ik kan vandaag weinig vooruitzien, ik kan enkel denken aan mijn blog van morgen, hoogstens aan deze van overmorgen. Aldus met nog een matige inspanning bereik ik het einde van het jaar.
Deze monoloog, dit gesprek met mezelf zegt me waar ik sta en waar ik heen moet. Het is spijtig genoeg geen pelgrimstocht naar Vézelay of Compostella, waarbij ik een reisplan zou kunnen opstellen, dit is het niet, maar het blijft een pelgrimstocht, een bedevaart naar de zin van het bestaan om terug aan te komen, de zon volgend, de aarde de rug toekerend, waar ik vertrokken ben, immer betrachtend te zijn wie ik zijn moet, waar ik zijn moet en hoe ik zijn moet.
Schrijvend, het hoofd gebogen in nederigheid en dankbaar, uiterst dankbaar omdat de weg die ik nemen mag, bezaaid is met woorden.
26-12-2014, 00:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-12-2014 |
Julian Barnes op Kerstdag |
Julian Barnes Nothing to be frightened of[1] lezend, voel ik me in goed gezelschap, ik heb wel enige moeite om zijn uiterst rijke woordenschat te volgen, maar het loont de inspanning.
Het is een boek(-je) dat ik, achteloos heb meegenomen uit de Bibliotheek van de stad. Ik heb me bij de keuze alleen laten leiden door de naam van de schrijver, niet door de titel van het boek, en nu zit ik er mee, nu weet ik wat de literaire wereld denkt over het afscheid nemen, over: I wouldnt mind Dying at all, as long as I didnt end up Dead at the end of it. Ik weet ook dat het niet de gepaste literatuur is op Kerstdag maar ik houd het en ik denk aan wat ik schreef over een boekenminaar een paar dagen geleden ik houd het warm in de hand omdat een boek een stukje ziel is, omdat een boek geen voorwerp is, een boek is leven, is een kloppend hart. Zo heb ik boeken tot in de slaapkamer, ze slapen er met mij en ze leven er met mij als ik lezen blijf en erin verdwaal tot laat in de nacht.
Barnes nu is een man naar mijn hart. Ik las zijn Flauberts parrot, een heerlijk boek en ik las zijn A History of the world in 10½ Chapters en nu vergast hij mij op een uitspraak tegengesteld aan wat de dood is, namelijk that I of which we are so fond properly exists only in grammar en dat the notion of the cerebral submarine captain, the organizer in charge of the events of his or her life, must surrender to the notion that we are a mere sequence of brain events, bound together by certain causal connections. (page 150). Maar zegt hij verder, als die ik slechts een illusie is, wat betekent dan het afsterven van die ik. This would be an illusion mourning an illusion. In elk geval iets om over na te denken, vooral dan als men, zoals Barnes, zich inbeeldt dat ons lichaam voortdurend doorboord wordt door deeltjes, neutrinos genaamd, die zelfs bij machte zijn de aarde te doorkruisen. Als ik uitvergroot naar de kosmos toe, dan kan ik hieruit besluiten dat Genesis, het eerste boek van de Bijbel, voorbij gestreefd is en er nu, wat ik reeds heb gezegd en geschreven, een nieuwe Bijbel de kop opsteekt, deze van de New Physics geschreven door de wetenschap. Een wijs man die Barnes, een auteur die ons én iets te vertellen heeft en hij doet dit in een krachtige, rijke literaire vorm én, wat oneindig meer is, wat hij schrijft is voedsel voor die geest van ons.
*
Je leest Barnes, je hebt 230 paginas te lezen, maar je blijft halfweg hangen bij een paar zinnen van hem. En in de nacht word je wakker en sta je op om in de kilte van de kamer, je tekst te gaan aanvullen met wat je denkt over onze fameuze vrije wil, dat deze, wat men er ook over zegt of schrijft, maar schijnbaar is in de mate dat deze wil ruim getemperd wordt door de levensomstandigheden (causal connections!) als daar zijn, in de eerste plaats misschien, de stand van sterren en planeten op het moment van de bevruchting/geboorte wat door velen gelezen zal worden als een boude vooropstelling en door het DNA profiel dat we hebben overgeërfd van onze vele voorvaderen, en door de familie en omgeving waarin we opgroeien. Er zullen er nog andere zijn zoals boeken en vrienden, zoals rijkdom of armoede, gelukkige of minder gelukkige voorvallen, maar het is dit in elkaar verweven geheel van toestanden dat grotendeels bepalend zal zijn voor wat we doen of laten. Filosofeer dan maar of lees maar wat de filosofen er over vertellen, ze spreken enkel over het proces van het filosoferen zelf, eerder dan ons te leren, zegt Barnes: what the world consists of, and how best to live in that world.
Zo zijn we, lichamelijk en spiritueel ingeschakeld in het evolutieproces, we zijn er een product van ik zou willen schrijven dat we er het product van zijn zodat we niet anders kunnen dan dit ingeschakeld zijn te beleven met alle krachten die ons eigen zijn. Wat dit betekenen kan, welke zin we er aan geven bepaalt de weg die we nemen in het leven, geëngageerd naar het eeuwige toe, of opgelost in het tijdelijke. Deze zin is niet van Barnes, wat niet betekent dat het niet zijn ingesteld-zijn zou kunnen zijn en het wellicht ook is.
[1] Julian Barnes: Nothing to be frightened of Vintage Books, London, 2008
25-12-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-12-2014 |
Stille Nacht, heilige Nacht |
Voor Patricia, Gisèle, Ann, Catherine, Voor Christophe, Stéphane, Anthony, Rita, Katiana, Gwendolyne, Lisa, Arnoud, Margot, Voor Alexia, Amaury, Lucca.
Wat was kerstavond, de meest sacrale avond en nacht van het jaar, in die woning van ons, gelegen in de wijk van het dorp, de Klinckaert genaamd, in een straat met die naam. Ja, wat was er vroeger bij moeder en vader op kerstavond, was er iets om naar uit te kijken, een kerstboom misschien, kaarslicht op de tafel, een kerstkribbe uitgestald, een speciaal maal?
Veel is me niet bijgebleven, maar ik denk dat er misschien wafels zijn geweest of pannenkoeken met koffie of chocolademelk, met een korf gevuld met uitgedroogde noten of in het stro bewaarde appelen, verrimpeld, ruikend naar de zomer. Wat ik wel weet is dat we de avond doorbrachten de voeten op de zijkanten van de rood gloeiende Leuvense stoof. En ook dat er regelmatig kinderen langs kwamen om een kerstliedje van de herdertjes lagen bij nachte te zingen, allen hetzelfde liedje, die dan iets kregen van moeder. Ik vermoed dat ik er ook eens op uitgetrokken ben om bij de geburen van deur tot deur te gaan, met zo iets als een ster, hoog op een stok, een ster die kon draaien. Een jaar was mijn oom Alfons, die in Frankrijk woonde, afgekomen en ik herinner me dat hij een muntstuk van tien centimes, van toen of was het vijf? - te warmen legde op de buis van de stoof en het muntstuk dan op een schaaltje duwde om het dan in de hand van de zanger te laten vallen. Ik vond dat het helemaal niet paste, want het waren schoolvrienden die kwamen zingen, maar hij had er plezier in en niemand durfde het aan hem enig verwijt te doen. De zingende kinderen is het beeld dat me met zekerheid is over gebleven van die kerstavonden van toen. Meer zal er ook niet geweest zijn bij ons, halfweg de jaren dertig, evenmin bij de geburen. Alles was simpelheid, geen telefoon, geen radio, geen autos in de straat, maar het land ijzig koud, zoals op de schilderijen van Brueghel, de boomgaard met de naakte bomen op een laken van sneeuw, de donkere lijn van de bossen in het noorden en aan de horizont de windmolen, eenzaam boven de velden uit in het zuiden en middenin, het ouderhuis als een veilige schelp, zwanger van rust en stilte. Wat ik me ook nog herinner, maar dit is een algemeen winterbeeld, van de dagen van toen, zijn de vechtende mussen omheen de korenmijten voor het venster van de woonkamer, de vinken en geelgorzen, de meesjes, de merels, de lijsters, een weelde van vogels om nog niet te spreken van de kraaien en de eksters.
Voor het overige denk ik dat er niet veel gevierd werd in de huiskring. Het grote gebeuren vond pas de volgende dag plaats, op kerstdag zelf, naar de mis met moeder, de lange weg naar de kerk, geburen voor ons en achter ons, een lange rij, door de bittere kou, om te bidden in een bevroren kerk. En na de mis, even binnen bij grootmoeder, op de Kouter, die naar mijn blote knieën keek en Och arme mijn ventje en zo koud!. En de dag zelve, de dag van de geboorte van Christus, de grote vrijheid op het ijs van de ondergelopen weide, kinderen onder elkaar, uitgelaten, roepend, houten klompen aan de voeten, glijdend over het ijs in de ijlte van de luchten, de stemmen scherp en helder die ik nog hoor vandaag.
En nu, hoe moet het nu, moeder en vader overleden, een broer te vroeg gestorven, een andere broer, Georges, nog goed te been, hij is wel zeven jaar jonger, en ik, een van de oudste maar niet de oudste - van de familie die overbijft van een grote stam Van De Veldes, langs moeders zijde. Welk gevoel geeft het me, een vreemd gevoel geloof me, en toch niet denken dat ik de eerste zal zijn om te gaan, zelfs al zijn er tekenen die in die richting wijzen.
24-12-2014, 04:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-12-2014 |
Miguel Asin Palacios en Dante |
Een goede vriend schrijft me dat Dante, Voor zijn ijskoude hel te rade ging bij El Kitab al Miraj (كتاب المعراج ),Het Boek van de Opstijging, het boek over de Nachtreis van Mohammed naar de Hemel.
Ik kan er het volgende over kwijt:
Jorge Luis Borges is voor zijn verhaal, La Busca de Averroes, te rade gegaan, zo schrijft hij toch, bij (de geestelijke), Don Miguel Asín Palacios (1871-1944), de meest vooraanstaande onder de Spaanse arabisten. Deze Asín Palacios, leert ons dat het Spaans-Musulmaans gedachtengoed, gedurende zeven eeuwen onder het stof is blijven liggen en dat het pas in het begin van de XXste eeuw is geweest dat de Spaanse arabisten interesse hebben getoond voor de relaties die vóór de renaissance bestonden tussen het christendom en de islam en oog hebben gehad voor de grote inbreng van de Arabische literatuur uit Andalusië, in de westerse cultuur van die tijd. In 1919, bracht Asín Palacios de Westerse literaire wereld in beroering toen hij, bij zijn aanstelling als lid van de Real Academia Española, in zijn toespraak, het grootste middeleeuwse poëma van het christendom, de Divina Commedia, vergeleek met de vóór Dantes tijd bestaande legendes, hadiths en escatologische opvattingen van de musulmaanse mystiekers over de isra (nederdaling) en de mirach (opstijging) van de profeet Mohammed naar de hel en het hiernamaals. En dat deze musulmaanse elementen, voor Dante, de voornaamste bron moeten geweest zijn voor het schrijven van zijn Commedia. De kritiek op deze stellingname van Miguel Asín, vooral van Italiaanse zijde, werd door hem weerlegd in zijn Historia y critìca de un polémica gepubliceerd in 1924[1], om daarna in 1927, in zijn Dante y el islam[2], onontkoombaar te bewijzen dat Dante wel degelijk zijn inspiratie gevonden had in de Musulmaanse literatuur, met haar verre oorsprong uit de IXde eeuw. Zo lezen we bij Miguel Asín dat al deze legendes en hadiths van de IIde hegira (hidzjra)[3] af, van en over Mohammed, door el murciano Mohidin Abenarabi (ibn Arabi) in zijn Fotuhat verzameld werden en aangevuld. Interessant is het te vermelden dat het ontstaan ervan zijn oorsprong vond in de eerste verzen van soerat 17:
Geloofd weze Hij die zijn dienaar in de nacht heeft laten reizen van de heilige tempel (deze van Mekka) naar de verre tempel ( van Jerusalem), wiens verhaal we gezegend hebben om ons deze wonderen te hebben laten zien.[4]
De conclusie van Miguel Asín is dat Dante en zijn bewijs is overtuigend deze Fotuhat van Ibn Arabi moet gekend en gelezen hebben en dat hij de structuur de verzen zijn natuurlijk de woorden van Dante van zijn Commedia moet hebben afgestemd op de verhalen over de pelgrimstocht van Mohammed. We komen hier nog bij een volgende gelegenheid op terug, want deze vaststelling geeft ons de mogelijkheid te vertellen waarom Dante zijn werk aan zijn Vita Nova op een bepaalde dag ineens heeft afgebroken.
[1] Dante y el islam, pag 5 [2] Miguel Asín Palacios: Dante y el Islam Urgoiti editores, 2007. [3] De mohammedaanse tijdrekening begint op 15 juli 622, de IIde hegira is onze IXde eeuw. [4] Loado sea el (Señor) que hizo viajar, durante la noche, a su siervo (Mahoma) desde el templo sagrado (de la Meca) hasta el lejano templo (de Jerusalén) cuyo recinto hemos bendecido, para hacerle ver nuestras maravillas.
23-12-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-12-2014 |
Neogotische monstrans |
Kerstdag en Neogotische monstrans[1]
Albert Schrever of de kunst om een uur lang of was het meer? te spreken over een door de kloosterzusters onder de kolen verborgen en door de Duitse soldaten eruit opgehaalde neogotische monstrans, een miniem detail uit de Grote Oorlog: het verbergen van een juweel het ontdekken en de teruggave ervan op kerstdag nog wel - aan de eigenaar in een tijd verscheurd door de wapens, en het verhaal ervan opgevoerd door een groot spreker.
Niet alleen een groot spreker, er zijn er heel wat die die naam verdienen, maar een spreker met een ongelooflijk warme inzet voor zijn onderwerp, een onderwerp dat hij omkranst, niet zo zeer met gezegdes van een of ander persoonlijkheid hiervoor ken ik een andere vriend, Paul Verspeelt maar met zijn boeken die hij niet zo maar ter hand neemt, maar die hij omhoog houdt en toont zoals destijds, naar hij ons vertelde, de priester de monstrans hoog hield onder een baldakijn, in processie door de straten van de stad, die bestrooid lagen en ik weet dit uit mijn jeugd met bloemblaadjes en snippers zilverpapier en de huizen, met brandende kaarsen op een tafeltje voor de deur of op de vensterbanken, wij gelovigen neerknielend. Maar die monstrans, mijn vriend, van neogotische makelij en een verklaring wat neogotiek wel was, en van de meesters ervan, geciteerd van Pugin tot Viollet-le-Duc, tot de man uit de streek, Louis Bert-de lArbre .
Ik heb ervan genoten, de genodigden, vrienden onder elkaar, in de meer dan sympathieke oude rijwoning daterend van het Louis XIV-tijdperk, de enige die uit deze periode nog resteerde, druipend van ouderdom tot in de verweerde balken, wachtend op restauratie, en ademend in geuren van brandend hout, uit die even oude haard, waar geslachten verteld hadden over wat er was en wat er niet was. Droombeelden van oudsher en wij luisterend naar wat ons werd gebracht van hoe het vroeger was, ondergedompeld in flarden tijd en flarden gebeurtenissen over nimmer te vergeten figuren uit de omgeving die ineens opdoken uit de bladeren van een opgeheven boek, gehaald uit een stapel van boeken die klaar lagen, die riepen om aangeraakt te worden, om geopend te worden, al was het maar even. Er zijn sprekers die je overstelpen met ingewikkelde zinnen die je maar ontrafelen kunt als de tweede zin reeds half gesproken is, er zijn sprekers die aflezen zonder op te kijken, wat ze dagen, nachten ervoor op papier hebben gezet, en er zijn sprekers, zoals Albert Schrever, een man die Geraardsbergen in zijn hart draagt, die het halen uit hun herinneren, zo voor de vuist weg, het halen uit een simpel woord, een eenvoudige, in feite niets zeggende naam die hij dan omkleedt met een lichaam en een ziel. Je geniet ervan, je volgt hem woord na woord, je eet zijn woorden en je vraagt niet om op te houden. Je zit goed, omwolkt, in een aroma van hout en vlammen, in de sfeer van hoe het vroeger zou geweest zijn, in een ongewone verbondenheid van mens tot mens.
Het blijft je bij, je vraagt je zelfs af waarom je er een blog aan wijdt die zal gelezen worden tot in het verre Cléden- Cap-Sizun. Maar, het is een must waaraan je niet ontkomt zelfs al is het maar een afgietsel van wat het was, gebracht op een avond dat de zon, op het einde van haar baan gekomen, nu keren gaat.
[1]Het verhaal gaat over de neogotische monstrans van het klooster van de Zusters van Sint-Vincentius van Deftinge die zich in 1914 bevond in hun klooster in Diksmuide waar de zusters het Sint-Janshospitaal leidden. De monstrans werd door de zusters verborgen onder de kolen in de kolenkelder. Deze monstrans werd echter ontdekt door de Duitse soldaten en op kerstdag door een Duitse officier terug gegeven aan de Belgische soldaten die het later op hun beurt , via een parochiepriester, terug bezorgden aan de Zusters van Diksmuide.
.
22-12-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-12-2014 |
Zoekende |
Elke dag wil ik, om wakker van geest te blijven en zeker niet te vergaan in de onledigheid, enkele ogenblikken binnendringen in mezelf en in de wereld om me heen zoals ik hem zien wil, of zoals T.S.Eliot het formuleert, doen wat Old men ought to do. Maar ik blijf dit doen in het luchtledige - wat ik reeds mijn ganse leven doe er is niets dat er uit voortvloeit, tenminste geen stevig materieel en zichtbaar teken, terwijl nochtans diep in mij, de wortels van een boek zich aan het verspreiden zijn, wachtende op de juiste sterrenstand om op te schieten en boom te worden. Onvermijdelijk une vie-roman te worden, zoals Serge Doubrovsky er een publiceerde, een boek dat ik destijds kocht en las, bij hem is het echter een boek van feiten, een scenario voor een film, wat ik geenszins in gedachten heb. Dit ondergronds gebeuren is wat leeft in mij, terwijl ik me elke dag uitsloof om in de marge van dit gebeuren en waar ik, voorlopig, geen vat op heb iets zinvol uit te schrijven over om het even welk onderwerp dat in mijn vingers kruipt. En dit laatste schrijvend denk ik maar al te graag aan Freeman Dyson en aan wat hij over die vingers schreef: To me the most astounding fact in the Universe, even more astounding than the flight of the Monarch butterfly, is the power of the mind which drives my fingers as I write these words[1]
Gisteren was het een pogen om onder de vorm van een gedicht te antwoorden op de vraag van een vriend over de zin van het leven. Had ik het bij het rechte eind, is het zo dat de essentie van ons bestaan hier op aarde, een zoeken is naar wat ons overstijgt, een langzaam binnenglijden in het fenomenale, onvatbare van het atoom, de opbouw ervan, het krachtenveld ervan. En aldus te komen tot de vraag naar de oorsprong en de herkomst ervan, wetende dat deze oorsprong en herkomst ook deze is van wat we zijn en van wat we als homo sapiens wordende zijn. En over dit alles, lijk het aroma over de roos, de geest van ons, onze binding met de geest in het miraculeuze dat de kosmos is. En deze binding van geest tot geest is er, we zijn er niet alleen een deel van maar ook de eigenheid ervan, alleen zijn we nog steeds niet intellectueel bij machte te begrijpen en te verwerken. Onze geest is wachtende op de dag dat ons verstand dit ingemetseld zijn begrijpen zal. Dit verwachten is de nieuwe vorm van wat Religie zal worden. Ik weet dat dit een boude uitspraak is. Ik schrijf ze neer de dag dat de zon schijnbaar gekomen is op haar meest zuidelijke punt. Morgen keert ze schijnbaar terug naar haar verst oostelijke punt, dit van 21 maart, de dag waarop volgens Dante de tijd begonnen is.
Nu ga ik neerliggen op mijn sofa voor de haard met boeken om me heen, met de King James bijbel om me heen, met de literaire supplementen van Le Monde en van De Standaard om me heen. Eens te meer leeg geschreven.
[1] Freeman Dyson: Infinite in alle directions, Penguin Books 1990, page 118
21-12-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-12-2014 |
Poging tot Brief |
Poging tot brief
Zing zwaluw zing mijn hart tot rust of aan Poeskin gedacht na je brief gelezen als de avond een reflectie is en we schrijven gaan wat zin we geven aan het leven.
Maar je brief, o vriend, een zwaluw zo zacht je woorden neergestreken, ongesproken een dimensie opgedoken waar de dood ons niet bedreigen kan zelfs al zou hij komen.
Veel is het gefezel niet maar aan de weemoed toegevoegd een zegen van de hemel om in het gelaat van stilte te ontwarren wat te ontwaren is van God of eeuwigheid.
Zo bidden kun je opdat vergeven worde elke pijn aan anderen aangedaan en weten ook met Eliot dat nederigheid de ene wijsheid is die wij verwerven kunnen. Zo zijn het niet de boeken
noch de dogmas die ons leren zullen, wel de sterren en de cellen, wel het beeld van kleine dingen, het mysterie van de knop die openbarst zoals van veel gebeuren, ook die geest van jou,
tot hier geboren om te zijn en te getuigen tot in je adem en je bloed, dat de Grote Levende die ons ontgaat nog, momenteel, er IS en er blijven zal als we maar zoeken, onverdroten, dat wat Hij van ons verwacht.
Te weten hoe Hij is, mijn vriend, dit is de zin van het zijn en van het leven, een andere kennen we niet.
20-12-2014, 04:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2014 |
De dag is niet veel |
De vrees achtervolgt me dat ik op een morgen geledigd opstaan zal, dat de dag verlopen zal zoals alle dagen maar dat ik, gestrand op een dood punt in mijn leven, geen woord dat leesbaar is zal kunnen schrijven.Het is een vrees die latent aanwezig is en zich nu en dan, zoals vandaag, zich manifesteert. Ik denk dat alle schrijvers deze vrees kennen, de onderwerpen raken soms uitgeput en oude opvissen is niet altijd de oplossing. Dan maar dit gedicht, parafrase op een gedicht van vroeger:
De dag is niet veel als je niets te schrijven hebt, niets te verhalen over wat het uur je bracht. Als je niet bent opgestegen, al was het maar een fractie tijd, tot in de hoogste luchten, tot in het paradijs.
Als je niet, zoals Pessoa, wat woorden nagelaten hebt op wat blaadjes papier en opgeborgen in een plaats waar niemand komen kan toch niet de eerste jaren.
Omdat het woord je adem is, doorstroomd, dooraderd met het licht van zon en maan, het woord je verlangen is.
Omdat het woord je zegen is, je ontfermen is zich wijzigend steeds en immer identiek, gekoesterd en vervloekt, bezeten en toch ongetemd gebleven.
Omdat als er iets je inspiratie is het wel het woord zal wezen.
Zo is de dag niet veel als de Muze je niet bezoeken komt om dingen te verkondigen die zee en luchten waardig zijn.
Als je, je steeds maar weer herhalend, niet bereiken kunt dat vleugje poëzie dat je verheffen zou.
Want de dag is niet veel als je niets te schrijven weet.
Wat ik er nog aan toevoegen wou is de voetnoot over Stefan Hertmans die gisteren, 18 dec.is weggevallen: [1] Stefan Hertmans: Het Putje van Milete, J.M.Meulenhoff 2002, pag 254
19-12-2014, 05:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2014 |
Gentiaan |
Dan is er Stefan Hertmans en zijn essay[1] over een gedicht van D.H. Lawrence: Not every man has gentians in his house.De gentians in dit gedicht, erkentelijk teruggenomen en doorgeschoven naar de dagen van nu.
Niet elk van ons heeft gentiaan zien bloeien op de Lona-alp[1] toen het sneeuwde en het pas augustus was en wij, de dood nog onverwacht, en vlokken kleven bleven ook op génépi op edelweiss en Arnica, hoe het bevruchten gaat.
Hoe van bloem tot zaad, zelfs geen overgang want in elkaar verweven: bloem die zaad al is en zaad de bloem, wondere constellatie van wat tijd gebonden is, al sneeuwde het en het pas augustus was.
Vlokken op ons neergekomen, ook wij bevrucht en onze geest als zaad herboren voor het nieuwe leven dat ons wacht, hoe later toch hoe des te beter.
Niet elk van ons heeft gentiaan zien bloeien toen het sneeuwde in augustus op de Lona-alp.
1. Lona-alp, gelegen boven Grimentz in de Valais, op het pad naar de Pas de Lona en les Becs de Bosson
18-12-2014, 16:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2014 |
Brief van een vriend (2) |
Dit waren zijn gedachten gisteren, maar zoals de luchten zich wijzigen van lichtend naar overtrokken en grijs, zo wisselt zich zijn gemoed als de problemen van de dag zich vroeg in de morgen aanmelden. Waar is dan zijn 'Ceilidh place', the place of happiness de naam van het hotel in Ullapool, waar hij ooit met enkele vrienden verbleef - waar is dan zijn klim met John naar de Bella Tola, waar zijn zorgeloosheid, zijn vsie op mens en kosmos, zijn innerlijke vrede?
Als de avond valt weet hij dat hij, tussendoor, altijd is blijven zoeken om een antwoord te formuleren op de vraag van John. Maar de eerste zin komt niet. Wel het begin van een zin uit een gedicht van Poeskin; zing zwaluw, zing, / zing mijn hart tot rust. Hij kon John schrijven dat zijn brief gekomen was lijk een zwaluw in de lente, totaal onverwacht, maar het bleef bij die gedachte omdat hij ook niet wist waarom er een Universum is. En nu het er is, het alle schijn heeft dat het er is omwille van de mens, de homo sapiens, omdat de mens in het Universum een belangrijk, zo niet het belangrijkste deel ervan is omdat, indien de mens er niet zou zijn, het Universum geen enkele reden tot bestaan zou hebben. Het zou er eenzaam en verlaten bij gelegen hebben zoals de strook grond enkele kilometers breed tussen Noord- en Zuid-Korea. En wat meer is, het is door de geest het weten en het kennen - dat mens en Universum onafscheidelijk verbonden zijn met elkaar.
Dit was zijn dag geweest, onbeslist maar met een blog die hij te schrijven had, liefst voor middernacht. En er was een begin van redding geweest. In de namiddag, zittend voor de rijen boeken was zijn oog gevallen op het bijna uiteengevallen boek van Louis Charpentier Le Mystère de la Cathédrale de Chartres[1]. Waarom haalt men een boek uit zijn rek, waarom, achteloos zoals altijd, blader je erin en blijf je hangen bij een zin die je al zo dikwijls moet gelezen hebben:
Le vitrail gothique, toujours expliqué, toujours inexplicable qui durera le temps du gothique vrai. Waarvan het effect niet zo zeer komt van de kleur van het glas maar van een bepaalde niet analiseerbare eigenschap én van het glas én van de kleur, want schrijft Charpentiernog: het glas schijnt niet zo zeer te reageren op het licht, maar schijnt eerder zelf een glas te zijn dat niet zo zeer het licht doorlaat, maar zelf het licht is. Vitrail et gothique vrai, sont inséparables et comme le gothique vrai, le vitrail est un produit de haute science. Le vitrail est un produit de lalchimie.
Hij herinnert zich ooit gelezen te hebben dat Suger, de abt van Saint-Denis, bij Parijs nu een fief van de Islam - edelstenen had laten vermorzelen tot stof, om in te brengen in het glas van de kerkramen, Het kan dus dat de glasblazer van Chartres dit geweten heeft en het procédé gevolgd heeft.
Zo, vriend lezer, wat is dit blog van hem anders dan zijn tocht langs de wegen van de geest, de wegen van bezieling van zovelen die hem in vervoering brengen met hun gedachten, hun bevindingen en hem gelukkig maken als de rust in hem is weergekeerd. En zijn dankbaarheid is groot voor het immens creatieve van zijn broeders in de geest, want ook hij voelt zich glasblazer en kathedraalbouwer, ook hij wil compagnon zijn van zij die door hun ingesteldheid, door hun poëtische verworvenheid nog steeds aanwezig zijn onder ons, aanwezig in glasramen die licht uitstralen, of hun creativiteit gevat in een materie die lichtend is, zoals de poëzie het licht uitstraalt van de geest, het woord dat levend is zoals het glas dat levend is.
[1] Louis Charpentier: Les Mystères de la Cathédrale de Chartres, Robert Laffont, 1964
17-12-2014, 06:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2014 |
Brief van een vriend |
Een vriend, die hij sinds lang niet meer gezien of gehoord had, schreef hem hoe dikwijls ontvangen we nog brieven - Jadmire tes centres dintérêt, peut-être cherches-tu le sens de notre existence? Pour ma part je ne lai pas encore trouvé, tu pourrais maider
Pourrais-je vraiment taider mon cher John, denkt hij en klaarheid zien voor mezelf?
Het licht is, voor de tijd van het jaar, van een grote helderheid, het valt met een brede band door het venster binnen in de kamer over de brief in zijn hand, het omhult hem alsof hij in het licht het antwoord kon vinden op de vraag hem gesteld. Hij herinnerde zich de tochten die ze samen maakten. John verbleef elk jaar in augustus in St.Luc, hij daarentegen was met zijn familie in Grimentz, het dorp in een zijarm van de Val dAnniviers. En elk jaar spraken ze af om samen de Bella Tola te beklimmen, een tocht van drie à vier uren zonder al te veel klimperikelen. Hun tocht was echter meer een wandeling in de diepte van het woord, naar de essentie van het zijn, dan naar de top van de Bella Tola. Wellicht hadden ze deze vraag van John reeds aangeraakt, zonder tot een aanvaardbare oplossing te zijn gekomen.
Nu, staande in het licht onder de zware eiken balken van zijn droomhuis, dacht hij eraan dat we nu weten of zouden moeten weten dat we bestaan uit een immense, bewegende massa atomen en elektronen en andere nog minimalere deeltjes en aldus beseffen dat we verweven zitten in al wat ons omringt, van de dichtste boom tot de verst afgelegen galaxie. Pas met deze visie op de achtergrond, kunnen we gaan beginnen denken welke de reden zou kunnen zijn van ons bestaan en wordt het duidelijk dat het niet enkel ons bestaan is dat ter sprake komt, maar ook dat van de kosmos, want waarom bestaat er een kosmos en dan nog een uitdeinende, een levende kosmos? En dragen we niet in ons het zaad van het spiritueel element in de kosmos en etaleren we niet in onze woorden de uitstraling ervan? Het grote wonder is, en we beseffen het nauwelijks of helemaal niet, dat we als onooglijk zaadje geest, geconfronteerd worden met het oneindige van die geest in het Universum. We kennen pas het begin van de zin van ons bestaan als we beseffen in welke mate we verbonden zijn met de totaliteit, zoals we ons bewust waren van de krachten in ons en omheen ons als we s morgens, voor dag en dauw vertrokken uit St.Luc, om via die moeilijke weg, langs de cascades, op te klimmen over de alpenweide, voorbij le chalet blanc en verder, immer verder naar het oosten toe, langs het gebaande pad in de flank van de Bella Tola, om gelukkig, in het licht van de opkomende zon, de top te bereiken. Hoe intens, was ons leven toen, vrienden samen, één met elkaar, één met de bergen, met licht en lucht en water. Lag hier niet de reden van ons bestaan, nader te komen tot de top, nader te komen tot God of hoe je Hem ook noemen wil, en was niet het bereiken van de top, het dichter komen tot de Grote Levende, de essentie van ons bestaan?
Hij zou hem antwoorden, niet met een e-mail, John vond dit te moeilijk - alhoewel niet veel ouder dan hem - maar met een getypte brief, omdat zijn schrift niet meer was wat het vroeger was. Trouwens, en hij had dit reeds geschreven, de mogelijkheid te kunnen communiceren via e-mail was reeds een wonder op zich zelf, maar dit scheen John nog niet begrepen te hebben.
16-12-2014, 06:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2014 |
Volle Maan |
In de diepste nacht, op mantel van duisternis oase-vlek van licht door volle maan getekend waar takken staan geëtst lijk slierten zinnen op een Schoeller blad.
Wat ons meer dan verwonderen kan in deze dagen als er niets te schrijven valt, niets te aanhoren en het woord de stilte is van de wind in de lege bomen, humus geur: uit de ingewanden van de aarde, zwammen opgeschoten.
Wij, ademend nog, alhoewel gecrasht, alsof handen ons gegrepen bij het strot we niet meer opstaan konden niet meer vermenigvuldigen, onvermogend als dichter dichter te komen tot wat ons omkransen zou met laurier gekroond zoals Dante.
Nacht die van de doden is licht van de levenden beide oppermachtig om wezenlijk te zijn te groeien en te verwelken, herop te staan en neer te liggen lichtoase van de geest en aarde bedekt met lichen en met mossen.
Zelfs, doorheen de lege takken ons aanschouwend om te betoveren, de volle maan in volle nacht.
15-12-2014, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2014 |
Elihoe uit het Boek van Job |
Hoe mooi ben je mijn lief, hoe bevallig en bekoorlijk, je gestalte is zo slank als een palm en ik dacht bij mezelf, ik klim in die palm en pluk zijn dadels, laat je borsten zijn voor mij als de druiven van de wijnstok, de geur van je adem als de geur van ambrozijn en de kussen van je mond bedwelmend zijn als zoete wijn.
Het begon vandaag bij het Hooglied van Solomon of, in woorden opgeroepen het spiegelbeeld van ons beminnen, schuilend in de oerelementen van ons mens-zijn, soms openbarstend in duizend maal duizend cellen die zovele splinters zijn van het grote krachtige leven in ons en drager zijn van de essentie van de vele geslachten waaruit we zijn opgestaan: de eigenheid van de ouders geënt op de eigenheid van onze voorouders, en dit teruggaande tot het begin der tijden. Een eigenheid die natrilt in het bloed bij het ontwaken, als het eerste licht binnenvalt in de kamer en de vroege geluiden van de straat of van de wind in de bomen, of van de vogels in de hagen of van de regen tegen het raam ons verrassen met de vraag: wat is er van de geest in de mens? En op andere dagen: het is zomer, je bent in de tuin en je schrijft, de tafel bezaaid met zaadjes, vrij gekomen uit de dennen boven je, die cirkelend naar beneden dwarrelen op je hoofd, op je blad. En onvermijdelijk dit vers van Saint-John Perse:
Les graines flottantes sensevelissent au lieu même de leur atterrissage, il en naîtront des arbres pour lébénisterie.
Een versregel die ons vertelt over het wonder dat de natuur is: de kiemkracht aanwezig in het zaad waaruit een plantje ontstaat, een duim hoog dat de energiegolven om zich heen aftast om te weten hoe verder te groeien - zo zegt Rupert Sheldrake toch - een boom zal worden, bloeien zal en zijn zaad, zijn eeuwigheid, zal uitstrooien over de wereld. Om later, maar wat is later, als boom zal uitverkoren worden en door een vaardige hand en een creatieve geest meubel zal worden dat de tijd binnen schuift. Zo gelezen in die ene versregel van Saint-John Perse die ontstond, zoals hij schrijft: à langle peut-être dun Jardin Public, ou bien aux grilles effilées dor de quelque chancellerie.
Én vandaag zoals op ander dagen, geprangd door Elihoe van vers 32, 19 uit het Boek van Job, Elihoe die maar al te lang had moeten wachten om het woord te krijgen: opgetekend in enkele schamele versregels:
In de humus van de winterwouden wachten vele zaden, om te kiemen waar ze neder vielen, op de juiste sterrenstand.
Ook, in het landschap van de geest nu we te veel verder staan dan halverwege, blijven tal van zinnen wachten lijk te jonge wijnen in nieuwe zakken die ze dreigen te doen scheuren,
als we, uit het donkere woud getreden, alvorens de heuvel op te gaan, niet zaaien kunnen woorden, her en der gehaald, klonters kosmos, gelouterd uit de lucht vertaald.
En is de tijd nog niet gekomen, wachten mag, later dan misschien.
14-12-2014, 00:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2014 |
Het Begijnhof O.L.Vrouw ter Hoye in Gent |
Het begijnhof waar de eeuwen verstild waren uitgestrooid, vroege vlokken sneeuw in rug en leden verkild.
Niet beter hoe het was er binnen waar op oude schilderijen begijn te zijn, het leven in te gaan, door engelen beschermd en door gebeden, toevluchtsoord de hemel die er toen nog was.
En wij, zo vluchtig er gekomen, on-ingewijd begijn te zijn, denkend al te weten wat er te weten kan.
De kerk die we betreden geen zegen meer, geen gebed gezegd, zelfs Hij die er was, niet gegroet: het sacrale is er uitgegroeid, mijn vriend, mettertijd, uitgedoofd wat ons geleerd, zo vlak het leven.
Toen het donkerde ineens, opgekeken, op het laken van de lucht geen Orion, geen Sirius, dan maar gezocht langsheen de gevels het teken dat het anders kon maar niets gevonden.
Wat helpen kon zich opgelost, Mea culpa, Heer.
13-12-2014, 05:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-12-2014 |
Psalm 139 |
Ik werd ooit getroffen door een passage in het boek van Pierre-Alain Bergher[1] over La Chartreuse de Parme van Stendhal. In die passage maakte hij me toen attent op de inhoud van Psalm 139, vers 16. Hij verraste me hiermee omdat hij voor dit vers, verwees naar de King James versie van de Bijbel van 1611[2]:
Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.
Bergher legde vooral de nadruk op het laatste deel van vers 16: een zin die hij vertaalde als:
Et sur ton livre étaient inscrits tous les jours qui métaient réservés, avant quun seul de ces jours existât.
Is het zo dat alles wat mij betreft reeds opgetekend staat, wellicht niet in een boek maar getekend in mijn levensomstandigheden van ogenblik tot ogenblik, zich telkens wijzigend. Ik zou het deel van vers 16 dan ook als volgt willen lezen:
Heer, ingeschakeld in de mazen van het immense web van tijd en ruimte, van materie en geest, waarvan de eerste draden geweven werden op het moment van de Big Bang, en dat zich thans uitstrekt tot het eindeloze, niet in te beelden einde van het Universum, ben ik geworden wie ik ben, hoe ik ben en waar ik ben. Het is hieruit dat voort zal vloeien al wat nog komen zal, en reeds in potentie opgetekend staat in het web van je Boek. De schrijver van deze woorden, zal er niet aan ontkomen; hij weet dat het de omstandigheden zullen zijn waarin hij verkeert - het punt in het web waar alle draden zich kruisen - dat bepalend zal zijn voor de handelingen die hij stellen zal of niet zal stellen. Hoe hij ook reageren moge, hij zal het web niet kunnen verlaten want zelfs indien hij zou kunnen reageren dan ook is het een reactie, die zonder twijfel bepaald zal zijn door de draden van het web.
De mazen van dit web, zijnde de gebeurtenissen waarmee hij bewust of onbewust zal geconfronteerd worden zullen onvermijdelijk het verloop van zijn dagen bepalen. Zijn vrije wil is de wil die hem wordt ingegeven door het impact van alle omstandigheden waarin hij gewikkeld was en gewikkeld is, ogenblik na ogenblik, na ogenblik. Potentieel is het een feit dat de tentakels van wat voor mij in de toekomst nog komen zal reeds verweven liggen in de draden van het web van nu. Met dit voor ogen, is het juist dat alles in detail opgetekend staat tot de allerlaatste seconde van mijn bestaan. De verwevenheid in het web dat het leven is wordt duidelijk als we ons plaatsen als een verzameling van atomen en elektronen badend in een kosmische oceaan van atomen, energieën, splinters van atomen, Higgs deeltjes van atomen, een innigere verbondenheid die de realiteit is, kan niet. Wie is dan die hij, die schrijft wat hij schrijft? Het is om er duizelig bij te worden. Er valt niets te wijzigen aan je Boek van Psalm 139, we hoeven enkel te herhalen, te herkleuren en te herschikken in andere verbanden, in andere omstandigheden.
Dit staat allemaal, wat mij betreft, geschreven in het Boek, en ook, dat dit mijn leven is en het woord mijn adem is.
[1] Pierre Alain Bergher: Les Mystères de la Chartreuse de Parme, Editions Gallimard, 2010, pag.41. [2] Ik kende deze Bijbel omdat het de Bijbel was waar John Steinbeck naar verwijst in zijn East of Edenom de zin van het Hebreeuwe woord Timshelte verklaren.
12-12-2014, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-12-2014 |
Het 'in principio'.(2) |
Als hij zich de vraag stelt wat er was vóór de Big Bang dan is er maar een antwoord dat hij bedenken kan, dat er van in den beginne een Universum in potentie was, zijnde de blauwdruk van Elohim. Hierbij voelt hij zich gesteund door Ilya Prigogine die in een interview verklaarde que la transition entre le pré-univers et lunivers est avant tout un problème de passage du vide, qui contient déjà des particules en puissance à des particules réelles. De overgang tussen het pre-Universum en het Universum van nu, is voor alles het probleem van de overgang van die leegte, bestaande uit potentiële deeltjes zijn het deeltjes van geest? - naar reële deeltjes. Of, voegt hij, Ugo, er aan toe: zoals ook nu, in potentie, aanwezig zijn, de gebeurtenissen die zijn leven en zijn werk zullen bepalen in de dagen hopelijk jaren maar hij heeft hier geen vat op die nog komen. Er zou dus, als hij Prigogine volgt, geen schepping hebben plaatsgehad, enkel een overgang van een Universum in potentie - Prigogine noemt dit le vide potentiel - naar het Universum van nu. Hij kan hieruit opmaken dat een fractie van tijd vóór de Big Bang (die nog geen tijd was), onwrikbaar reeds, alle verwevenheden, alle evolutieprocessen, alle fysische en spirituele wetten, onveranderbaar, in de (goddelijke) blauwdruk aanwezig waren en dat het Universum voor eens en voor altijd ontstaan moet zijn op het ogenblik van de bevruchting - of was het een zelf-bevruchting! het punt waaropj het Woord, zich voor het eerst en tevens voor het laatst, openlijk gemanifesteerd heeft met een Big Bang.
Nu is het wel zo dat de Bijbel niet werd geschreven voor de mens van nu. Die Bijbel was maar een beginfaze, een binnen stappen in het onbekende dat de Kosmos was. Voor de mens van nu, of men het aanvaardt of niet, is er de Bijbel van de New Physics die zich situeert op de grens van de metafysica. Dit weet trouwens Christian de Duve die ons duidelijk aantoont que la nouvelle physique nous dit quil faut dématérialiser la matière, dat de nieuwe fysica ons leert dat de materie van zijn stoffelijkheid moet worden ontdaan, vergeestelijkt dus. Dit betekent dat de idee als zouden we van stof zijn, een beeld is uit onze zichtbare wereld dat verschrompeld wordt door de onzichtbare wereld van elektron en andere, niet te bepalen, niet te beschrijven, - het Higgs deeltje - meer dan minimale deeltjes. En meer nog, als we thans weten, dat de om haar as roterende aarde met een onvoorstelbare snelheid in haar ellipsbaan om de zon, de zon gegrepen tussen de miljarden zonnen van een wentelend melkwegstelsel, en dit wegschietend tussen miljarden andere melkwegstelsels; dat dit imago te overrompelend is opdat we de aarde nog kunnen aanvaarden als het centrale punt, met, zoals ons geleerd werd - en nog zijn er die dit aankleven - een aandachtig toeziende God erboven.
Als hij aanving met het boek van Fabre dOlivet dan weet hij, en het is zijn vaste overtuiging, dat het boek van Fabre, het boek dat hem opwachtte in een etalage van de hoofdstad en hem toen geroepen heeft, hem werd toegespeeld opdat het hier, als inleiding, als zijn in principio zou fungeren. Het is ook de binding van het metafysische in de woorden van Genesis naar de moderne fysica toe, het bewijs dat Genesis niet lichtzinnig geschreven werd maar dat het voor zijn tijd en omgeving meer was dan een meesterwerk, althans wat de tien eerste hoofdstukken betreft, zijnde de Kosmogonie van Mozes. Het is niet dat er zovele boeken in zijn hoofd zitten - als hij zijn boekenkennis vergelijkt met deze van George Steiner of van Stefan Hertmans van bij ons, dan is hij een ongeletterde - maar toch bezit hij er enkele die toereikend zijn om hem te helpen bij wat geschreven moet. La Langue hébraïque restituée is in elk geval van groot belang geweest voor zijn geestelijke vorming.
En nu, Ugo, kan dit een soort Credo zijn, de toonaard waarin je je boek, als het er ooit komt, wilt situeren?
11-12-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2014 |
Het 'in principio'. |
Er zijn boeken en boeken, er zijn boeken over boeken en boeken die over boeken gaan die over boeken geschreven zijn, dit tot in het oneindige en het gebeurde op een dag, langgeleden, dat hij, staande voor de etalage van een boekenwinkel in de hoofdstad, een boek zag liggen, gekleed in een zwart glanzend couvert met witte letters : La Langue Hébraïque restituée en de vreemde naam van de auteur, Fabre dOlivet [1]. Het lag er als een uitdaging. Hij wist onmiddellijk dat hij het kopen moest en ging binnen. Toen hij betaalde vertelde de blonde dame met de rood gelakte nagels, dat ze het boek, pas enkele ogenblikken geleden in de etalage had gelegd, heel duidelijk voor hem, voegde ze er met een glimlach aan toe. En hij wist dat er een waarheid in stak want het was de eerste maal dat hij langs deze boekenwinkel kwam - hij had lang naar een parking gezocht en zo ging hij buiten met het gevoel dat, nu hij volop met de Bijbel begaan was omwille van Velikovsky, het dit boek was dat hij ontmoeten moest. Zo is het dat Fabre dOlivet, je verrukt met de vertaling van de eerste drie woorden, bereshit bara elohim - het in den beginne schiep God - van de eerste tien hoofdstukken van Genesis. Een vertaling die totaal nieuw en verrassend is - ook de vertaling van Sint-Augustinus en duidelijk stelt dat het scheppen in de beginne, slechts een scheppen in potentie was, wat een uiterst intrigerende vaststelling is. Wat hem het meest verwonderde was het feit dat hij, in deze vertaling uit de XIXde eeuw, elementen vond die dicht aansloten bij de Big Bang-theorie en hem daarenboven steunde in zijn geloof dat we wel van stof zijn maar dat het de geest is die van belang is. Eigenlijk was het niet de vertaling als dusdanig die hem interesseerde maar hij werd hier geconfronteerd met een antwoord op de vraag die altijd gesteld werd en wordt, wat was er vóór de Big Bang, wat was er vóór het ontstaan van het Universum? Fabre-dOlivet heeft geen nood aan een antwoord op deze vraag, maar merkwaardig is het wel dat we in zijn vertaling lezen dat het scheppingswerk zich in allereerste instantie situeerde in de geest van Elohim, waarbij deze begint met het opmaken van een soort blauwdruk van wat hij denkt te doen om dan, de zevende dag en niet vroeger, uit te voeren wat hij gepland had. Want, lezen we niet in de Willibrordus-bijbel, Genesis 2, 2: op de zevende dag bracht God het werk dat hij verricht(!) had tot voltooiing ().
Volgens Fabre dOlivet en later zou hij de bevestiging hiervan lezen bij Paul Nothomb - heeft Elohim zes dagen lang over alles nagedacht en heeft hij de schepping pas de zevende dag in gang gezet. Gezien - maar dit voegt hij, Ugo, eraan toe - de schepping van het Universum nog steeds aan gang is, loopt deze zevende dag nog altijd door. Met dien verstande dat Elohim zich heeft teruggetrokken omdat, eens het startsein gegeven, elke tussenkomst van Hem, elke bijsturing van Hem, overbodig werd, het Alfa-punt van het Universum doorlopend in een lang gerekte evolutie naar het Omega-punt toe dat door Hem, in potentie, reeds bereikt is.
Hij, de Ugo in mij, stopte hier even om, Hemingway indachtig, morgen verder te gaan. Misschien, dacht hij, wordt dit het begin, het in principio van hét boek dat hij in zich draagt.
[1] Fabre- d'Olivet: La langue Hébraïque restituée, Delphica. LAge dhomme, (fac simile van de uitgave van 1828)
10-12-2014, 03:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2014 |
Gedichten van een vriend |
Een vriend van vroeger, die ik in geen jaren noch gezien, noch gehoord had, mailde me een groot aantal van zijn gedichten. Pareltjes uit de natuur geplukt, de weerspiegeling van het landschap in een regendrop, poëtische ontboezemingen in aquarelvorm neergezet. Prachtig om te lezen in de stilte, voor het haardvuur. Poëzie van een vriend die ik uit het oog verloren had en nu terug opduikt zoals ik hem gekend heb, innemend en - wat niet weinig is - kosmisch ingesteld, getekend door de wijsheid en de nederigheid die het leven hem heeft bijgebracht, (humility is the only wisdom we can hope to acquire: T.S.Eliot). Ik wou ze afdrukken om te bewaren, maar een op gewoon papier afgedrukt gedicht is maar een half gedicht, het moet op zacht papier, in fijne donkere letters en gebundeld met inspirerende tederheid.
Ik schrijf het zo maar, getroffen door de rust, die er van uit gaat, door de fragiliteit van het woord, van de kleur- en vormgeving, elementen die aan zijn gedichten de sublimatie geven die ze uitstralen. Ik dacht, bij het lezen ervan, aan de gedichten die ik schreef en schrijf en van een totaal andere aard zijn. In feite, als ik erover nadenk zijn mijn gedichten vooral getekend én door Maurice Gilliams in de eerste plaats en dan denk ik aan zijn 'Elias', én door T.S.Eliot en dezes Four Quartets'. Ik kan er niet omheen vast te stellen, na de gedichten van mijn vriend gelezen te hebben, dat ik een totaal andere poëzie heb willen schrijven en dat ik pas, sedert kort een andere richting ben ingeslagen, om nu, eerder geneigd te zijn over te hellen - in een heel schuchter pogen - naar de gedichten en dichtvorm, én van Paul Auster, én van Stefan Hertmans.
Ik wil er nog iets aan toevoegen, vooral dan wat mijn werk betreft. Enkele maanden voor zijn overlijden heb ik de eer en het groot genoegen gekend - mijn echtgenote speelde hierbij een belangrijke rol Jan Hoet bij mij thuis te ontvangen, in een plaats waar ik een hoop potlood tekeningen en inkaderingen van kleine etsen, aangevuld met stukjes natuur, had opgehangen. Waren er (wellicht beleefd) lovende woorden, er was vooral een woord van Hoet dat me is bijgebleven: dialoog, je moet in dialoog gaan, mijn beste vriend. Dit is het gevoel dat boven drijft de laatste dagen. Kunst, van welke expressie ook, heeft dialoog nodig, vergelijking, discussie, aanpassing, verdieping; kunst moet groeien, niet in een ivoren toren, maar in overleg, in gemeenschap met anderen. Kunst moet een blijvend zoeken zijn precies naar wat niet (nimmer) te bereiken is. Kunst is het principe van het zoeken zelf uitgedrukt in om het even welke vorm. Deze dialoog wat mijn tekeningen en geschriften betreft heb ik weinig of niet gekend. Ik ben te lang blijven opgroeien uit de humus van Gilliams en van vooral Eliot, om finaly naar het proza terug te keren en uit te komen in wat ik nu volwaardig betracht te bereiken, een literaire blog die me verder zet op de weg, niet naar de eeuwigheid, maar dan toch op de weg van het oud worden en oud zijn.
En in dit laatste verband beken ik ootmoedig en het is meer dan een mea culpa - dat ik Koningin Fabiola de laatste jaren heb gezien als iemand die er als zeer oud bij liep en heb niet gedacht aan de geest in haar die heel levendig moet gebleven zijn. Dit tot mijn grote schande en schaamte als ik nu hoor wie ze was en hoe ze was tot in haar rolstoel toe.
Wee mij die een half jaar ouder is dan zij was.
09-12-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2014 |
Inferno, einde.of toch niet |
Na al die dagen en er zijn er vele en na het herhaaldelijk herlezen en herwerken ben ik, zo denk ik toch aan het einde gekomen van je Inferno, Alighieri Dante. Maar al ben ik amper een derde ver van wat ik altijd heb gehoopt te bereiken, er tegenover staat dat ik dieper gegraven heb dan ik ooit gedacht had te zullen doen. Echter weet ik dat, zoals het geruis van de bomen over de oude woning nimmer stilvalt, Dante ook niet zal stilvallen in mij. Nog tweemaal drieëndertig canti, deze van Purgatorio en deze van Paradiso, wachten op mij. Ik zal deze lezen, maar, of ik deze verzen uitwerken zal zoals ik je Inferno heb uitgewerkt weet ik pas later en ook en vooral, se innanzi tempo, grazia a sé nol chiama [1].
Ik herlees een laatste maal mijn woorden, mijn wankele woorden. Sirius in het zuid-oosten een zalving, een belofte voor de dag die begint, een aanmoediging voor de geest en de geest een aanmoediging om te schrijven en te blijven schrijven de oneindigheid in. Niet te denken aan de vrucht ervan, niet te denken aan de echo die mijn schrijven krijgen kan, maar gezeten in het droomlicht van mijn leven, met Dante naast mij, als in mij, als over mij, nogmaals in gedachten de Hel binnen, kring na kring afdalend tot het helse middelpunt. En daar, me omkerend, met Vergilius en Dante in een lange tocht op te klimmen om terug het licht van de sterren te zien.
Dit alles op enkele dagen van het winter-solstium van het jaar van Dante 2014. Het zoveelste solstitium dat op het punt staat me te overvallen, binnen te dringen in mij, het keerpunt van de zon, Dante als een keerpunt in mijn leven.
Was nun kleiner Mann?
[1] Indien voor die tijd de genade me niet tot zich roept.(canto XXXI: 129).
08-12-2014, 05:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2014 |
Jorge Luis Borges |
En jij, Jorge Luis Borges, en die Dante van jou, die berouwvolle of medelijdende beul[1] van jou, die Francesca en Paolo in de hel duwt en daarna medelijden heeft met hen, het is maar een droom, het is niet Dante, noch de filosoferende, noch de schrijvende, het is niet de Allerhoogste, die hen in de hel duwt, maar de dromende Dante die weet heeft van wat gebeurde of niet gebeurde, die hen ontmoet, of niet ontmoet. Hoe ze zijn, gekleed of naakt heeft geen belang, hij ontmoet ze in zijn droomwerkelijkheid en denkend aan Béatrice weet hij dat hij schrijven zal: Amor, che a nullo amato amor perdona[2].
Hij creëert in verzen zijn lettergrepen tellend. Hij waagt het zelfs te schrijven dat het de Maagd Maria is, die bemerkt hoe hij, komende uit het donkere woud van de zonde, er verloren staat. Maria die Lucia verwittigt die er op haar beurt, Beatrice attent op maakt wat er aan het gebeuren is, en Beatrice, vol liefde voor Dante, die Vergilius opzoekt en hem vraagt Dante te redden uit de netelige, zondige toestand waarin hij zich bevindt: een luciede droom, lezer, van het genie dat Dante is.
Ik heb al die tijd dat ik Dantes Hel aan het lezen was, bijwijlen kritisch gestaan tegenover het beeld dat hij opriep, een beeld dat ik mezelf nooit had kunnen voorstellen, of course kon ik niet, Dante alleen kon het, eraan werkende dag na dag, een wereld oproepend die hem niet meer verliet, die hem volgde doorheen de realiteit van elke dag en, zijn Muzen helpende, neergeschreven werd, gestold in droom, zoals deze van Ovidius, van Homerus, van Vergilius.
*
Na al die dagen en er zijn er vele en na het herhaaldelijk herlezen en herwerken ben ik, zo denk ik toch aan het einde gekomen van je Inferno, Dante. Maar al ben ik amper een derde ver van wat ik hoopte te bereiken, er tegenover staat dat ik dieper gegraven heb dan ik ooit gedacht had te zullen doen. Echter weet ik dat, zoals het geruis van de bomen over de oude woning nimmer stilvalt, ook jij niet zult stilvallen in mij. Nog tweemaal drieëndertig canti, deze van Purgatorio en deze van Paradiso, wachten op mij. Of ik tot de laatste versregel geraken zal weet ik pas se innanzi tempo, grazia a sé nol chiama [3].
*
Ik herlees nogmaals mijn woorden, een laatste maal mijn wankele woorden. Het morgenlicht een zalving, een belofte voor de dag die begint, een aanmoediging voor de geest en de geest een aanmoediging om te schrijven en te blijven schrijven de oneindigheid in. Niet te denken aan de vrucht ervan, niet te denken aan de echo die mijn schrijven krijgen kan, maar gezeten in het droomlicht van mijn leven, met Dante naast mij, als in mij, als over mij, mijn woorden herlezend, nogmaals de Hel binnen, in gedachten kring na kring afdalend tot het helse middelpunt. En daar, me omkerend, met Vergilius en Dante in een lange tocht op te klimmen om terug het licht van de sterren te zien. Dit alles op enkele dagen van het winter-solstium van het jaar van Dante 2014. Het zoveelste solstitium dat op het punt staat me te overvallen, binnen te dringen in mij, het keerpunt van de zon, Dante als een keerpunt in mijn leven.
Was nun kleiner Mann?
[1] 'El verdugo piadoso': Nueve ensayos dantescos, pag 113. [2] Liefde die aan geen enkele beminde de liefde vergeeft. [3] Indien voor die tijd de genade hem niet tot zich roept.(canto XXXI: 129).
07-12-2014, 04:56 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |