|
Voor Patricia, Gisèle, Ann, Catherine, Voor Christophe, Stéphane, Anthony, Rita, Katiana, Gwendolyne, Lisa, Arnoud, Margot, Voor Alexia, Amaury, Lucca.
Wat was kerstavond, de meest sacrale avond en nacht van het jaar, in die woning van ons, gelegen in de wijk van het dorp, de Klinckaert genaamd, in een straat met die naam. Ja, wat was er vroeger bij moeder en vader op kerstavond, was er iets om naar uit te kijken, een kerstboom misschien, kaarslicht op de tafel, een kerstkribbe uitgestald, een speciaal maal?
Veel is me niet bijgebleven, maar ik denk dat er misschien wafels zijn geweest of pannenkoeken met koffie of chocolademelk, met een korf gevuld met uitgedroogde noten of in het stro bewaarde appelen, verrimpeld, ruikend naar de zomer. Wat ik wel weet is dat we de avond doorbrachten de voeten op de zijkanten van de rood gloeiende Leuvense stoof. En ook dat er regelmatig kinderen langs kwamen om een kerstliedje van de herdertjes lagen bij nachte te zingen, allen hetzelfde liedje, die dan iets kregen van moeder. Ik vermoed dat ik er ook eens op uitgetrokken ben om bij de geburen van deur tot deur te gaan, met zo iets als een ster, hoog op een stok, een ster die kon draaien. Een jaar was mijn oom Alfons, die in Frankrijk woonde, afgekomen en ik herinner me dat hij een muntstuk van tien centimes, van toen of was het vijf? - te warmen legde op de buis van de stoof en het muntstuk dan op een schaaltje duwde om het dan in de hand van de zanger te laten vallen. Ik vond dat het helemaal niet paste, want het waren schoolvrienden die kwamen zingen, maar hij had er plezier in en niemand durfde het aan hem enig verwijt te doen. De zingende kinderen is het beeld dat me met zekerheid is over gebleven van die kerstavonden van toen. Meer zal er ook niet geweest zijn bij ons, halfweg de jaren dertig, evenmin bij de geburen. Alles was simpelheid, geen telefoon, geen radio, geen autos in de straat, maar het land ijzig koud, zoals op de schilderijen van Brueghel, de boomgaard met de naakte bomen op een laken van sneeuw, de donkere lijn van de bossen in het noorden en aan de horizont de windmolen, eenzaam boven de velden uit in het zuiden en middenin, het ouderhuis als een veilige schelp, zwanger van rust en stilte. Wat ik me ook nog herinner, maar dit is een algemeen winterbeeld, van de dagen van toen, zijn de vechtende mussen omheen de korenmijten voor het venster van de woonkamer, de vinken en geelgorzen, de meesjes, de merels, de lijsters, een weelde van vogels om nog niet te spreken van de kraaien en de eksters.
Voor het overige denk ik dat er niet veel gevierd werd in de huiskring. Het grote gebeuren vond pas de volgende dag plaats, op kerstdag zelf, naar de mis met moeder, de lange weg naar de kerk, geburen voor ons en achter ons, een lange rij, door de bittere kou, om te bidden in een bevroren kerk. En na de mis, even binnen bij grootmoeder, op de Kouter, die naar mijn blote knieën keek en Och arme mijn ventje en zo koud!. En de dag zelve, de dag van de geboorte van Christus, de grote vrijheid op het ijs van de ondergelopen weide, kinderen onder elkaar, uitgelaten, roepend, houten klompen aan de voeten, glijdend over het ijs in de ijlte van de luchten, de stemmen scherp en helder die ik nog hoor vandaag.
En nu, hoe moet het nu, moeder en vader overleden, een broer te vroeg gestorven, een andere broer, Georges, nog goed te been, hij is wel zeven jaar jonger, en ik, een van de oudste maar niet de oudste - van de familie die overbijft van een grote stam Van De Veldes, langs moeders zijde. Welk gevoel geeft het me, een vreemd gevoel geloof me, en toch niet denken dat ik de eerste zal zijn om te gaan, zelfs al zijn er tekenen die in die richting wijzen.
|