Elke dag wil ik, om wakker van geest te blijven en zeker niet te vergaan in de onledigheid, enkele ogenblikken binnendringen in mezelf en in de wereld om me heen zoals ik hem zien wil, of zoals T.S.Eliot het formuleert, doen wat Old men ought to do. Maar ik blijf dit doen in het luchtledige - wat ik reeds mijn ganse leven doe er is niets dat er uit voortvloeit, tenminste geen stevig materieel en zichtbaar teken, terwijl nochtans diep in mij, de wortels van een boek zich aan het verspreiden zijn, wachtende op de juiste sterrenstand om op te schieten en boom te worden. Onvermijdelijk une vie-roman te worden, zoals Serge Doubrovsky er een publiceerde, een boek dat ik destijds kocht en las, bij hem is het echter een boek van feiten, een scenario voor een film, wat ik geenszins in gedachten heb. Dit ondergronds gebeuren is wat leeft in mij, terwijl ik me elke dag uitsloof om in de marge van dit gebeuren en waar ik, voorlopig, geen vat op heb iets zinvol uit te schrijven over om het even welk onderwerp dat in mijn vingers kruipt. En dit laatste schrijvend denk ik maar al te graag aan Freeman Dyson en aan wat hij over die vingers schreef: To me the most astounding fact in the Universe, even more astounding than the flight of the Monarch butterfly, is the power of the mind which drives my fingers as I write these words[1]
Gisteren was het een pogen om onder de vorm van een gedicht te antwoorden op de vraag van een vriend over de zin van het leven. Had ik het bij het rechte eind, is het zo dat de essentie van ons bestaan hier op aarde, een zoeken is naar wat ons overstijgt, een langzaam binnenglijden in het fenomenale, onvatbare van het atoom, de opbouw ervan, het krachtenveld ervan. En aldus te komen tot de vraag naar de oorsprong en de herkomst ervan, wetende dat deze oorsprong en herkomst ook deze is van wat we zijn en van wat we als homo sapiens wordende zijn. En over dit alles, lijk het aroma over de roos, de geest van ons, onze binding met de geest in het miraculeuze dat de kosmos is. En deze binding van geest tot geest is er, we zijn er niet alleen een deel van maar ook de eigenheid ervan, alleen zijn we nog steeds niet intellectueel bij machte te begrijpen en te verwerken. Onze geest is wachtende op de dag dat ons verstand dit ingemetseld zijn begrijpen zal. Dit verwachten is de nieuwe vorm van wat Religie zal worden. Ik weet dat dit een boude uitspraak is. Ik schrijf ze neer de dag dat de zon schijnbaar gekomen is op haar meest zuidelijke punt. Morgen keert ze schijnbaar terug naar haar verst oostelijke punt, dit van 21 maart, de dag waarop volgens Dante de tijd begonnen is.
Nu ga ik neerliggen op mijn sofa voor de haard met boeken om me heen, met de King James bijbel om me heen, met de literaire supplementen van Le Monde en van De Standaard om me heen. Eens te meer leeg geschreven.
[1] Freeman Dyson: Infinite in alle directions, Penguin Books 1990, page 118
|