 |
|
 |
|
|
 |
05-08-2014 |
Canto Acht (2) |
Opnieuw valt hier het bevreemdende op in het plan van de Commedia. Vergilius is de theoloog, is hij die de Bijbel kent en de Evangeliën las. Is hij die weet welke de aartsvaders waren, weet over de nederdaling ter helle van Christus; die van oordeel is dat Dante respect moet hebben voor de beslissingen van de Allerhoogste. We kunnen ons hierbij de vraag stellen waar Vergilius dit allemaal geleerd heeft, maar we doen het niet uit respect voor Dante, want het verbazende is dat Dante de onwetende is en Vergilius, wat de theologie betreft, de alles wetende. Dit is de finesse eigen aan Dante ( hij weet wat hij schrijft, weet hoe hij alles inkleden moet en hij kent zijn boeken!) waarbij Vergilius het antwoord van Christus aan de vrouw uit Lucas verzwijgt, namelijk: Gelukkig zij die naar het woord van God luisteren en het onderhouden (11: 28), wat er duidelijk op wijst dat Dante de beslissing van God heeft aanvaard zonder enige vorm van kritiek. En het is om deze reden dat Vergilius Dante heeft omhelsd, of was er nog een andere reden? En verder in Canto Acht:
Mijn zoon, zegt Vergilius,nu naderen we de stad met de naam Dis met haar massa zwaar gestrafte zielen:
Meester, duidelijk kan ik al de torens (meschite, moskeeën) onderscheiden die een helrode kleur hebben alsof ze van vuur zijn gemaakt.[1]
Dis (ook bij Vergilius en Ovidius) is hier de naam van de troosteloze stad van de gevallen engelen. Het schijnt Dante toe dat de muren van de stad van ijzer zijn. Met het bootje van Flegias bereiken ze de diepe grachten die de stad omgeven en de schipper roept hen toe uit te stappen. Het beeld dat Dante te zien krijgt is huiveringwekkend:
Ik zag daar meer dan duizend (duivels) bij de poort staan die uit de hemel in de hel waren gestoten die riepen: wie is degene die hoewel zonder dood te zijn het rijk der doden betreedt [2]
En de wijze meester antwoordt dat hij met hen een secreet gesprek wil hebben maar krijgt als antwoord dat hij alleen moet komen.
En dat hij die het waagde tot hier te komen nu maar alleen terug moet langs de weg die hij zo vermetel is geweest te volgen, als hij er tenminste toe in staat is en jij, jij die hem geleid hebt door deze duistere plaatsen moet daarna hier blijven.
Denk maar, lezer, hoe ik me ontredderd voelde bij het aanhoren van deze vervloeking zodat ik dacht dat we nimmer meer terug zouden kunnen. [3]
Dit te horen is teveel voor Dante, hij wil terugkeren:
En die heer die me tot hier had gebracht zegde me: Vrees niet, niemand kan ons deze tocht beletten als een zo machtige dit heeft toegestaan. [4]
Wacht hier op mij, sterk je vermoeide geest en voed hem met goede hoop want ik zal je niet verlaten in deze lage wereld. Zo verliet me mijn zachte vader terwijl hoop en vrees vochten in mijn geest.
[1] Ed io: Maestro, già le sue meschite / là entro certe nella valle cerno / vermiglie, como se di foco uscite. (canto VIII: 70-72). [2] Io vidi più di mille in su le porte, / dal ciel piovutti, che stizzosamente / dicean : chi è costui che sanza morte / va per lo regno della morte gente?» (canto VIII, 82-85) [3] Pensa, lettor, se io mi sconfortai / al suon delle parole maledette; / chio non credetti ritornarci mai.(canto VIII: 94-96) [4] E quel signor, che lὶ mavea menato, / mi disse: Non temer, ché il nostro passo / non ci puὸ tὸrre alcun, da tal nè dato. (canto VIII: 103-105)
05-08-2014, 04:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2014 |
De Styx en Christopher Fry |
Alvorens verder te gaan met Canto Acht, eerst nog dit. De Styx herinnert me aan een lezing van Christopher Fry, handelend over de dood, gehouden in de Cathedral van Chichester. Enkele dagen erna bezocht ik deze kathedraal en vond er een kopie van zijn voordracht, die ik zorgvuldig heb bewaard. Zijn woorden zijn passend voor het verhaal van Dante alhoewel ik denk dat Fry deze niet bij Dante is gaan halen, wel bij Vergilius uit zijn Aeneis.
En Christopher Fry:
Through all the ages that Man has been on this earth we can see him, primitively or in civilisations, prehistorically or historically, thinking of death as a journey, providing himself with the material necessities for making it; as a river crossing, for instance: Charon ferrying the dead across the Styx, though not free of charge. It cost you a couple of pearl-barley cakes and a bottle of honey drink called hydromel, not to mention a sop for Cerberius.
Verder lezend in Frys lecture val ik op deze zin die zo toepasselijk is op mezelf dat ik hem hier hernemen moet:
As we grow older we may often regret the times when we have undervalued the gift of life, wasted it, mishandled it, obscured the light by our stupidity
Dit ook is de reden waarom ik nu inderhaast Dante lezen wil en schrijven wil over zijn Commedia, of die nu goddelijk zou zijn of helemaal niet, om hiermee de laatste levensdagen (het zullen effectief geen vele jaren meer zijn) te vullen, te verrijken, te kleuren, te verluchten en te verlichten en ingekaderd op te hangen voor het raam van de wereld, in compensatie voor al de stupiditeiten die ik gevolgd heb in mijn leven. En incalculerend de dood die op mijn drempel wacht: het was ook Christopher Fry die in zijn stuk The Dark is Light Enough, de stervende Countess Rosmarin zeggen laat, als Jakob haar vraagt: how so willingly she can bear to think of death.
But youve always thought of it, Jakob, In the pleasure and conversation of these evenings. The argument, philosophy, wit and eloquence Were all in the light of this end we come to. Without it their would have been very little To mention, except the weather. Protect me From a body without death
[1]
Bescherm me van een lichaam dat de dood niet kennen zou!
[1] Christopher Fry: Plays, p.153)
04-08-2014, 04:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2014 |
Ontwaking |
Alsof ik uit een lange slaap kom geef ik er me pas vandaag rekenschap van dat de lijsterbes een rode glans gekregen heeft, dat het veld tarwe plots gerijpt is en de rozenvelden waar ik langs wandelde in volle bloei staan en dat de zomer al ver gevorderd is. En nu, schrijvend aan mijn stenen tafel in de tuin, wagen het een paar jonge Vlaamse gaaien heel dicht tot bij mij te komen.
Waar was al die tijd, vraag ik me af, mijn verbondenheid met de natuur, waar mijn binding met de bomen hier omheen het huis, de eiken, de beuken, de berken, het geruis van de wind in het gewemel van de bladeren? Heb ik wel opgemerkt hoe het blad zich gevormd heeft uit de kleverige botten na de winter, hoe de eikels, de kastanjes zich gevormd hebben, de noten in de notelaar, heb ik er wel iets van gemerkt terwijl ik doende was met Alighieri en zijn te ontcijferen verzen van zijn, bij momenten hard om lezen Inferno?
Het is, ruw geschetst, alsof ik pas ben ontwaakt nu het meer dan zomer is geworden, nu de kersen zijn gerijpt en weg gehaald door de lijsters en de merels, door de spreeuwen. Ik meen niet dat er iets van deze diepgaande bewegingen in de natuur is doorgedrongen tot mijn geschriften, alles heeft zich gecentreerd op Dante. Pas nu wordt me duidelijk, de alles opslorpende inzet waarmede ik er mee begaan ben geweest, en dit sedert heel wat dagen. Maar ik beken ook, ootmoedig, dat het niet nu, dag aan dag is, dat mijn Dante-tekst ontstaat. Dat het niet enkele maanden geleden is dat ik begonnen ben met het schrijven over het Inferno van Dante, dit gebeurde veel vroeger. Ondertussen is er een lange, te lange tijd over heen gegaan, terwijl en ik ontdekte dit een maand geleden de tekst die ik had achtergelaten, diep in mij aan het gisten was en dat er onvermijdelijk een ogenblik komen zou dat hij terug uit de schemer van de tijd opduiken zou. Dit is, waarde vriend(in) lezer(es) wat nu aan het gebeuren is. En als ik deze bekentenis vandaag doorgeef dan is het omdat ik van tijd tot tijd nood heb aan een herademing, er nood aan heb Dante even op zij te leggen om uit te komen, gelukkig, waar ik vandaag ben uitgekomen zijnde de rode bessen van de lijsterbesboom, de boom van Zhivago, zijn symbool voor Lara, in het bevroren ondergesneeuwde bos.
03-08-2014, 05:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2014 |
Terug Dante: Canto Acht (1) |
Het valt onmiddellijk op dat de Dante van Canto VIII, een totaal andere Dante is dan die van de vorige canti. Zijn medelijden met de zondaars is opgelost en het is met grote minachting dat hij nu reageert tijdens hun tocht over de Styx. Ik vermoed dat de reden is dat de tijdsspanne die lag tussen het schrijven van canto VII en VIII heel wat langer is geweest dan normaal. Giovanni Boccaccio in zijn Trattatello in laude di Dante, vertelt hierover dat de zeven eerste canti van zijn Inferno geschreven waren op het ogenblik van zijn verbanning uit Firenze en dat hij pas veel later, terug is gaan werken aan zijn canto VIII dat begint met het vers: Io dico, seguitando
dat Boccaccio begrijpt als continuando la composizione. Wat heel goed aanvaardbaar is en de wijziging van zijn houding tegenover de zielen die hij ontmoet na zijn verbanning verklaren moet.
Ik ook ken een soort van metamorfose, mijn conversatie met Dante is soms een rechtstreeks contact met hem, alsof hij onder een of andere vorm aanwezig zou zijn, en soms gebeurt het dat ik me beweeg, zonder zijn aanwezigheid, tussen zijn woorden. De reden hiervoor is dat ik soms dagen heb die onvruchtbaar zijn althans wat Dante betreft.
Trouwens het weze hier vermeld dat Dante eens verbannen uit Firenze in 1302, naar alle waarschijnlijkheid, zwervend van de ene plaats naar de andere, pas rond 1305 ernstig verder beginnen werken is aan zijn Inferno en dat hij tot in augustus-september 1321, zijnde zestien jaar, geschreven heeft aan de drie delen van zijn Commedia. Er moeten dus lange periodes geweest zijn dat hij met andere zaken bezig is geweest, ondermeer met het schrijven van zijn Convivio, zijn De Vulgari eloquentia, zijn De Monarchia en tal van gedichten. Zijn werken vullen trouwens meer dan 1.700 paginas in de vertaling van André Pézard (la Bibliothèque de la Pléiade).
Frans Van Dooren van zijn kant, heeft het zelfs aangedurfd de plaatsen te bezoeken die door Dante vermeld of beschreven worden in de drie delen van zijn Commedia. Hij heeft de moed gehad het resultaat van zijn diverse tochten door Italië te bundelen in een zeer merkwaardig boekje : Met Dante door Italië: reizend in het voetspoor van de dichter en heeft er ruim 230 paginas mee gevuld.
De weg van Dante als banneling was geen weg bezaaid met rozen. In zijn Convivio I,iii,5 vertelt hij ons dat, sedert het aan de burgers van de zeer schone en fameuze dochter van Rome, zijnde Firenze, behaagde hem buiten te gooien hij veel heeft gereisd en als pelgrim, bijna bedelaar, tal van regios heeft bezocht. Hij noemt zichzelf een schip zonder zeil en zonder roer, gedreven naar diverse havens, door een droge wind die zijn pijnlijke armoede uitwasemde (che vapora).
02-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2014 |
Heimwee |
Ik zocht deze morgen naar een versregel aangehaald door Jorge Luis Borges in zijn verhalenbundel El Aleph[1], waarin hij het heimwee belicht van een Afrikaanse palmboom overgeplant naar de tuinen van Ruzafa[2] . Aldus - en het is Averroës die spreekt - sedert jaren gekweld in Marrakech omwille van mijn heimwee naar Cordoba troostte het me een apostrof te herhalen die Abdurrahma richtte tot een palmboom in de tuinen van Ruzafa [3]:
Tú también eres ! oh palma ! En este suelo extranjera
Ook jij, oh palmboom, kent het in deze grond die je vreemd is
Eigenaardige gunst van de poëzie, zegt Borges, woorden geschreven in Afrika door een naar Cordoba verlangende Averroës, die de woorden herhaalt van Abdurrahma gericht tot een palmboom in de tuinen van Ruzafa, in zijn verlangen naar Afrika.
Ik dacht aan die vreemde kracht, eigen aan de poëzie, om vandaag en ook op vele andere dagen - overspoeld door mijn heimwee naar de Val dAnniviers in Wallis, en meer in het bijzonder de dorpjes Grimentz en Zinal, uiting te geven aan mijn niet te stelpen verlangen. Jarenlang beleefde ik er, in alle eenvoud en rust en geestelijk rijk, mijn maand augustus, die begon met de dag van de Nationale Feestdag dat een groot gebeuren was. De voorbereiding ervan en, naar de avond toe, de optocht met les fifres et tambours en tête, gevolgd door de notabelen en de kinderen, elk met een brandende kaars in een papieren lantaarn in de hand, samen met de ouders en dorpelingen waarvan ik er velen bij naam en toenaam kende. Om dan aan te komen op de plaats, Roua, waar de chorale enkele liederen bracht, naast een grote stapel takken en brandhout, klaar om aangestoken te worden. Een traditie van oudsher, een vreugdevuur dat zou aangestoken worden en doorgegeven als boodschap naar de dorpen in de vallei, Ayer, Mission en hoger naar Saint-Luc en naar de alpages in de flanken van de bergen aan de overkant van de vallei.
Grimentz, de bergen en de wijnkelders, chaque famille avait sa cave, en het was daar dat je ontvangen werd, in alle eenvoud om le vin du glacier te proeven, met wat brood, viande de Grisons, of een sneetje gedroogd spek. Waar was het beter om te zijn. Waar kunnen de kinderen beter zijn die er elk jaar blijven heen gaan, die ginds zijn vandaag en vast en zeker mee zullen opstappen in de optocht, met les fifres et tambours en de ganse rij van wandelende lantarens. Na al die jaren was je geen toerist meer, je waart van het dorp en ze noemden je met je voornaam. En je hebt de kinderen van je vrienden zien opgroeien en de kinderen van de kinderen en wat jou betreft weet je dat al ben je er niet vandaag, ze naar jou zullen vragen: Et, Charles, ton père, comment va-t-il? Ze zullen over jou spreken met de kinderen van mijn vrienden aldaar, les Salamin, les Epinay, les Solioz, les Cotter, les Rouvinez, want van de vele vrienden die je er had blijft er, behalve Lucien Epinay - je bent met hem le doyen du village - nog één over, Jacques Deck. een Parijzenaar, die er ook, met Annic, zijn echtgenote, elk jaar terugkwam in de maand die onze maand was. En dan de namen van de bergen die zingen in jou: le Marenda, la pointe du Zirouc, Bendola, Lona, Moiry et sa cabane, les Aiguilles de la Lé, la Couronne de Breyonnaz, en ga maar verder, bergen die je meermalen beklommen hebt. En dan de flora: edelweis, génépi, soldanelle, arnica, lys arpagon, myrtille, niet op te sommen verscheidenheid van bloemen en planten.
Je droomde er begraven te worden op het kerkhof naast de kerk, de enige plaats waar je rust zou vinden, dacht je en denkt je nog steeds, al weet je het anders want, zegt de Ecclesiasticus, er is een tijd van komen en een tijd van gaan.
[1] Jorge Luis Borges, El Aleph, Biblioteca Borges, Alianza Editorial, 2001, La busca de Averroes, pag 115. [2] Ruzafa is een van de hipste wijken van Valencia, leert me Google. [3]Así, atormentado hace años en Marrakech por memorias de Córdoba, me complacÍa en repetir el apóstrofe que Abdurrahman dirigió en los jardines de Ruzafa a una palma africana.
01-08-2014, 05:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2014 |
Een dwaze verliefdheid. |
De woorden blijven komen, bestormen me om genomen te worden, bezeten te worden. Ik kan er me niet vlug genoeg van bevrijden. Schrijf ik een bepaalde richting dan willen ze tezelfdertijd een andere richting uit een richting die zich dan op haar beurt splitsen wil, en er een nieuwe richting opduikt die ik evengoed had kunnen nemen of beter wel had genomen. Het proces van het schrijven is lijk het proces van het tekenen, een lijn getrokken op het blad draagt in zich vele andere lijnen maar een tweede lijn en een derde pas op het einde zal blijken of het de meest expressieve waren. Zo gaat het en zo zal het altijd blijven.
Dante is hoe zeg ik het, een kwestie van een dwaas verliefd zijn. Maar is het niet meer dan dat? Is het niet de grote ernst in het werk van Dante, is het niet mijn respect voor het verbazend creatieve van hem, het creatieve dat ook George Steiner heeft opgemerkt? Trouwens staat het niet geschreven dat hij, na Christus, de eerste is geweest die er in geslaagd is Hel en Hemel binnen te dringen en terug te komen van zijn tocht om achteraf te gaan neerschrijven al wat hij zag en hoorde, en dit met een ongekende, verbazende levendigheid, een accuraatheid en beeldenrijkheid die zo treffend waren dat zijn lezers achteraf - wat ik ook las bij Steiner en ik totaal ignoreerde - dat de fictie hier de waarheid wordt en dat deze paradox bevestigd werd door de verhalen over hem die de ronde deden, als zou de auteur van de Commedia teruggekomen zijn met verbrande vlekken op zijn huid[1]. Om maar te zeggen hoe zijn Commedia ontvangen werd en gelezen, hoe er over gesproken werd en hoe dit gesprek en geschrijf over zijn werk al zevenhonderd jaar gaande is en duidelijk gesteld mag worden dat de dag waarop dit gesprek stoppen zal de mens een totaal andere richting zal ingeslagen hebben. En of de nieuwe richting een betere en meer creatieve zal zijn valt sterk te betwijfelen
Houd ik mijn Dante-avontuur vol tot het einde, is de vraag die ik me telkens stel als ik in mijn verbeelding het aantal canti overschouw die nog onbesproken overblijven. Het is maar dat de dagen voorbijsnellen en dat mijn vorderingen, althans op het eerste zicht, geen gelijke tred houden met de snelheid van het schuiven van de dagen.
[1]Here as in no other secular text, the fiction must be that of truth. This paradox is made graphic by the early rumour according to which, the author of the Commedia carried on his skin the burn-marks of Hell. ( pagina 66)
31-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2014 |
Steiner, Joyce en ... Ugo |
Het vergt - en ik word er me meer en meer van bewust - moed om je Divina Commedia te lezen zoals een boek moet gelezen worden. Je schreef voor de mens van je tijd en dacht wellicht niet aan zij die eeuwen later zouden kennis maken met je werk, misschien dacht je zelfs dat er geen eeuwen meer zouden komen?
Vreemd is het, want als ik zie waar ik aangekomen ben - en wat is het nut ervan? - dan vrees ik dat ik nimmer voldoende ga hebben met de dagen die me nog resten. Temeer daar ik rekening moet en wil houden met tal van werken of korte teksten over Dante die hier en daar, alsof het een afspraak betrof, opduiken uit het niet. Zo weet ik, dat ik zeker niet over het hoofd mag zien wat George Steiner schrijft over Dante in zijn zeer hoogstaande, moeilijk te volgen Grammars of Creation, al was het maar omdat Steiner ziet in de Commedia: concepts of creation now as lost or forgotten as is Adamic speech! [1] Anderzijds wordt ik nu overrompeld met werken over Dante en mijn arme ik, is nu bezig met er nog een aan toe te voegen, terwijl in het begin, mijn bedoeling zich beperkte tot een bezig-zijn, een soort van ouderdomstherapie, nadenken over het werk al schrijvende. Maar ik had zeker niet de bedoeling te komen tot een studie of, wat meer zou zijn, tot het het ontdekken, onder het vertellen, van iets totaal nieuw, wat dan aan mijn inspanning een zekere waarde zou geven.
Wat ik aan jou nog zeggen wou, Alighieri, is dat James Joyce, een collega van jou, een typische Joyce-expressie had voor je Commedia. De Hel was een spiritual-heroic refrigerating apparatus, door jou uitgevonden en gepatenteerd. Hij legt deze woorden in de mond van Stephen Dedalus die, totaal onverwacht zijn eerste jeugdliefde ontmoet[2].
[1] Grammars of Creation, pagina 69 [2] Asked me if I was writing poems? About whom? I asked her. These confused her more and I felt sorrow and mean. Turned off that valve at once and opened the spritual-heroic refrigerating apparatus, invented and patented in all countries by Dante Alighieri.James Joyce: A portrait of an artist as a young man, page 252
30-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2014 |
Canto Zeven (2) |
De sterren, weet Dante, die opkwamen toen ik op weg ging zijn ondertussen verdwenen onder de horizon en langer hier stil staan is ons niet toegelaten[1] en wel omwille van het feit dat de reis niet te lang duren mag.
We doorliepen de cirkel tot de andere kant, hoger is er een kokende bron die zich langs een greppel die ze vormde naar beneden stort. Het water was donkerder dan blauwgroen (persa?) en wij, in gezelschap van deze donkere waters, daalden af langs een andere weg. Hier vormde zich een moeras, Styx genaamd
[2]
Het creatieve inzicht van Dante - en dit geldt voor alle versregels van zijn Commedia - om het gepaste, perfect rijmend woord te vinden, verbaast me telkens: riva en deriva, riversa, persa en diversa, bige en Stige. Begrijpelijk als men dergelijke zinnen vertalen moet, dat het woord dat Dante gezocht heeft en gebruikt, niet altijd passend om te zetten is in een andere taal. Zo verwringen woorden als persa en bige enigszins het beeld dat we ons vormen. Frans van Dooren heeft de grote inspanning gedaan om het verhaal van Dante op een meer dan voortreffelijke wijze in proza te omschrijven en heeft aldus, op vele plaatsen, de tekst van Dante verbreedt en heel wat toegankelijker gemaakt. Als men de Commedia anders lezen wil dan in het Italiaans, is van Doorens vertaling een excellente tekst om met Dante kennis te maken.
Maar ik ga verder - met jou, Dante, toekijkend in de schemerhoek naast de haard - ik lees nu wat je schrijft over de Styx waar je met Vergilius langsheen moet: Een poel gevuld met mensen wier gezicht met modder besmeurd, door de smart en woede onherkenbaar is. Ze stormen op elkaar in, de borst vooruit, slaande met de vuisten, en met de tanden scheuren ze elkanders vel van het lichaam. Vergilius weet je te vertellen dat het hier de zielen zijn van hen die zich door hun driften lieten overmeesteren. Ze kunnen geen woorden meer uitbrengen maar zingen een droevig gezang.
Ik herhaal dat mijn beschrijving van de feiten slechts een afgietsel is van de beschrijvingen van Dante. Echter meen ik dat mijn woorden voldoende typerend zijn om een beeld op te hangen van de zwarte poel gevuld met mensen die blijvend modder slikken. Ik kan me echter evenmin voorstellen onder welke vorm deze zielen er aanwezig zijn. Ze botsen tegen elkaar, scheuren elkanders vel van het lijf en schijnbaar blijven ze dit maar doen. Het zijn dus in feite geen loutere geesten, zonder vlees en bloed, maar beschikken wel over een soort ingebeeld lichaam dat hen mogelijk maakt te lijden.
[1] e il troppo star si vieta. (canto VII: 99). [2] Noi ricidemmo il cerchio allaltra riva,/ sopra una fonte che bolle e riversa / per un fossato che da lei deriva. / Lacqua era buia assai più che persa;/ e noi, in compagnia dellonde bige, /entrammo giù per una via diversa. / Una palude fa, che ha nome Stige,(canto VII: 100-106).
29-07-2014, 03:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-07-2014 |
Canto Zeven (1) |
Je daalt verder, dieper en dieper de weg af, in de trechtervormige holte. Je bent aangekomen in de vierde hellecirkel en je wordt opgehouden door Pluto met de opgeblazen kaken die onmiddellijk door Vergilius het zwijgen wordt opgelegd zodat hij ter aarde valt, lijk een mast middendoor gebroken door de stormwind die de zeilen te bol opspant. En jij, daar beneden, getroffen door de pijnen en smarten die er geleden worden, kan je niet nalaten uit te roepen:
Ah, goddelijke rechtvaardigheid, zovele nieuwe folteringen en pijnen die ik daar zag. Waarom worden we zo verscheurd voor onze fouten? [1]
en dit een vraag blijft waarop geen antwoord komt noch van jou, noch van Vergilius.
En ik, waarde Dante, me zelfde vraag stellen blijf waarom het nodig is, aan de afzondering in de Hel, een plaats zonder wensen of verlangens, zonder vreugdes, zonder de minste mogelijkheid tot creatief zijn, nog pijnen, smarten en folteringen aan toe te voegen in een mate die elke verbeelding tart. Want dit is de draagwijdte van de vraag die je stelde en als je die vraag stelde dan was deze gericht aan de Allerhoogste en het was niet alleen een vraag maar ook een soort verwijt tot Hem gericht, omdat je vond dat hij te streng was in zijn straf. Het was de vraag van de theoloog die er geen antwoord op wist maar enkel aanvaarden kon. Is het nog steeds de vraag die vandaag wordt gesteld of is het zo dat de theoloog van vandaag nog altijd geen antwoord heeft, maar zo wijs is geworden dat hij de vraag over de pijnen te lijden in de Hel, niet meer stellen wil?
Je vermoedt dat de zielen, waarvan de kruin is kaalgeschoren, geestelijken waren en Vergilius bevestigt je, dat de schaduwen (?) wier hoofden niet met haar zijn bedekt, inderdaad wel degelijk geestelijken zijn, zelfs kardinalen en pausen, allen verblind door de rijkdom en jij, Dante, vermoedt ook dat er onder hen zeker enkelen zijn die je kent. En ik bewonder je scherpzinnigheid, als je de vraag stelt aan Vergilius en de Vergilius-Dante je antwoordt dat, door het leven dat ze op aarde geleid hebben, hier in deze plaats, hun gelaatstrekken zo verduisterd worden dat het onmogelijk is ook maar iemand te herkennen. Wel blijft er nog de haartooi over om iemand te identificeren, maar je weet wel dat de gierigaards uit het graf zullen verrijzen met de vuisten gesloten en de verspillers met kaalgeschoren hoofden. Eigenlijk is dit alles maar bijzaak een andere vraag ligt op je lippen:
Meester vraag ik hem, zeg me eens, deze Fortuna waar je het over hebt, wie is ze die de rijkdommen van de aarde in haar klauwen heeft [2].
En Vergilius:
Luister nu goed mijn zoon, ik zal je vertellen hoe het te begrijpen is. Hij, die alles weet en de hemelen schiep (bedoeld wordt hier de negen hemelkoren die we in Paradiso ontmoeten) gaf aan elke hemel een leider zodat nu elke hemel op een gelijke wijze zijn goddelijk licht ontvangt. En op zelfde wijze stelde Hij, voor de rijkdommen van de wereld, een beleidsvrouw (Dame Fortuna) aan die tot taak heeft de verdeling van de rijkdommen te regelen, ervoor zorgende dat deze ten gepaste tijde overgaan van het ene volk naar het andere en van de ene familie naar de andere en wel zo dat de mens er niet de minste zeg over heeft. Zij is het die regeert en beslist en haar beslissingen liggen als een adder verborgen in het gras. Haar tussenkomsten houden niet op en velen beschimpen haar, maar het deert haar niet het minst, net als de anderen laat zij haar draaien wat draait'.
Dit betekent dat het Vrouwe Fortuna is die beslist over geluk en ongeluk, schijnbaar wisselt ze wel eens af, jij eerst, daarna een andere jij, maar jijzelf hebt niets in de pap te brokken. Het is het lot, vrouwe Fortuna, zegt Vergilius - dus ook Dante - die beslist of je rijk bent of arm, gelukkig of ongelukkig, ziek of gezond. Jij als individu hebt maar te aanvaarden. Het is het lot van Job en het is ook ons lot. In het geval van Job was het de Allerhoogste, in het geval van wij, stervelingen, is het Vrouwe Fortuna. En wie ze ook treft of wie ze ook gelukkig maakt, het deert haar geen zier, hoewel ze maakt dat haar slachtoffers daarna ook de overwinnaars kunnen worden. Dante, de banneling, weet dit maar al te goed want hij heeft het aan den lijve ondervonden. Hij hoeft er dus niet verder op in te gaan.
En zegt Vergilius, laat ons nu verder gaan en afdalen naar plaatsen waar het lijden nog groter is.
[1] Ahi, giustizia di Dio, tante chi stipa / nuove travaglie e pene, quante io viddi?/ E perché nostra colpa sὶ ne scipa? (canto VII: 19-21)[2] 'Maestro', dissio lui: or mi dianche :/ 'questa Fortuna, di che tu mi tocche: / che é, che il ben del mondo ha si tra branchi?'(canto VII: 67-69)
28-07-2014, 04:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-07-2014 |
Canto Zes (3): Reflexie |
Vandaag, gemeten aan wat het mij kost aan tijd en inspanning, Alighieri Dante, stel ik me de vraag, hoe jij te werk zijt gegaan, jij als banneling uit je geliefde Firenze, reizend van plaats tot plaats, welke inspanning het jou kostte om telkens en telkens de draad weer op te nemen om te schrijven wat je schreef en in de vorm waarin je je gedachten opbouwde. Gebeurde het ook, soms, op een windloze hete zomerdag, gezeten in de schaduw van de hoge zingende bomen met het gegons van bijen en de vlucht van kleurrijke vlinders, met dicht bij jou het stille vloeien van water of het gekrijs van jonge eksters en de luchten groot open over de golvende aarde met het licht, het heilige licht als een teken van de Eeuwige erover uitgestrooid? Zoekend, zoals ik, maar jij metend en rekenend, aftastend de juiste klank, het precieze woord, de meest passende metafoor die je ineens te binnen valt of helemaal niet, helemaal niet, een volgende dag misschien.
Schrijven dag aan dag of ook met tussenpozen zoals ik die je lees. En stelde je ook vast hoe enorm bewoond onze geest wel is, verbaasd hoe die werkt, zo dat je die openen kunt en sluiten terug en dat die geest, eens gesloten, verder zoekt en verder schrijft in je onderbewustzijn? Herinneringen die je los kunt laten, anders inkleuren, anders bevolken, een enorme vrijheid die je bezit te goochelen met woorden en gedachten, te schrijven en te herschrijven, te overschrijven. Keer na keer te herlezen wat je gisteren schreef en te herdenken in functie van wat je de volgende morgen, of vele morgens erna, meende te moeten schrijven. Nimmer aflatend, de holte van het nog niet geschrevene binnen. Tot het ogenblik komt dat je beslist de woorden die geschreven staan te verzegelen omdat je moe gedacht en geschreven bent en ook, maar de twijfel is er altijd, omdat je meent te weten dat wat geschreven staat en verzegeld werd, goed geschreven staat en bepaalde passages je bij momenten gelukkig hebben gemaakt omdat ze niet beter konden geschreven worden. Dit is dan toch het gevoel dat ik, je bewonderaar, ken. En nu, opdat je er niet meer zou op terugvallen de verzegelde woorden, als een geboetseerde kruik die beschilderd in de oven gaat, de woorden door te sturen zoals jij, naar de heer (en vriend) Can Grande.
Alles samen zul je er voorzeker lang, heel lang aan gewerkt hebben en je creativiteit zal deze van mij, die de betrachting heeft schaamteloos je voetsporen te volgen, honderdvoudig overtreffen. Ik zal dus niet die bijna kwetsende creativiteit gekend hebben, zoekend naar en verwervend het perfecte woord in de meest perfecte vorm gegoten.
27-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-07-2014 |
Canto Zes ( 2) |
Ik ga aannemen, Dante, dat in jou tijd hierover niet zoveel werd nagedacht, dat niemand zich vragen stelde bij wat je schreef. Ik denk dat je geloofde wat je las bij Homerus en Vergilius over Cerberus en de Hades en dat de geketende Cerberus die door Hercules was meegevoerd, een beeld was waamede je vertrouwd waart. Het donkere woud waarin je verdwaalde, was de wereld van de zonde, de donkere duistere, vooral geesteloze wereld waaruit je ontkomen wou. En je beschrijving van Cerberus en consoorten die je ontmoette was het mythologische beeld van de verschrikking die er heerste in de Hel. Wat niet belet dat mijn vraag, in hoeverre je hieraan geloof hechtte en of je wel geloofde in de hereniging van het lichaam met de ziel, staande blijft. Je schreef natuurlijk voor de mens van je tijd, de mens van het begin van de veertiende eeuw die nog steeds geloofde in het Laatste Oordeel dat dichtbij was en waaraan niemand zou ontkomen. En dit Laatste Oordeel was nu precies gekenmerkt door het scheiden van de gelukzaligen van de verdoemden. Opdat geluk en verdoemenis effectief zouden zijn, was het nodig dat lichaam en ziel herenigd werden, (denken we maar aan de in doeken gewikkelde lichamen van de overledenen in de catacomben van Rome, klaar gelegd voor het Laatste Oordeel), alhoewel de beschrijving die je geeft over het lijden van geest of ziel in de Hel, reeds alle verbeelding overtreft zodat er nog moeilijk meer lijden en afzien kan aan toegevoegd worden.
In mijn verre jeugd, heb ik geloof gehecht aan het bestaan van de Hel waar ik kans maakte voor eeuwig te zullen branden, maar mijn geloof in de hereniging van lichaam en ziel de dag van het Laatste Oordeel, en zelfs in het bestaan van dit Laatste Oordeel was heel zwak. Echter ben ik ook nimmer geconfronteerd geweest met een aarde die het centrum van het Universum zou geweest zijn met een toeziende God erboven. Had ik deze engheid van visie gehad dan was het bijna zeker dat ik geloof zou gehecht hebben aan de verhalen en helden van Homerus en Vergilius en Ovidius en van nog vele anderen en dat ik zeker de Divina Commedia zou gelezen hebben met een totaal andere benadering. Zelfs met angst en vrees om het hart. Bij het ontwaken vorige nacht, met de Hel van Dante in mijn hoofd, betrapte ik me er op dat ik een ogenblik ervoor droomde voor de poort van de Hel te staan om er te lezen: lasciate ogni speranza, voi chentrate.
26-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-07-2014 |
Canto Zes (1) |
Toen ik, overmand als ik was door mijn medelijden voor de twee geliefden, terug tot mezelf was gekomen, zag ik waar ik ook ging of waar ik me ook keerde of waar ik ook keek, omheen mij nieuwe folteringen en nieuwe gefolterden.
Dante en Vergilius zijn aangekomen in de Derde Cirkel, het oord van eeuwige regen, hagel en sneeuw in de schemer-luchten. Daar staat Cerberus, de hond met de drie hoofden als bewaker van de Hel. Hij heeft rode ogen, heeft een vettige zwarte baard, gezwollen buik en lange nagels waarmee hij de zielen verscheurt. En als hij Dante en Vergilius opmerkt opent hij zijn drie grote muilen en toont hij zijn hoektanden. Opdat hij zou zwijgen raapt Vergilius een handvol aarde op en gooit dit in de gulzige muilen van Cerberus. Dante heeft hier Vergilius niet gevolgd want in boek VI van de Aneïs waar Aeneas, samen met zijn gidse, de Sibille, de Hades doorkruist op zoek naar zijn vader, is het een homp honing en een gedrogeerd maal die de profetes Cerberus toegooit:
Seeing his neck begin to come alive with snakes, the prophetess tossed him a lump of honey and drugged meal to make him drowse[1].
De bedoeling van Dante komt hier eens te meer op het voorplan. Hij wil Homerus en Vergilius evenaren met zijn Divina Commedia, (en niet alleen evenaren) en zich bewegen in de voetsporen van de traditie. Zoals Homerus en Vergilius als bewaker van de Hel, Cerberus gekozen hebben, zo plaatst ook Dante de hond met de drie hoofden aan de ingang van de derde cirkel. Als eerste van de verdoemden ontmoeten ze er Ciacco, een gulzigaard, tijdens zijn aardse leven een inwoner van Firenze. Deze herkent Dante en beschrijft hem de komende evolutie in Firenze, om hem dan te vragen:
Als je terug zult zijn in de zoete wereld vraag ik je mijn naam te herinneren aan de anderen en nu zeg ik niets meer en zal ik je ook niet meer antwoorden.[2]
en Dante aankijkend valt hij neer in de glibberige massa zielen. Waarop Vergilius, die alles weet, de Vergilius met een ongebreidelde verbeelding, tot Dante zegt :
Pas met het geluid van het bazuingeschal van de engelen wanneer hij de vijandige machthebber (Christus) zal zien, zal hij zich weer oprichten [3].
Elke ziel zal dan zijn triestig graf opzoeken, zijn eigen aardse vlees en vorm aannemen en zijn eeuwige verdoemenis aanhoren.[4]
Dante doet alsof hij niet de minste notie heeft over theologie; datgene wat hij verlangt te weten vraagt hij aan zijn gids die uitzonderlijk goed op de hoogte is en een antwoord heeft op alle vragen. Hier ook blijkt alles nieuw te zijn voor hem. Wel wetende nochtans dat het zo opgetekend staat in de geschriften wenst hij toch de vraag te stellen, opdat het antwoord van Vergilius, zijn gids in alles, zou komen en terwijl ze verder gaan in de regen, over de afzichtelijke mengeling van zielen onder hun voeten, vraagt Dante of de zondaars, eens verenigd met hun lichaam, evenveel of meer zullen lijden dan voorheen. Vergilius verwijst naar wat Dante hierover moet gelezen hebben:
Keer terug naar je kennis die wil dat de zielen, na met hun lichaam te zijn hererenigd, perfecter zullen zijn en hoe perfecter iets is, des te groter de smart.[5]
Vergilius bedoelt hiermee dat Dante terug moet keren naar wat Aristoteles en Thomas van Aquino hem geleerd hebben. Maar ik kan toch moeilijk aannemen dat Dante geloven kon dat het rottende lichaam of wat er nog van overblijven kon na enkele eeuwen, de ziel zou gaan vervoegen bij het bazuingeschal van het Laatste Oordeel. Ik denk aan Paolo en Francesca, wat zal er met hen nog steeds in de Hel, gebeuren eens ze hun lichamelijke, jeugdige vormen zullen herwonnen hebben; zullen ze verder de liefde bedrijven zoals ze het deden tijdens hun aardse leven en zal hen dit als een nieuwe zonde worden aangerekend, of zal er geen hunker naar enige liefde, zoals deze hier nog immer in de Hel schijnt te bestaan, in hen aanwezig zijn; en wat de gulzigaard Ciacco betreft zal hij, eens in de vorm van zijn aardse lichaam gekropen, zich kunnen gewachten overdadig te eten?
[1] The Aeneid, book VI, 566-569). [2] Ma quando tu sarai nel dolce mondo, / priegoti che alla mente altrui mi rechi: più non ti dico en più non ti rispondo. (canto VI: 88-90) [3]
Più non si desta / di qua dal suon dellangelica tromba / quando verrà la nimica podesta. (canto VI: 94-96). [4] Ciascun rivederà la trista tomba, / ripiglierà sua carne e sua figura,/ udirà quel che in eterno rimbomba./(canto VI: 97-99). [5]
Ritorna a tua scienza, / che vuol, quanto la cosa è più perfetta,/ più senta il bene, é cosὶ la doglienza. (canto VI: 106-108)
25-07-2014, 07:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-07-2014 |
Canto Vijf (4) |
Het probleem van de Dante die veroordeelt en medelijden toont met de veroordeelden, moeten we aanvaarden, want diverse Dantes treden tezelfdertijd op. In de eerste plaats de maker Dante, die, zogezegd teruggekomen is van zijn tocht door Hel, Vagevuur en Hemel en met de hulp van zijn Muzen neerschrijft wat hij zag en hoorde en, wat Vergilius, die ook Dante is, wist over dit alles. Maar dit schrijvende kan hij niet anders dan medelijden hebben met de personen in de Hel die hij ontmoet en hij laat dit voldoende blijken. Dit is de Dante, de echte, de schrijver van de Divina Commedia die we in ons hart dragen. En we laten ons overtuigen als hij schrijft: giustizia mosse il mio alto fattore (canto III, 4), rechtvaardigheid bewoog mijn hoge maker, en het is dezes beslissing die hij aanvaardde en beleefde op een voor elk van ons normale wijze.
Maar, beste Dante, in heb verwarrend nieuws voor jou, dat al enkele tijd (jaren) in mijn schuif lag, een voor jou toch wel groot bericht, alhoewel het je, gelukkig, weinig deren zal, een knipsel uit La libre Belgique : Le Vatican signe la fin des limbes. Les théologiens du Vatican ont convenu après plusieurs mois de réflexion (eeuwen zeker!) que les limbes nexistaient pas et que les petits enfants morts sans baptême allaient directement au paradis
Le texte a été adopté par la commission avec laccord du pape Benoît XVI
En précisant toutefois que les conclusions nont pas valeur de dogme.
Labsurdité du non sens, Dante. Weg je logisch bedacht Voorgeborchte. Echter geen woord over Hel, Vagevuur of Hemel deze blijven behouden al was het maar op papier, maar ik vermoed dat deze ook geleidelijk zullen opgeslorpt worden door de tijd eens ze begrepen zullen hebben wat vers 3, 19 van Genesis inhoudt. Weet evenwel dat hoe verder we ons in de tijd verwijderen van je Commedia, des te sensationeler deze worden zal. Pas dan zal je werk naar waarde geapprecieerd worden en gelezen als een Unicum in de wereldliteratuur. Geen Voorgeborchte meer, geen Arcadia, je vijf dichters en je grote filosofen zullen toch niet in de Hel terechtgekomen zijn, dat kunnen noch Paus, noch Concilies ooit gewild hebben.
24-07-2014, 06:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-07-2014 |
Canto Vijf (3) |
William Blake heeft de wervelende lichamen van Paolo en Francesca op een schitterende wijze geschilderd, met aan hun voeten de gevallen Dante en de toekijkende Vergilius. Waarom dit grote medeleven van Dante die als dood neervalt bij het aanhoren van de geschiedenis van Francesca en Paolo. Heeft het iets te maken met zijn door de dood verbroken band met Beatrice, is het daarop dat hij aludeert. Of, is het de noodzaak van het rijm op pietade dat hem als een dode vallen deed: e caddi come corpo morte cade ? De lezer, die ik ook ben, kan enkel gissingen formuleren. Met Dante weet je nooit. Keren we bijvoorbeeld terug naar versregel 103. Een vreemde zin: Amor che a nullo amato amar perdona. Mijn vertaling tracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de woorden van Dante: Liefde die aan geen enkele beminde het beminnen vergeeft.
Veelbetekenend voor de intensiteit, gevatheid en gecondenseerdheid van Dantes woorden zijn de vele vertalers van de Commedia die hun toevlucht nemen tot een omschrijving om hogervermelde versregel te vertalen:
Pézard: Amour qui onque à laimé ne fait grâce daimer aussi; Sayers: Love that to no loved heart remits loves score; Risset: Amour qui ne consent à nul aimé de ne point réaimer; Portier: Amour qui a laimé ne fait grâce daimer; Magugliani: Amor, che non consente che chi è amato non riami; Van Dooren: Liefde die niet toestaat dat iemand die bemind wordt op zijn beurt niet bemint.
Het is Dante, die denkend aan Beatrice, zijn eigen woorden in de mond van Francesca legt: de liefde, zegt ze, laat niet toe dat de Paolo die zij bemint, haar zou beminnen. Ik veronderstel dat Dante dit verhaal zelf heeft opgebouwd uit de weinige gevens die hij bezat of had gehoord over het koppel en dat hij het is die de idee van het boek en de kus in het boek, heeft uitgedacht. Om deze reden al vind ik het een groot verhaal. Velen zijn er door getroffen geweest en Borges ook geeft zijn visie op canto V: 121-141 , in een van zijn negen ensayos, met als titel El verdugo piadoso, de genadige beul, waarin hij stelt: Niemand twijfelt eraan dat het Dante is die Francesca in de Hel plaatst en met een oneindig medeleven het verhaal van haar schuld aanhoort. Hoe deze tegenstrijdigheid te milderen en hoe te rechtvaardigen[1]? Borges heeft hiervoor vier conjeturas posibles, vier veronderstellingen, waarover ik niet wens uit te weiden, maar toch dit:
De eerste en de derde conjeturas zijn technisch en hebben te maken met de aard van het verhaal. Dante heeft de algemene vorm van zijn Commedia bepaald en gevoeld dat dit zou kunnen leiden tot een topografische beschrijving en een opsomming van de verdoemden wat vervelend zou overkomen daarom heeft hij voor elke cirkel in de Hel, een personage voorzien die zijn verhaal doet. Borges haalt Lamartine aan die dit une gazette florentine genoemd zou hebben. Maar hij die het volgens Borges juist zag was Benedetto Croce in zijn La poesia di Dante: Dante als theoloog, als gelovige, als ethisch mens, veroordeelde de zondaars, maar als gevoelsmens wilde hij noch veroordelen noch vergeven. In zijn tweede veronderstelling, verwijst Borges naar Jung en dezes onderscheid tussen literaire vindingen en onirische. Dante, zich spiegelend aan zijn liefde voor Beatrice, droomde de pijn van Francesca, en heeft medelijden met het verhaal dat hij droomde. En Dante is onze droom nu en we aanvaarden wat hij schreef, zelfs zijn vallen als een dood lichaam.
Ik zelf heb de aftakeling meegemaakt van mijn broer, de laatste dagen van zijn leven. Ik was er zo mee begaan en het hield me in dergelijke mate bezig dat ik de twee laatste dagen van zijn leven een tiental gedichten heb geschreven over zijn heengaan. Ik heb hem de getypte bundel gegeven één dag voor zijn vertrek (avant de rendre lâme au propriétaire de son âme). Hij heeft de gedichten gelezen met tranen in de ogen. Maanden erna heb ik die gedichten met tranen in de ogen herlezen. Tranen omwille van een tekst die ik zelf geschreven had, wat is er verkeerd aan. Is het zelfs niet normaal dat men bewogen wordt door wat men leest wie het ook moge geschreven hebben, want is het niet zo dat wat geschreven staat, van elk van ons is en niet alleen van hij die het schreef of van hij waarover geschreven werd?
En schreef Borges niet in La Cifra (1981): El que lee mis palabras està inventàdolas. Hij die mijn woorden leest is hij die ze bedenkt.
[1] Dante (nadie lo ignora) pone a Francesca en el Infierno y oye con infinita compasión la historia de su culpa. ¿ Como atenuar esa discordia, como justificarla?(pag.113).
23-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Canto Vijf (2) |
Zodra de wind de twee zielen in hun richting joeg vroeg Dante hen, even met hem te komen spreken.
En zoals duiven, bewogen door het verlangen, met wijdopen vleugels naar hun nest toe zweven, verlieten ze de schare waarin Didone(!) zich bevond, om door de onheilspellende lucht naar ons toe te komen [1].
En het is Francesca die het verhaal doet aan Dante en het is met Dante en zijn Francesca in mij, dat ik het verhaal hier overneem.
O, lieve en welwillende levende die ons hier in deze duistere luchten komt bezoeken, wij die de aarde besmeurden met ons bloed, ware de koning van het Universum onze vriend, we zouden hem bidden u vrede te schenken, omdat u medelijden toont met onze afschuwelijke toestand. Van wat u graag wil horen en spreken, zullen wij horen en spreken tot u, zolang de wind, zoals hij nu is, zwijgt. [2]
En de woorden in de mond van Francesca zijn de woorden van Dante:
Liefde, die aan geen enkele beminde het beminnen vergeeft maakte dat hij me zὁ beviel dat, zoals u bemerkt, hij me nog niet heeft verlaten. De Liefde leidde ons naar een zelfde dood: Caïn wacht op hem die ons van het leven benam. [3]
Toen ik begreep hoe ongelukkig deze zielen waren sloeg ik de ogen neer en bleef ik in deze houding tot Vergilius me vroeg : Waaraan denk je? Toen ik antwoordde begon ik: helaas, hoeveel zoete gedachten, hoeveel verlangens brachten hen tot dit smartelijk gebeuren? [4]
En vervolgens wendde ik me weer tot hen met deze woorden: Francesca, je smarten brengen me van droefheid en medelijden de tranen in de ogen. Maar vertel me, hoe in tijden van zoete verlangens het gebeurde en hoe liet de liefde toe dat je je twijfel-gevoelens hebt leren kennen?
Geen groter verdriet dan de herinneringen aan de tijden van geluk in momenten van smart. Dat weet uw meester.[5]
Maar als u zo verlangt het prille begin van onze liefde voor elkaar te kennen, dan zal ik het doen als iemand die weent en spreekt. Op een dag lazen we voor ons plezier over Lancelot en de liefde die hem beving; we waren alleen in de kamer en hadden niet het minste vermoeden. Meermaals gebeurde het echter dat bij het lezen onze ogen elkaar ontmoetten en dat we verbleekten. Maar één passage was er die ons te machtig werd, toen we lazen dat de begeerde mond [6] gekust werd door de minnaar, toen kuste hij die nooit van mij gescheiden wordt, bevend mijn mond. Koppelaar was het boek en degene die het schreef: en die dag lazen we niet verder.[7]
Maar, vraag ik me nu af, Chrétien de Troyes lezend, weten ze dat ze op elkaar verliefd zijn, maar wie of wat zette de auteur er toe aan een boek te schrijven over de geschiedenis van Lancelot en Ginevra en wie was het die het boek in hun handen had gelegd? Niets of niemand anders dan de verwevenheid van kleine feiten en gebeurtenissen die in en over elkaar bewogen en maakten dat geschiedde wat geschieden moest. En Dante:
Terwijl de ziel dit vertelde weende de andere zo dat ik diep ontroerd door dit verhaal, het bewustzijn verloor alsof ik stervende was. En ik viel zoals een dood lichaam valt.[8]
[1] Quali colombe, dal disio chiamate, / con lali alzate e ferme al dolce nido /volan per laer dal voler portate; / cotali uscir della schiera ovè Dido,/ a noi forte fu laffettuoso grido. (canto V: 82-87) [2] Di quel che udire e che parlar vi piace,/ noi udiremo e parleremo a vui, mentre che il vento, come fa, si tace. (canto V: 94-96). [3] Amor, che a nullo amato amar perdona / mi prese del costui piacer sὶ forte,/che, come vedi, ancor non mabbandona / Amor condusse noi ad una morte:/ Caina attende chi vita ci spense. (canto V: 103-107). [4] Quando risposi, cominciai:Oh lasso!/ Quanti dolci pensier, quanto disὶo / menὸ costoro al doloroso passo! (canto V: 112-114). [5] E quella a me: Nessun maggior dolore / che ricordarsi del tempo felice / nella miseria; e ciὸ sa il tuo dottore./ (canto V: 121-123). [6] Il disiato riso, wat we vertalen door de begeerde lach. Terwijl Dante hier riso gebruikt wellicht omwille van het rijmen met diviso van vers 135. [7] Questi, che mai da me non fia diviso,/ la bocca mi baciὸ tutto tremante./ Galeotto fu il libro e chi lo scrisse: / quel giorno più non vi leggemmo avante. (canto V: 136-138). (Galeotto is een koppelaar in het Italiaans. Het boek en hij die het schreef waren koppelaars). [8] Mentre che luno spiro questo disse,/ laltro piangeva sὶ, che di pietade / io venni men cosὶ comio morisse; / e caddi come corpo morto cade.( V:139-142)
23-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-07-2014 |
Canto Vijf (1) |
Dante en Vergilius verlaten de vier dichters en dalen af naar de tweede cirkel die weliswaar kleiner is maar des te meer gevuld is met kreten van pijn en smart. Het is hier dat Minos regeert, Minos die met een grote grijns de zielen opwacht, de fouten aanhoort en oordeelt als kenner van de zonden
En met zijn staart die hij omheen hun lichaam slingert, het aantal cirkels aanduidt tot waar de ziel moet afdalen.[1]
Na een discussie met Minos die verbaasd is een levende te zien en de repliek van Vergilius dat Dante niets in de weg mag worden gelegd want dat het de wil is van hierboven, waar een eenheid is tussen willen en kunnen, komen ze aan op de plaats waar de zondaars van de liefde zich bevinden. Het is een plaats die zonder enig licht is en waar de wind loeit zoals de stormwind die op de golven beukt, een orkaan die de zielen meesleurt in oneindige wervelingen. Dante begrijpt dat zij die hier gefolterd worden,
de zondaars zijn van het vlees dat hun verstand verblindt[2].
Het is hier dat Dante schittert door zijn metaforen. Het keren en wentelen van de zielen vergelijkt hij met de kolkende winden tijdens een storm op zee en nog met een jacht spreeuwen in de herfst die in een dwarrelende wolk de luchten worden ingedreven lijk
kwade geesten, naar hier, naar daar, naar beneden, naar boven, meegevoerd,[3]
zonder ooit enige hoop op een mildering ervan. En het geweeklaag van de zielen vergelijkt Dante met de klaagroep van de kraanvogels op één lijn hoog in de lucht. Hij vraagt wie deze zielen zijn die hier op dergelijke wijze worden gestraft, en het antwoord van Vergilius.
De eerste waarvan je nieuws wilt hebben was keizerin van vele talen, ze was zo gedompeld in de zonde van het luxeleven dat ze in haar wetten elk genot veroorloofd maakte om de schande die over haar hing te bedekken. Het is Semiramis over wie men leest dat ze de vrouw was van Ninus en hem daarna opvolgde. Ze heerste over het land dat nu bestuurd wordt door de sultan (il Soldan).[4]
Wat geweten is over Semiramis, de eerstgenoemde, staat geschreven in het boek van Orosius, in zijn Adversus Paganos, zijn Geschiedenis tegen de Heidenen, een boek dat aanvangt met de schepping van de wereld en, schrijft Jacqueline Risset: le premier nom de païen quil signale, dans les temps les plus reculés de lhistoire de lhumanité, est celui de Semiramis. Van haar was geweten dat ze incestueuse betrekkingen had met haar zoon. Ze kondigde af, om zich in te dekken, dat ouders met hun kinderen alle betrekkingen mochten hebben die ze ook maar wensten. Na de poëten, filosofen en geleerden die Dante in het Voorgeborchte ontmoette, is Semiramis de eerste zondares die bij naam genoemd wordt. Want, van haar staat te lezen in oude verhalen dat haar zondig leven al de zonden van de overigen overtreft. En Vergilius noemt de anderen: Dido die bewogen door liefdesverdriet zich zelfmoordde; Cleopatra, Helena, Paris, Tristan, allen slachtoffers van de liefde.
Ik zag Paris, Tristan
en hen noemende toonde hij met zijn vinger meer dan duizend schaduwen die de liefde uit het leven had weggerukt.[5]
Dante is uiterst verbaasd al deze vrouwen en helden uit vroegere tijden te horen vernoemen en dan wordt hij geïntrigeerd door een paar geesten die, meegevoerd door de wind, samen de luchten doorkruisen. Hij wil weten wie deze zijn en Vergilius zegt hem dat hij hen, in naam van de liefde, zelf vragen moet om dichterbij te komen. Het is een van de prachtige passages uit de Divina Commedia, de geschiedenis van Francesca en Paolo die verliefd waren op elkaar zonder er zich rekenschap van te geven[6].
[1] Cignesi con la coda tante volte /quantunque gradi vuol che giù si messa.(canto V: 11-12). Risset pag.129 schrijft hierover: Minos est dans lEnfer dantesque comme dans la tradition antique, juge des Enfers. [2]
i peccator carnali / che la ragion sommettono al talento.(canto V, 38- 39). [3]
spiriti mali, / di qua, di là, di giù, di su, li mena. (canto V: 42-43) [4] La prima di color di cui novelle / tu vuo saper, mi disse quegli allotta, fu imperadrice di molte favelle. / A vizio di lussuria fu sὶrotta / che libito fe licito in sua legge,/ per tὸrre il biasmo in che era condotta./ Ellè Semiramὶs, di cui si legge/ che succedete a Nino e fu sua sposa;/ tenne la terra che il Soldan corregge». (Canto V: 52-60). [5] Vedi Paris, Tristano
; e più di mille / ombre mostrommi, e nominommi, a dito / che amor di nostra vita dipartille». (canto V: 67-69). [6] Hun liefde was echter een onmogelijke liefde gezien Francesca de vrouw was van de broer van Paolo. Maar op een dag, samen de geschiedenis lezend van Lancelot, realiseren ze zich plots wat ook in hen levend is als ze ontroerd lezen dat Lancelot zich over Ginevra buigt en haar kust. Hun liefde wordt hun ongeluk want in hun liefdesspel worden ze verrast door de echtgenoot van Francesca en beiden door hem gedood.
22-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-07-2014 |
Dante alomtegenwoordig |
Ik heradem hier even want in mij is Dante alomtegenwoordig in al wat ik doe en denk. Ik sta er mee op en ga er mee slapen. Ik beweeg in zijn landschap en heb de indruk dat ik in een andere eeuw aan het schrijven ben en dat ik mijn wijze van schrijven nog steeds niet ben ontgroeid en nog de stijl aankleefl van Madame de Sévigny: au-dessus de moi la feuille chante, zijnde een beeld waaraan Gaston Colle in zijn Sourires de Béatrice me herinnert. Ik schrijf en denk nog immer zoals zij die eeuwen voor mij hun gedachten op papier hebben gezet en ik ga nog verder terug, nu ik een poging doe om Dante binnen te brengen in de omgeving van nu, de onoverzichtelijke omgeving met tv en radio en berichten komende uit alle delen van de wereld, wraakroepende zoals een burgervliegtuig dat met een raket wordt neergehaald, of Israël dat binnenvalt in Gaza. En ik die deze feiten onbesproken laat, die niets van dat alles binnen laat in mijn geschriften, hoogstens een flits, om dan opnieuw terug te blikken naar de wereld van Dante die ik opzoek in de minste versnipperingen van zijn tekst en ik aldus overspoeld word en blijf door zijn poëzie en zijn verhaal. Hoe hij het aandurft ons te vertellen dat hij hoort van Vergilius dat het Maria is, de moeder Gods, die zijn netelige positie heeft opgemerkt en Lucia de opdracht geeft Beatrice te verwittigen, gezeten naast (de filosofisch gerichte) Rachel een eerste vingerwijzing naar de ware aard van Beatrice of een andere soort drieëenheid: Maria de goddelijke, Lucia de verlichte en Beatrice/Rachel de filosofische -. En begrijpelijk is het, als Dante hoorde dat Beatrice de ogen vol tranen had toen ze zich tot Vergilius richtte, dat hij niet meer te houden was.
De schrijvende Dante, hij zit aan mijn tafel en ik, onzichtbaar in de hoek naast de haard zie hem schrijven, veder in de hand, inktpot en bladen voor hem. Hij denkt er niet aan dat zijn verhaal zich afspeelt in het alles opslorpende land van de geest, dat wat hij schrijft zuivere verbeelding is, dat er geen Vergilius is die hem begeleidt, zoals er evenmin een Dante is in de kamer waar ik thans schrijf. Maar hij, zoals ik, hebben rechten, het recht dat van het ogenblik dat het woord in inkt wordt omgezet op het blad, dat het woord reëel is, onherroepelijk reëel en er niet over te twijfelen valt, dat het geschrevene is!
Zo is het ook dat Nietzsche, en ik ook, dat we beiden verkeerdelijk waagden te beweren dat het uiteindelijk Dante was die zijn zielen in de Hel duwde. Neen, neen, wat geschreven staat, wat uit de pen is gevloeid, is de waarheid, is de echte realiteit van de feiten. Eens geschreven blijft het geschreven en is wat geschreven staat een vaststaande waarheid, het is zelfs geen verhaal meer het is het echt gebeurde dat vastligt zoals een beeld op een fotoplaat. Het is de realiteit die zich zelf geschreven heeft met de hand van Dante. Of het creatieve in ons dat ons steeds overstijgt, dat onze bezieling, ons leven is, onze binding is met het Universum schrijven is een kosmische aangelegenheid wist Eco - en het is het creatieve dat onze drijfveer is, ons blijvend zoeken, ons blijvend binnendringen in het transcendente dat ons roept hier in deze vallei van soms stil geluk, vooral nu, als ik schrijf over Dante.
Als ik destijds, een potloodlijn trok, diagonaal over het maagdelijke wit van mijn Schoellerblad dan was het de lijn die zich dwars over mijn tekenblad trok en lag in die lijn, de opzet van de tekening die eruit voortkomen zou; die lijn was het zaad, waaruit de tekening ontstond. Creatief zijn in lijn, in klank, in woord, in gedachten, is vertoeven in het rijk van de geest. Gelukkig zij die er toegang toe hebben al was het maar met het kleven van een stuk wortel op een wit tekenblad, onder glas ingekaderd en ter identificatie een haiku aangebracht, geschreven met onvaste hand, zoals die van mij, maar ter identificatie in encre lie-de-thé van J.Herbin (depuis 1670). Een haiku waarvan de woorden de waarde hebben van het verhaal dat schuil gaat in de zeventien lettergrepen, zoals ik het gedaan heb deze morgen met een stukje rest van wortel:
Karren erover, de grond ingeboord, de mens: hoe het kunstwerk wordt.
Meer hoefde er niet: de zware karren uit mijn jeugd - die ik houden wil maar aan het wegdeemsteren is - getrokken door boerenpaarden. Het stuk wortel de grond ingeboord waar het is blijven liggen, jaar na jaar, herfst na herfst, tot de weg in onbruik raakte, tot de regen en de wind het aan de oppervlakte brachten, tot het door de mens werd opgeraapt, bewaard, gekoesterd, jarenlang. En dan op een morgen, ingelijst met een haiku en een naam, en onherroepelijk kunst geworden, wachtend op de ogen en de geest van zij die ook de woorden van Madame de Sévigny nog begrijpen en aanvaarden au-dessus de moi la feuille chante; of nog luisteren naar de woorden van Hugo Claus, door een vriend van mij overgenomen en in vergulde letters neergezet op de grafzerk van zijn zoon, slachtoffer van een verkeersongeluk: voor de herfst komt het blad van de kerselaar los. Een zin zoals je er niet al te veel schrijft in een leven en zeker een glas champagne waard is, zoals Claus het eens zegde, te drinken op de boomgaard onder de appelbomen in bloei. Of van van T.S.Eliot, naast mij open op tafel :
Moving wthout pressure, over the dead leaves, In the autumn heat, through the vibrant air, And the bird called, in response to The unheard music hidden in the shrubbery, And the unseen eyebeam crossed, for the roses Had the look of flowers that are looked at There they were as our guests, accepted and accepting [1].
[1] T.S.Eliot: Four Quartets: Burnt Norton
21-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-07-2014 |
Canto secondo (2) |
Als ik je woorden goed begrepen heb, antwoordde de schaduw van deze grootheid, dan is je ziel door de lafheid, die heel dikwijls de mens belaagt, geraakt en, hem weerhoudt, zoals een dier dat zich terugtrekt voor een schaduw, een eerbare onderneming te beginnen. Opdat je je van deze vrees zou bevrijden weet waarom ik gekomen ben toen ik hoorde wat je overkwam en ik medelijden had met jou.
En dan volgt die prachtige passage waarin Dante verneemt dat het Beatrice is geweest die zelf Vergilius heeft opgezocht in het Voorgeborchte van de Hel:
Ik was bij diegenen (in het voorgeborchte) wier geval hangend is, toen ik geroepen werd door een genadige en mooie dame, zo mooi dat ik al hoopte dat ze me iets vragen zou. Haar ogen blonken meer dan sterren toen ze begon te spreken en de stem van een engel, lief en zacht, klonk in haar spraak[1].
En het is Beatrice die spreekt tot Vergilius:
O, hoffelijke ziel van Mantoua waarvan de roem op aarde duren zal tot zo lang de aarde er zal zijn; een vriend van mij maar niet een van het lot (e non della ventura), is in een verlaten oord dermate van de vrees bezeten dat hij van de rechte weg is afgedwaald. Ik vrees zelfs, naar ik in de hemel heb vernomen, dat hij zo verdwaald is dat ik te laat zal komen om hem te helpen, ga naar hem toe en met je sierlijk woord (con la tua parola ornata) spreek over al wat hem helpen kan opdat ik worde gerustgesteld. Ik ben Beatrice die je tot hem zend, ik kom van de plaats waar ik wens terug te keren, het is de liefde die me hier brengt en me doet spreken en als ik me voor mijn Heer zal bevinden zal ik niet nalaten je te blijven loven [2].
Vergilius is meer dan gelukkig haar te kunnen helpen en te doen wat ze hem vraagt. Maar zegt Beatrice, het gaat niet uit van haar, het is
De edele Dame van de hemel die zich zorgen maakt over wat er gaande is waarheen ik je stuur zo dat ze het strenge oordeel van hierboven verbreekt [3]
en Lucia tot haar roept en haar vraagt Beatrice te verwittigen over wat er gaande is. En Beatrice is gezeten naast Rachel, - Lea, de actieve en Rachel, de contemplatieve, de twee echtgenoten van Jacob - als Lucia haar verwittigt en haar vraagt waarom ze, hij die haar zo bemint, hij die uit het ordinaire gepeupel is gestapt [4] omwille van de liefde voor haar, niet ter hulp snelt.
Hoor je niet zegt Lucia, de smart van zijn klacht, heb je geen oog voor het gevecht dat hij levert met de dood op de immense stroom die verschrikkelijker is dan de zee? [5]
Mag ik me beperken tot het simpele verhaal in zijn canto twee en niet verhalen over de tranen in de ogen van Beatrice, niet over de woorden van Vergilius tot Beatrice, hij die zodanig geschrokken is als vereerd door haar verzoek; niet over het verwijt dat Vergilius Dante toestuurt omdat hij blijft aarzelen nu drie gezegende, mooie Dames in de hemel zorg hebben over hem, maar dan wel verhalen over de reactie van Dante nu hij verneemt dat het Beatrice is die hem roept, en:
Zoals de bloemen die verrast door de nachtelijke vorst, gebogen en gesloten blijven, en nu de zon er is, zich oprichten en zich openen [6]
hij zich opricht, zijn moed in beide handen neemt, en met het beeld van Beatrice die zich zorgen maakte over hem, en Vergilius dankend omdat hij zo vlug gereageerd heeft op de woorden van waarheid die Beatrice sprak, zich meteen oplaadt, zijn gedane belofte bevestigt en tot Vergilius zegt:
Kom, een enkele wil is deze van ons beiden, jij gids, jij heer en jij meester [7]:
Zijn er mooiere woorden die kunnen gesproken worden in het begin van een zware tocht: tu duca, tu signore e tu maestro.
Heb ik die niet gesproken, ik heb ze zeker gedacht als ik mijn gids volgde op de vele beklimmingen die we gedaan hebben in de Alpen, in totale overgave en groot vertrouwen, hij de gids, de heer en de meester. Vooral dan als die gids een goede vriend is.
Vergilius vertrok en ik volgde hem op het bittere pad, zegt de schrijvende Dante, wetende al hoe bitter het pad wel zal zijn.
[1] Io era tra color che son sospesi /e donna mi chiamó beata e bella / tal che di commandare io la richiesi./ Lucevan gli occhi suoi più che la stella / e cominciommi a dir soave e piana / con angelica voce, in sua favella: (canto II: 52-57) [2] Io son Beatrice, che ti faccio andare; / vegno del loco ove tornar disὶo; / amor mi mosse che mi fa parlare. / Quando sarὸ dinanzi al signor mio, / di te mi loderὸ sovente a lui.( canto II: 70-75). [3] Donna è gentil nel ciel che si compiange / di questo impedimento ovio ti mando, sὶ che duro giudicio lassù frange.(canto II: 94-96). [4] ch usci per te della volgare schiera (canto II:105 )= poëet geworden is. [5] Non odi tu la pièta del suo pianto?/ Non vedi tu la morte, che il combatte / su la fiumana ove il mar non ha vanto? (canto II; 106-108). [6] Quali i fioretti, dal notturno gelo, chinati e chiusi, poi che il sol li mbianca / si drizzan tutti aperti in loro stelo;(canto II: 127-129). [7] Or va, che un sol volere é dambedue / tu duca, tu signore, e tu maestro (canto II: 139-140).
20-07-2014, 22:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-07-2014 |
Canto secondo (1) |
In het begin van zijn tweede canto is Dante, hoe verbazend dit ook moge schijnen, terug van zijn reis door Hel, Vagevuur en Hemel. En na die uitputtende tocht wil hij nu alles gaan neerschrijven. Het is avond en dier en mens zijn na een vermoeiende dag gaan rusten, maar Dante vindt die rust niet en opmerkelijk is zijn begin:
De dag gleed weg en de lucht werd donker, de levenden op aarde keerden terug van hun werk; en ik, de enige, maakte zich klaar om het gevecht aan te gaan én met de weg, én met mijn medeleven, dit wordt nu door mijn geest getrouw opgetekend.[1]
Wat een verbeelding. Hij is er zich van bewust wat het betekenen zal voor hem deze tocht te gaan herbeleven, en hij weet ook dat het neerschrijven van de gevoelens die deze weg zal oproepen bijna even moeilijk zal zijn, zo niet moeilijker, dan de tocht die hij maakte. En onmiddellijk ontpopt zich Dantes creativiteit. Hij ontdubbelt zich, er is de schrijvende Dante die alles optekent en de pelgrim Dante die toezag en meeleefde, en opdat hij dit zo getrouw mogelijk zou kunnen doen roept hij de hulp in van de Muzen.
O muzen, o mijn hoogste genie, sta me bij, o geheugen dat schrijft wat ik zag, hier zal je grootheid zich manifesteren kunnen.[2]
Wat Dante niet zegt, of nog niet zegt, is dat hij nu zal kunnen bewijzen hoe groot zijn kunst in het bedenken en het schrijven wel is, dat hij hier zal bewijzen dat hij Vergilius, Ovidius en anderen niet alleen evenaren zal maar ook overtreffen. Hij begint zijn verhaal met de twijfel die terug in hem is opgerezen en hij zoekt een uitvlucht met de vraag aan Vergilius, of hij wel voldoende onderlegd is om die zware tocht te ondernemen. Hij verwijst naar Aeneas en dezes reis naar de Hades (Aeneïs, boek VI), het rijk der doden, en hij aarzelt en blijft aarzelen, verwijzend ook naar Paulus (boek XXIV van de Apocalypse):
Waarom, waarom ik, ik ben noch Aeneas, noch Paulus, niemand gelooft en ikzelf ook niet, dat ik in staat zou zijn deze tocht te ondernemen, daarom vrees ik dat, als ik je volg, mijn komst zal eindigen op een dwaasheid.
En zoals hij, die niet meer wil wat hij wou en zijn voornemen wijzigend voor andere gedachten, zich aldus terugtrekt alvorens eraan te beginnen. Zo was ik op deze donkere plaats.[3]
[1] Lo giorno se nandava, e laere bruno / toglieva gli animai che sono in terra / dalle fatiche loro; ed io sol uno / mapparecchiava a sostener la guerra / sἱ del cammino e sὶ della pietate / che ritrarrà la mente che non erra.(canto II:1-6). [2] O Muse, o alto ingegno, or maiutate: / o mente che scrivesti ciὸ chio vidi, / qui si parrà la tua nobilitate.(canto II: 7-9). [3] E quale é quei che disvuol ció che volle / e per nuovi pensier cangia proposta / si che dal cominciar tutto si tolle;/ tal mi fecio in quella oscura costa.(canto II: 37-40)
19-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-07-2014 |
Momentopname |
Geluk, weerspiegeld in de schaduw die ik teken op de muren van het ovenhuis, dankbaar dat ik, zo ver gekomen reeds nog schrijven kan met vaste hand.
Zo ken ik me, vergruizeld tot gedachten, telkenmale ik hier kwam, bezeten door het land, de bomen en de luchten, de woonbaarheid van stilte, ademloos gevangen, ingekeerd.
Wetende wat een laatste maal kan zijn, God en spijs vergetend, immer zoekend naar het woord dat me verlossen kan voor een wijl.
Hoe ik heb geleefd om hier uit te komen hoe ik werd leeggehaald, ontworteld keer op keer om nergens nog te keren in de holte van de tijd.
Zo, mijn vriend van vele jaren, van de winden in de hoge bomen, van het grasperk teder als een zomer om lang lief te hebben: het namiddaglicht, de notelaar die luisterde, een oud boek dat ongeopend bleef, we waren er en hoefden niet te spreken.
Toen, onmachtig meer te zijn dan het afscheid nemen, het vele ruisen dat me blijven zal
als ik ver zal zijn.
18-07-2014, 04:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |