Vandaag, gemeten aan wat het mij kost aan tijd en inspanning, Alighieri Dante, stel ik me de vraag, hoe jij te werk zijt gegaan, jij als banneling uit je geliefde Firenze, reizend van plaats tot plaats, welke inspanning het jou kostte om telkens en telkens de draad weer op te nemen om te schrijven wat je schreef en in de vorm waarin je je gedachten opbouwde. Gebeurde het ook, soms, op een windloze hete zomerdag, gezeten in de schaduw van de hoge zingende bomen met het gegons van bijen en de vlucht van kleurrijke vlinders, met dicht bij jou het stille vloeien van water of het gekrijs van jonge eksters en de luchten groot open over de golvende aarde met het licht, het heilige licht als een teken van de Eeuwige erover uitgestrooid? Zoekend, zoals ik, maar jij metend en rekenend, aftastend de juiste klank, het precieze woord, de meest passende metafoor die je ineens te binnen valt of helemaal niet, helemaal niet, een volgende dag misschien.
Schrijven dag aan dag of ook met tussenpozen zoals ik die je lees. En stelde je ook vast hoe enorm bewoond onze geest wel is, verbaasd hoe die werkt, zo dat je die openen kunt en sluiten terug en dat die geest, eens gesloten, verder zoekt en verder schrijft in je onderbewustzijn? Herinneringen die je los kunt laten, anders inkleuren, anders bevolken, een enorme vrijheid die je bezit te goochelen met woorden en gedachten, te schrijven en te herschrijven, te overschrijven. Keer na keer te herlezen wat je gisteren schreef en te herdenken in functie van wat je de volgende morgen, of vele morgens erna, meende te moeten schrijven. Nimmer aflatend, de holte van het nog niet geschrevene binnen. Tot het ogenblik komt dat je beslist de woorden die geschreven staan te verzegelen omdat je moe gedacht en geschreven bent en ook, maar de twijfel is er altijd, omdat je meent te weten dat wat geschreven staat en verzegeld werd, goed geschreven staat en bepaalde passages je bij momenten gelukkig hebben gemaakt omdat ze niet beter konden geschreven worden. Dit is dan toch het gevoel dat ik, je bewonderaar, ken. En nu, opdat je er niet meer zou op terugvallen de verzegelde woorden, als een geboetseerde kruik die beschilderd in de oven gaat, de woorden door te sturen zoals jij, naar de heer (en vriend) Can Grande.
Alles samen zul je er voorzeker lang, heel lang aan gewerkt hebben en je creativiteit zal deze van mij, die de betrachting heeft schaamteloos je voetsporen te volgen, honderdvoudig overtreffen. Ik zal dus niet die bijna kwetsende creativiteit gekend hebben, zoekend naar en verwervend het perfecte woord in de meest perfecte vorm gegoten.
|