Als ik je woorden goed begrepen heb, antwoordde de schaduw van deze grootheid, dan is je ziel door de lafheid, die heel dikwijls de mens belaagt, geraakt en, hem weerhoudt, zoals een dier dat zich terugtrekt voor een schaduw, een eerbare onderneming te beginnen. Opdat je je van deze vrees zou bevrijden weet waarom ik gekomen ben toen ik hoorde wat je overkwam en ik medelijden had met jou.
En dan volgt die prachtige passage waarin Dante verneemt dat het Beatrice is geweest die zelf Vergilius heeft opgezocht in het Voorgeborchte van de Hel:
Ik was bij diegenen (in het voorgeborchte) wier geval hangend is, toen ik geroepen werd door een genadige en mooie dame, zo mooi dat ik al hoopte dat ze me iets vragen zou. Haar ogen blonken meer dan sterren toen ze begon te spreken en de stem van een engel, lief en zacht, klonk in haar spraak[1].
En het is Beatrice die spreekt tot Vergilius:
O, hoffelijke ziel van Mantoua waarvan de roem op aarde duren zal tot zo lang de aarde er zal zijn; een vriend van mij maar niet een van het lot (e non della ventura), is in een verlaten oord dermate van de vrees bezeten dat hij van de rechte weg is afgedwaald. Ik vrees zelfs, naar ik in de hemel heb vernomen, dat hij zo verdwaald is dat ik te laat zal komen om hem te helpen, ga naar hem toe en met je sierlijk woord (con la tua parola ornata) spreek over al wat hem helpen kan opdat ik worde gerustgesteld. Ik ben Beatrice die je tot hem zend, ik kom van de plaats waar ik wens terug te keren, het is de liefde die me hier brengt en me doet spreken en als ik me voor mijn Heer zal bevinden zal ik niet nalaten je te blijven loven [2].
Vergilius is meer dan gelukkig haar te kunnen helpen en te doen wat ze hem vraagt. Maar zegt Beatrice, het gaat niet uit van haar, het is
De edele Dame van de hemel die zich zorgen maakt over wat er gaande is waarheen ik je stuur zo dat ze het strenge oordeel van hierboven verbreekt [3]
en Lucia tot haar roept en haar vraagt Beatrice te verwittigen over wat er gaande is. En Beatrice is gezeten naast Rachel, - Lea, de actieve en Rachel, de contemplatieve, de twee echtgenoten van Jacob - als Lucia haar verwittigt en haar vraagt waarom ze, hij die haar zo bemint, hij die uit het ordinaire gepeupel is gestapt [4] omwille van de liefde voor haar, niet ter hulp snelt.
Hoor je niet zegt Lucia, de smart van zijn klacht, heb je geen oog voor het gevecht dat hij levert met de dood op de immense stroom die verschrikkelijker is dan de zee? [5]
Mag ik me beperken tot het simpele verhaal in zijn canto twee en niet verhalen over de tranen in de ogen van Beatrice, niet over de woorden van Vergilius tot Beatrice, hij die zodanig geschrokken is als vereerd door haar verzoek; niet over het verwijt dat Vergilius Dante toestuurt omdat hij blijft aarzelen nu drie gezegende, mooie Dames in de hemel zorg hebben over hem, maar dan wel verhalen over de reactie van Dante nu hij verneemt dat het Beatrice is die hem roept, en:
Zoals de bloemen die verrast door de nachtelijke vorst, gebogen en gesloten blijven, en nu de zon er is, zich oprichten en zich openen [6]
hij zich opricht, zijn moed in beide handen neemt, en met het beeld van Beatrice die zich zorgen maakte over hem, en Vergilius dankend omdat hij zo vlug gereageerd heeft op de woorden van waarheid die Beatrice sprak, zich meteen oplaadt, zijn gedane belofte bevestigt en tot Vergilius zegt:
Kom, een enkele wil is deze van ons beiden, jij gids, jij heer en jij meester [7]:
Zijn er mooiere woorden die kunnen gesproken worden in het begin van een zware tocht: tu duca, tu signore e tu maestro.
Heb ik die niet gesproken, ik heb ze zeker gedacht als ik mijn gids volgde op de vele beklimmingen die we gedaan hebben in de Alpen, in totale overgave en groot vertrouwen, hij de gids, de heer en de meester. Vooral dan als die gids een goede vriend is.
Vergilius vertrok en ik volgde hem op het bittere pad, zegt de schrijvende Dante, wetende al hoe bitter het pad wel zal zijn.
[1] Io era tra color che son sospesi /e donna mi chiamó beata e bella / tal che di commandare io la richiesi./ Lucevan gli occhi suoi più che la stella / e cominciommi a dir soave e piana / con angelica voce, in sua favella: (canto II: 52-57) [2] Io son Beatrice, che ti faccio andare; / vegno del loco ove tornar disὶo; / amor mi mosse che mi fa parlare. / Quando sarὸ dinanzi al signor mio, / di te mi loderὸ sovente a lui.( canto II: 70-75). [3] Donna è gentil nel ciel che si compiange / di questo impedimento ovio ti mando, sὶ che duro giudicio lassù frange.(canto II: 94-96). [4] ch usci per te della volgare schiera (canto II:105 )= poëet geworden is. [5] Non odi tu la pièta del suo pianto?/ Non vedi tu la morte, che il combatte / su la fiumana ove il mar non ha vanto? (canto II; 106-108). [6] Quali i fioretti, dal notturno gelo, chinati e chiusi, poi che il sol li mbianca / si drizzan tutti aperti in loro stelo;(canto II: 127-129). [7] Or va, che un sol volere é dambedue / tu duca, tu signore, e tu maestro (canto II: 139-140).
|