De sterren, weet Dante, die opkwamen toen ik op weg ging zijn ondertussen verdwenen onder de horizon en langer hier stil staan is ons niet toegelaten[1] en wel omwille van het feit dat de reis niet te lang duren mag.
We doorliepen de cirkel tot de andere kant, hoger is er een kokende bron die zich langs een greppel die ze vormde naar beneden stort. Het water was donkerder dan blauwgroen (persa?) en wij, in gezelschap van deze donkere waters, daalden af langs een andere weg. Hier vormde zich een moeras, Styx genaamd
[2]
Het creatieve inzicht van Dante - en dit geldt voor alle versregels van zijn Commedia - om het gepaste, perfect rijmend woord te vinden, verbaast me telkens: riva en deriva, riversa, persa en diversa, bige en Stige. Begrijpelijk als men dergelijke zinnen vertalen moet, dat het woord dat Dante gezocht heeft en gebruikt, niet altijd passend om te zetten is in een andere taal. Zo verwringen woorden als persa en bige enigszins het beeld dat we ons vormen. Frans van Dooren heeft de grote inspanning gedaan om het verhaal van Dante op een meer dan voortreffelijke wijze in proza te omschrijven en heeft aldus, op vele plaatsen, de tekst van Dante verbreedt en heel wat toegankelijker gemaakt. Als men de Commedia anders lezen wil dan in het Italiaans, is van Doorens vertaling een excellente tekst om met Dante kennis te maken.
Maar ik ga verder - met jou, Dante, toekijkend in de schemerhoek naast de haard - ik lees nu wat je schrijft over de Styx waar je met Vergilius langsheen moet: Een poel gevuld met mensen wier gezicht met modder besmeurd, door de smart en woede onherkenbaar is. Ze stormen op elkaar in, de borst vooruit, slaande met de vuisten, en met de tanden scheuren ze elkanders vel van het lichaam. Vergilius weet je te vertellen dat het hier de zielen zijn van hen die zich door hun driften lieten overmeesteren. Ze kunnen geen woorden meer uitbrengen maar zingen een droevig gezang.
Ik herhaal dat mijn beschrijving van de feiten slechts een afgietsel is van de beschrijvingen van Dante. Echter meen ik dat mijn woorden voldoende typerend zijn om een beeld op te hangen van de zwarte poel gevuld met mensen die blijvend modder slikken. Ik kan me echter evenmin voorstellen onder welke vorm deze zielen er aanwezig zijn. Ze botsen tegen elkaar, scheuren elkanders vel van het lijf en schijnbaar blijven ze dit maar doen. Het zijn dus in feite geen loutere geesten, zonder vlees en bloed, maar beschikken wel over een soort ingebeeld lichaam dat hen mogelijk maakt te lijden.
[1] e il troppo star si vieta. (canto VII: 99). [2] Noi ricidemmo il cerchio allaltra riva,/ sopra una fonte che bolle e riversa / per un fossato che da lei deriva. / Lacqua era buia assai più che persa;/ e noi, in compagnia dellonde bige, /entrammo giù per una via diversa. / Una palude fa, che ha nome Stige,(canto VII: 100-106).
|