 |
|
 |
|
|
 |
13-01-2021 |
Gedicht uit de humus gehaald |
Ik ben zodanig begaan met wat ik te schrijven heb dat de Donald Trump van de laatste dagen me is ontgaan telkens als ik schrijven ging. Simpelweg omdat er van het-bezig-zijn met hem geen bekoring uitgaat opdat ik er iets zou over zeggen. Ik weet ook niet wat ik er meer zou kunnen over vertellen dan wat de media ons brengen. En ook, wat mijn blogs betreft, zit ik in een flow die ik niet verlaat en dit is wellicht de enige reden waarom ik zijn exploten en de gevolgen ervan onbesproken heb achter mij gelaten, andere, meer gemoedelijke zaken hielden me bezig.
Een dag telt 24 uren, hoeveel ervan ben ik actief? In de voormiddag werk ik aan mijn brief voor jullie, pas als die klaar ligt om ingelogd te worden kan ik anders ademen, kan ik even relaxen en met andere dingen bezig zijn en er zijn er vele.
Ik merk evenwel dat het lezen minder goed vlot. Ik lees niet diep genoeg, het is eerder een zoeken naar gedachten die in mijn domein liggen, gedachten die ik zou kunnen gebruiken om erop verder te bouwen. In feite is alles wat ik nog doe tweevoudig, ofwel is het gelinkt aan wat ik voor de volgende dag te brengen heb, ofwel ken ik het geluk, er niet aan te denken en lui te zijn. Ik luister dan naar Klara terwijl ik doende ben, ofwel uitgestrekt op de sofa, of ik kijk naar wat de televisie biedt, en soms, soms, but not very often, brengt deze iets verrassend.
Ga ik verder met mijn verhaal dat er geen is?
Wel ik voel me gesteund als ik hoor dat een of andere componist een werk geschreven heeft, dat daarna is blijven liggen en hij jaren erna herwerkt, herschreven heeft, wat ik ook waag te doen. Het spontaan creatieve is er wel niet - het was er wel voorheen - en je voelt je enigszins als iemand die plagiaat pleegt. Zo vind ik regelmatig gedichten terug, die eigenlijk maar schetsen zijn, ondergronden, humus, en het gebeurt dat ik er verder aan werk omdat iets erin me zegt dat ik het zo maar niet in die toestand achterlaten kan. Echter, gemakkelijk is het niet, het helpt niet woorden te schrappen en andere eraan toe te voegen, het frisse van de eerste poging haal je niet meer, je bent bezig aan een verbastering ervan, je weet het pas als het nieuwe te voorschijn komt dat het nog niet is wat je ervan wou, maar toch je laat het maar gaan, je stelt het op in de wereld van de poëzie en je wacht af.
Zo ging het met onderstaand gedicht:
Strakke winden zijn het van over verre zeeën ons toevertrouwd, ons tegemoet gekomen zodat we ze omhelzen kunnen, ze planten in de tuin tussen rozen en hyacinten, om ze vast te houden als alles stiller wordt.
Alsof we ze beluisteren willen voor een lange tijd lijk van Johannes Brahms zijn vierde.
Wij nog gedichten blijven schrijven, met wind getooide brieven naar allen die ons lezen of ons later lezen zullen dieper in de winter of naar de lente toe.
Het komt er niet op aan, noch op de sneeuw noch op de vogels in de tuin omdat zoveel er is dat wordt verwacht en nimmer komen zal.
Maar strakke winden zijn het van over verre zeeën, van vreemde landen, losgelaten symfonieën jagend door ons hart lijk reeën.
Overgehouden herinneringen aan andere tijden, maar, daarom niet beter.
13-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-01-2021 |
De Foto van 11 januari. |
Ik denk aan Akhnaton, ik denk aan mijn voorvaderen als ik de foto zie op mijn blad van gisteren, de lichtende enorme bol die wegschuift onder de horizon en de duisternis die invalt. Hoe zag Akhnaton dit en hoe waagde hij het uit te roepen dat dit het beeld van God was, tegen alle tradities in. Wat bracht er hem toe, als jonge man een dergelijke verklaring te doen, in een rijk zoals het Egypte van toen?
Wie denkt hier nog aan, wie gaat nog zo ver terug in de tijd?
Wijlen Robert de Telder schreef een boek, ‘De Zonaanbidder’, over hem. Ik had het al lang moeten gelezen hebben, uit respect voor De Telder, maar ik wist wat Velikovsky erover geschreven had en De Telder was een Velikovsky-fan, zoals ik trouwens, aldus is zijn boek aan mij voorbijgegaan, maar nu ik begonnen ben over Akhnaton zou ik toch willen weten hoe hij, als jonge man, er toe gekomen is om de zon te gaan aanbidden.
Echter, wie heeft hier nog enige interesse voor, wie wil er nog weten wat er gebeurde in de VIIIste eeuw voor Christus en dan nog wel in Egypte? Enkel zonderlingen zoals ik die besmet zijn geweest door de virus Velikovsky. De rest houdt het bij een van de vele voorvallen uit de Oudheid. En misschien terecht, de tijden van nu zijn al boeiend genoeg om de rest te laten aan de enkelen die verdwaald zijn in de Egyptische geschiedenis, of in deze van de Bijbel, deze onder meer van koning Achaz en zijn schaduwuurwerk.
Hoe ver ben ik nu al afgedwaald, vertrekkende van een foto van een paar dagen terug, genomen door een lieve dame, die er oog voor had. Indien ze er was aan voorbijgegaan, dan had ik er niet over geschreven, dan ware ik niet teruggegaan naar de min achtste eeuw en had ik het over iets anders gehad, wie weet over wat?
Zo is het meer dan duidelijk dat het de omstandigheden zijn die voor mij beslist hebben. Echter het zijn deze waarin ik gedompeld werd en niet de maakster van de foto, die wellicht helemaal niet zal gedacht hebben aan wie ik heb gedacht. Je moet dus iemand zijn zoals ik die jaren begaan is geweest met de Egyptische geschiedenis om te denken aan wie ik dacht, en niet alleen aan Akhnaton, maar eerder nog aan mijn/onze voorvaderen die ook ooit met een dergelijk beeld zullen geconfronteerd geweest zijn. Een beeld waaruit dan - zoals Yourcenar zeggen zou - Stonehenge is ontstaan, of, wat Lorca schreef over la Luz of, al diegenen die zochten naar een beeld dat God kon zijn, zoals Aäron die een gouden kalf liet maken terwijl Mozes op de berg aan het discussiëren was met de God van de stenen tafelen, die hij stuk sloeg toen hij het werk zag van zijn broeder Aäron.
De geschiedenis, hoe veraf ook, houdt ons bezig, details ervan worden opgehemeld en onthouden, wat eraan voorafgaat of wat eruit volgt gaat veelal verloren, maar sommige feiten blijven en dragen we mee met ons.
Het gebeurt dan ook dat we er even blijven bij stilstaan, een ‘even’ van een pak woorden, toegevoegd aan een foto.
Een foto van (een deeltje) God.
12-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2021 |
A leisurely mind. |
Ik zal wel niet meer lijk een veulen in de bloemenweiden lopen, wat dacht je wel, mijn vriend mijn woorden lezend, dat het nog kon? Alleen mijn woorden nog zijn gevleugeld, zijn van de geest die gebleven is, die niet is omgeslagen, terwijl het lichaam zijn beste tijd heeft gekend.
Zo je weet het nu, hoe het met mij is gesteld, maar houd het voor jou, verkondig het niet, het is al erg genoeg zoals het is. Het belette me echter niet omheen de vijver te wandelen, hoewel het gras te hoog, beijzeld nog, toch ben ik er geraakt met wat moeite. We vergeten niet hoe het vroeger was toen het nog, zoals zo dikwijls wordt gezegd, het nog zomer was en je de schaduw van de bomen zocht of, verder terugblikkend, de tijd in, in winters van oudsher. Je kent ze wel, je weet genoeg wat je er van overhoudt, ergens onderhuids, ver weg in je gedachten.
Zal ik ze boven halen, of laten waar ze zijn om er gedekt te blijven voor een lange tijd terug, omdat te zeer geladen, te veel vertellend over wat was en over hoe het was: de sneeuw, het ijs, de kinderstemmen in de valavond, ijl en echoënd, of het nu van het nu, het exponentiële nu van alle tijden die er waren en niet meer keren zullen, al wilden we het, al smeekten we erom, wat voorbij is, is voorbij, het wordt gezongen in alle talen, maar helpen doet het niet. Integendeel
We houden het bij de dag die was voor enkele uren, toen we aan de vijver waren, het beeld ervan vergeet je niet, de mist er hing over de weiden en de velden, en het licht gefilterd, zoals het nimmer was, een lichtende opening naar de hemel toe, de naakte bomen gestalten flou getekend op de lucht, gespiegeld in het water. Alles om vast te houden, om te fotograferen, wat een lieve dame heeft gedaan, een kunstenares die het niet laten kon al gingen velen eraan voorbij.
We zien soms het mooie, het uitzonderlijke, anderen zien het helemaal niet, al is het er. Zo gaat het nu eenmaal het dringt niet door omdat we niet op het uitzonderlijke zijn ingesteld.
Zoals hij ooit las - was it meant as a Haiku? - ergens in China, op de wand van een fontein vóór het hotel: ‘Southern hills appear in sight of a leisurely mind’. Of, de betekenis ervan, alleen zij die buiten komen met een ontspannen, een open geest zullen de heuvels zien in het zuiden.
Mijn vriend onderschat nooit de wijsheid van het Oosten. We hebben er heel wat te leren, soms een leven lang.
11-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2021 |
Franz Schubert : Pianosonate 959 |
Gezien er weinig nog wordt aan toegevoegd, is hij aangewezen op wat was en hoe het was: hij leeft nu op zijn herinneringen. Hij denkt soms zelfs, na jaren KLARA, alle muziek al ettelijke malen gehoord te hebben, maar hier vergist hij zich natuurlijk, er is zodanig veel muziek te horen dat er geen einde aan is. Hij blijft dus luisteren, niet om iets nieuws te horen, dat ook wel, maar om te horen of hij iets anders hoort in wat hij zo dikwijls al beluisterde, een andere visie, een andere interpretatie, om dan een oneindigheid aan voorstellingen te ontdekken. En oneindig is het juiste woord, zo voor de muziek als voor de literatuur, als voor elke vorm van kunst, een oneindigheid aan inzichten en contexten, telkens aanvullend, telkens vernieuwend.
Hij luistert naar het oneindige in Schuberts sonate 959. Hij hoort het Andantino. Hij zinkt weg in een wolk van gedachten, in een plotse oneindigheid van klanken die zijn, fraseringen waarmede Schubert het tijdloze, weet binnen te dringen met de spitsen van de geest.
Het is het thema van het irreële, van het er niet meer zijn en het er toch nog zijn, de rode roos tegen een blank gelaat gehouden, het smeulen van een blok eikenhout in de haard, het eerste licht in de morgen en, in de nacht, het schuiven van de wolken voor de volle maan, en ook bij hem - omdat het ook in ons - de eerste tekenen bij hem die neigen naar de dood.
Wat Schubert vertelt is voor hem bijzaak, het is wat hij hoort en ziet en wat hij interpreteert, en nu hij neerzit om hierover te schrijven, hoopt hij, zoals altijd, dat de woorden die hij nog niet kent, komen zullen, woorden doordrenkt, zoals de boodschap die Schubert brengt, alsof, denkt hij, bij hem de dood ook leven zou zijn.
Bevrijd van alles, gegrepen door het woord, de wereld beperkt tot zijn blad, in het nog onbekende dat hij straks, bij het herlezen, ontdekken zal in de woorden die hij vlotweg schrijft, die hij een fractie ervoor nog niet kende, terwijl deze nochtans buiten hem of binnen in hem aanwezig moeten geweest zijn.
Aldus is elk schrijven, een ontdekking van wat ervoor nog niet was, in een betrachten alles te omvatten, alles te beleven, de geluiden van de straat, het gefluister van de boeken in de kamer en, de vertelling die de pianist of pianiste brengt speels en toch met ernst uitgesponnen. Dit alles en veel meer nog dat geborgen blijft, aanwezig in de woorden die hij schrijft. Of wat Schubert schreef op late avonden of heldere morgens in de voluten en de kapitelen van het grote ‘Dasein’ waarin hij alles omgrijpt, de tederheid en de onbegrensdheid in het gewemel van de klanken over hem, uitdeinend en voorbijgaand om te keren terug, stiller wordend en terug breed uitvallend.
Klanken waarin hij zich keer op keer verliest zich vermengend, tastend naar wat is, naar van wie hij is, en hem omhullen als in een wolk van rozengeur en ambrozijn. Klanken die naar elkaar toe komen en uit elkaar gaan in een mengeling van beelden, zo simpel en zo teer; die elkaar omhelzen en aanbotsen in een helderheid die hij kent van vroeger en een donkerte waar hij naartoe gezogen wordt al wil hij niet, het zit in hem, hij ontkomt er niet aan.
Je zoekt erin wat er niet te vinden is, maar je oordeelt niet, je ondergaat de handen over de toetsen uitgespreid, bewegend al de tijd, spel van vingers die niet te houden zijn noch te verklaren het bewegen ervan naar de klanken toe.
Waarom het zo is, en hoe de vingers het weten kunnen, hij het niet beseffen zal. Het is wat is, zijn vingers tonen het, zijn geest verweven in woorden die geen vorm hebben geen lettertekens maar toch te nemen zijn, te begrijpen zonder te weten wat de betekenis ervan is. Schubert zijn, en duizend herinneringen in een handgreep neergezet, zich oplossend in hun echo’s.
De dood niet vrezend.
10-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2021 |
Zo hebben we de avond |
Zo hebben we de avond, zo hebben we de nacht, hebben we van tijd tot tijd de wenteling van sterren en planeten, gewikkeld in wat woorden.
Hebben we waarheden verkondigd en andere verbrijzeld om uit te komen waar we staan, verzekerd dat er geen tijd meer over is om weer te keren, enkel in onze dromen nog.
Hebben we dagen doorgebracht in een vortex van gedachten om van het kleine en het grote te zijn er te wonen tussenin, en toch te reiken tot in het verste van het Zijn.
Te weten uit het Higgs boson gekomen dat we uit de geest geboren zijn en tot de geest we keren zullen, osmose van het hier in alle geledingen uitgedrukt ook in de ongekende,
alle weemoed bijster.
*
Wat we eraan toevoegen willen - de bomen bladerloos terwijl het gisteren nog zomer was – dat het vele dat jarenlang werd omgezet in woorden, een strook maar is van het vele dat we zeggen wilden.
En wat meer is, lijk de omgeving van de vijver typerend voor het landschap is, zo zijn deze woorden hier typerend voor het landschap van de geest waarin we telkens binnendringen willen tot voorbij de avonden, de nachten.
Vandaag, hebben we ons blad gekroond met bijbelarabesken:
1, 2. Let him kiss me with the kisses of his mouth for thy love is better than wine. 1, 3. Because of the savour of thy good ointments thy name is an ointment poured forth, therefore do the virgins love thee.
Of het Hooglied opgezocht dat is van alle tijden, dat is van de mens het verhaal is van zijn beminnen. Duizendmaal beleefd, openbarstend telkens, in duizend splinters, of zijn vuurwerk van vervoering de ruimte in geslingerd, het herbeleven ervan opgetekend in duizend boeken. En toegevoegd aan al wat was, aan al wat niet was maar had kunnen zijn.
Maar dit alles, we weten het, is slechts een smalle strook tekst, vergeten na enkele tijd, al werden de woorden ervan opgetekend, keer op keer, voor de eeuwigheid. Luttele ogenblikken die reiken naar het Schone: de blik van Maria Moreel als de Sibylla Sambetha - mooier en echter dan de Mona Lisa - in het Brugs Sint-Janshospitaal.
09-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2021 |
Samuel Beckett: Gedicht 'Neither' |
Ik herhaal me, niet uit armoede aan gedachten maar omdat ik ten allen prijs vermijden wil dat zaken van vroeger, die - zoals bij Nooteboom, wellicht zoals bij elk van ons - regelmatig opduiken, definitief verloren zouden gaan. Dergelijke herinneringen komen en gaan. Achteraf vraag je je af of ze gebleven zijn bij gedachten ofwel, of ze de weg gevonden hebben naar je blogs, wat je moeilijk kunt nagaan gezien het pak geschriften ongeordend, zijnde zonder namenlijst, zijn achtergebleven.
Een van die regelmatige terugkomers is een gedicht van Samuel Beckett, dat me destijds in de Standaard der Letteren werd aangereikt door Stefan Hertmans en dat ik erna terug ontmoette in zijn ‘Het Putje van Milete’[1], met de geschiedenis ervan en de bestemming die het kreeg.
Ik kopieer helemaal niet wat ik er in 2013 over schreef, misschien sprak ik er ook over ervoor of erna. Maar ik wil het gedicht zeker niet verliezen. Zelfs al zegt het weinig, het is enig in zijn woorden en de schikking ervan tot een caleidoscoop van beelden die ons op de een of andere wijze raken, zonder diep te reiken, omdat we zoeken naar een betekenis. Hier gaat de tekst ervan:
NEITHER
to and fro in shadow from inner to outershadow
from impenetrable self to imprene- trable unself by way of neither
as between two lit refuges whose doors once? gently close, once turned away from gently part again
beckoned back and forth and turned away
heedless of the way, intent on the one gleam or the other
unheard footfalls only sounds
till at last halt for good, absent for good from self and other
then no sound
then gently light unfading on that unheeded neither
unspeakable home.
For Morton Feldman 1962
Stefan Hertmans heeft in zijn ‘Putje van Milete’, ‘Neither’ vertaald door ‘Evenmin’, ik heb het woord behouden in zijn Engelse vorm Eigenlijk wou ik ‘Niettegenstaande’ gebruiken.
Maar geïnspireerd door het gedicht en door Hertmans, schreef ik mijn versie ervan. De woorden in italiek in mijn gedicht zijn de weergave van de drie laatste lijnen in het gedicht van Beckett:
We zullen wel nooit een neither-gedicht schrijven zoals Beckett het on-verwoorde te verwoorden wist, niet te begrijpen omwille van zo alles zeggend in niets betekenende zinnen, alsof het Universum erin verscholen en toch ook niet weergalmend.
We zullen wel nooit een neither-gedicht schrijven, al wilden we om het ontzaglijke van dit leven dat ons omkneld hier houdt en toch bewegen laat in een eigen eigenzinnigheid, zo menen we.
Geen neither-gedicht om op te vallen, om er naar uit te kijken, om er slapen mee te gaan, onverlet, onverlaten, on-overeenstemmend, en toch zoekend naar de zin van sterren en planeten, beangstigend oneindig alles is.
Innerlijk enorm nochtans omdat we alles beluisteren, bekijken kunnen, opentrekken, verzegelen en dichter brengen tot ons binnenste en begrijpen wat niet is te begrijpen al wilden we.
Dan o zo teder, zo losjes het licht wegdeemsterend op dat achteloos niettegenstaande
niet uit te spreken thuis.
Maar een neither-gedicht zullen we wel nooit schrijven, al wilden we opstijgen kunnen om ons te verliezen in een nimmer te vergeten ogenblik.
*
Ik probeerde te vertalen wat ik zag staan, schrijft Stefan Hertmans, pag232:
EVENMIN
heen en weer in schaduw van binnen naar buitenschaduw
van ondoordringbaar zelf naar ondoor- dringbaar on-zelf via geen van beide
als tussen twee verlichte nissen waarvan deuren? ooit zacht gesloten, ooit weg- draaiden van, en zacht terugkeerden
heen en weer wenkten en zich afwendden
ongeacht de richting, gespitst op de een of andere glimp
ongehoorde voetstap enkel geluid
tot ze tenslotte voor goed stil blijven, voor goed afgewend van zelf en ander
waarna geen geluid
dan zachtjes onverwelkend licht op dat ongeachte en al evenmin
onuitsprekelijke thuis.
Voor de componist Morton Feldman, 1962
[1] Stefan Hertmans: ‘Het Putje van Milete’, Meulenhoff, 2002.
08-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2021 |
Cees Nooteboom: sa 'mémoire involontaire'. |
Ik blijf maar Blogs presteren maar heb ik wel iets waardevols te zeggen?
Blijkbaar wel want men leest me en blijft me lezen. De ene dag zijn er wat meer dan de andere. Ik hoop erop. Ik hoop op een zeker succes in wat ik doe. En wat ik doe of, waar het op aan komt is niet zo zeer wat ik schrijf maar hoe ik schrijf. En daar gaat het om bij mij. Ik heb niet zoveel te vertellen maar wat ik te zeggen heb, zelfs als ik niets te zeggen heb, wil ik verwoorden op een aangename, duurzame, het liefst nog op een literaire wijze.
Wat niet evident is, ikzelf kan maar pogen het te doen en het te blijven pogen. En wat het weten van zaken betreft is het maar al te juist dat hoe meer kennis je verworven hebt hoe meer je weet wat je niet weet. Karl Popper was hiervan op de hoogte.
Nu, vanmorgen verliep het anders dan anders: uit wat Cees Nooteboom noemt ‘sa mémoire involontaire’, dook een zin op die maar bleef terugkomen: ‘le Nôtre, je vous veux pour Versailles’.
Het is Lodewijk XIV die deze woorden richt aan André Le Nôtre, Hij heeft de tuinen gezien van Vaux-le-Vicomte door Le Nôtre aangelegd en hij, le Roi Soleil, wil er nog mooiere, il lui veut pour les jardins de Versailles.[1]
Mijn verhaal komt uit het boek van EriK Orsenna (°1947): ‘Portrait d’un homme heureux, André Le Nôtre 1613-1700’, (Librairie Arthène Fayard, 2000). Mijn verdienste als ik erover schrijf is dus heel, heel beperkt en ook, ik deed het verhaal al eens in een blog ver in het verleden. Maar mijn herinnering eraan is zo dringend dat ik kost wat kost eraan wil voldoen - ce ne sont donc pas des souvenirs involontaires, mais des souvenirs qui s’imposent.
Le Nôtre was nog geen 30 jaar als hij aan de tuinen van Versailles begon, hij zal er zijn verder leven actief, tot de dag van zijn dood in 1700, mee begaan zijn. Wie hij was lezen we bij Orsenna ( pseudoniem van Erik Arnoult). Typerend voor de mens André Le Nôtre, is wel volgend verhaal dat we jullie niet onthouden willen/kunnen.
Het is het verhaal van Le Nôtre in audiëntie bij Paus Innocentius XI, een groot liefhebber van tuinen en nu hij gehoord heeft dat Le Nôtre in Rome verblijft nodigt hij hem uit in het Vaticaan, en schrijft Orsenna:
‘Le souverain pontife veut tout savoir de Versailles. Les eaux d’abord, l’étonnent. Par quel miracle peut-on alimenter tant de canaux, de fontaines, de cascades ?
Le Nôtre explique, dessine, s’enflamme: ‘je ne me soucie plus de mourir, j’ai vu les deux plus grands hommes du monde, Votre Sainteté et le roi mon maître’. Innocent XI secoue lentement sa vieille main fatiguée: ‘Le roi est un grand victorieux; je suis un pauvre prêtre, serviteur des serviteurs de Dieu.’ A ces mots, Le Nôtre ne contrôle plus son émotion… Il prend le pape dans ses bras et l’embrasse.
Le Nôtre kan niet nalaten dit gebeuren, in een brief te vertellen aan zijn vriend Bontemps, premier valet de chambre du roi. Deze geeft de brief door aan de omgeving van de koning.
Et la cour adorant le jeu, l’on commence d’engager des sommes sur la réalité de la scene. De brief wordt bij zijn ontwaken voorgelezen aan zijne majesteit:‘Ne pariez pas, dit Louis XIV, chaque fois que je reviens de campagne, Le Nôtre m’embrasse aussi’[2].
Maar, waar zwerven we uit als we de ruime kamers van het kasteel van Versailles in ons oproepen; als we terug gaan naar de tuin, geconcipieerd door Le Nôtre, als we kijken naar de goden en godinnen, de machtige en de minder machtige, en luisteren naar hun verhalen in marmer uitgedrukt, half weerspiegeld door de fonteinen in het water. En nu ook, zoekend naar beelden die in ons versplinterd liggen, tastend naar impressies, gevoelens, gedachten van toen, al waren het maar de los liggende haren van de juffrouw die ons rondleidde,, draden als van zilver in het tegenlicht.
Beelden die bewaard zijn gebleven en nu worden teruggehaald met behulp van het boek van Orsenna. En we weten dat dit alles van het grote leven is dat ons dooreen haalt, ons opneemt en meevoert naar einders achter de einder gelegen, in de oneindigheid van het Zijn.
Wat was er de aanleiding toe, hoe kwam het dat ik wakker werd met de zin van Lodewijk XIV op de lippen?
Er zal onvermijdelijk hoe klein ook een reden geweest zijn, iets dat bewoog in het oneindige web van ontmoetingen en gebeurtenissen die in ons liggen gestapeld, waaruit dan plots en totaal onverwacht er een gebeuren is dat de kop opsteekt en ik opnam in mijn blog. Sommigen bedreven de liefde op dat ogenblik, andere dronken zich dronken, andere hakten brandhout, andere lazen een boek of schreven een gedicht, maar welke handelingen het ook moge geweest zijn, dagen, maanden, jaren, erna zullen ze ergens terug opduiken, zo maar, zo maar, want de wegen van het web zijn ondoorgrondelijk.
‘Le Nôtre, je vous veux pour Versailles’, mémorabele woorden ooit uitgesproken door le Roi Soleil, vertelt ons Eric Orsenna. Woorden die ik overnam - ik werd ertoe verplicht - van hem.
Maar ik in dit alles, wie ben ik wel?
[1] Eraan gaat vooraf, de geschiedenis van de inauguratie op 17 augustus 1661 van het kasteel en de tuinen van Vaux-le-Vicomte gebouwd en aangelegd in opdracht van Nicolas Fouquet, le surintendant des finances de Louis XIV. De koning die hierop uitgenodigd werd, barstte van jaloezie bij het zien van zoveel pracht, jaloezie die leidde tot de arrestatie van Fouquet. Une histoire invraisemblable, mais vraie d’une façon ou d’une autre.(Google weet er heel wat over).
[2]Orsenna zal het me wel niet kwalijk nemen als ik deze prachtige passages overneem uit zijn boek en het aldus terug in de belangstelling breng, de uitgave ervan dateert van het jaar 2000.
07-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-01-2021 |
Pavane van Maurice Ravel |
Ik tast elke morgen elke zin af die me te binnenvalt. Of er iets uit groeien zal een honderdtal woorden verder valt af te wachten. Gisteren was het raak, dacht ik toch, ik eindigde met ‘We worden geschapen door de Kosmos’
Is het zo of is het zo niet. Ik had ‘geschapen’ kunnen vervangen door ‘gevormd”, maar geschapen reikt dieper, reikt tot de geest, en het was die, die ik bereiken wou, zoals altijd, omdat ik denk dat dit de kern is in ons die de Kosmos bereiken wil. Hij wil onze geest rijker, voller opdat we het essentiële zouden zien en begrijpen. Het zijn maar arme woorden die ik gebruiken kan om te zeggen wat ik zeggen wil, maar ik denk dat ze voldoende zijn om een licht te zijn naar de toekomst toe.
Ik zou hier kunnen stoppen, wat ik nalaat heeft draagkracht en inhoud genoeg om een morgen te vullen, maar er was ook van Ravel zijn ‘Pavane pour une infante défunte’ en de klanken ervan zijn blijven hangen terwijl ik dit schrijf. Het ene heeft niets te maken met het andere en toch passen ze wonderlijk bij elkaar, de kracht van de klanken van Ravel en de betekenis van de woorden die ik schreef want voor mij is zijn Pavane, de achtergrond, het landschap waarop mijn woorden worden geprojecteerd, deze staan dus niet meer alleen, ze worden ingedekt met de muziek van Ravel, Ravel die me duurbaar is, al is het maar om het adagio in zijn Pianoconcerto. Aldus, vrienden aan wie ik dit uitzonderlijk vertel, mijn zin, ‘we worden geschapen door de Kosmos’, heeft zijn echo bij Ravel, want de muziek die hij schrijft komt ook uit de Kosmos, zoals ook deze woorden.
Niets is van mij noch van hem, we staan beiden in dienst van de Kosmos, die ons inspireerde om iets voort te brengen dat er nog niet was voorheen; om een stap - een stapje - verder te zetten op de weg die we bewandelen, de ene wat meer met die zaken bezig dan de andere.
Zo ben ik eens te meer een gelukkig man die zijn dagtaak heeft vervuld. Ik had niet gedacht dat het zo vlug zou gebeurd zijn, maar er zijn van die dagen dat je, als bevoorrechte, inzage krijgt in het Boek van psalm 139.
Ik voel me deze morgen als een bevoorrechte geschreven te hebben wat ik hier nalaat, sta me toe te zeggen, voor de eeuwigheid.
Het enige dat er nog kan aan toegevoegd is dat het er op aan komt, bewust te zijn van wat het is hier rond te lopen, te zien en te horen wat er te zien en te horen valt en er conclusies uit te trekken. Conclusies die je, heel voorzichtig zijnde voor je houdt, of in het andere, mogelijks onvoorzichtige geval, uit te bazuinen wat je gevonden hebt.
Het is het risico dat ik altijd genomen heb, vanmorgen, want de dag moet nog beginnen, is het niet anders.
06-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-01-2021 |
De kracht die uitgaat van de Kosmos |
Het is een droom van me geweest, ooit een gedicht te schrijven dat de essentie bevatten zou van al wat licht kan werpen op het leven in deze wereld, in deze Kosmos én, deze essentie te bezingen in volzinnen à la Karel Van De Woestijne, maar dan in een meer moderne versie ervan.
In feite bestaat het lang gedicht al, ik schreef dit, in het jaar 2000. ik schreef toen mijn ‘Genesis’. Het is dus geen droom meer. Echter ik weet dat dergelijke gedichten niet meer geschreven/gelezen worden, het heeft dus geen zin meer er nog aandacht aan te schenken, zeker nu niet, nu dit leven, hier op aarde, overschaduwd wordt door Covid 19. Dus ik laat de woorden van 2000 waar ze zijn en hoe ze er zijn.
Mijn opdracht nu - aan mezelf - is, Covid 19 niet binnen te laten in mijn geschriften, ik wil niet dat ook deze er door besmet zouden worden. Ik zal dus mijn oude, vertrouwde wereld niet verlaten, ik zal me houden in het licht van vroegere dagen en de schaduw van de virus, achter mij laten alsof die er niet zou zijn. Ik wil aldus niet geheim gaan doen over de roerselen van voorheen.
De droefheid die me, enkele dagen terug, overviel heeft zich ondertussen min of meer opgelost, maar de echo ervan is nog latent, er is nog de schemer van een wolkje aanwezig. Er zijn nog dergelijke momenten in mijn leven geweest. Ik denk dat het een soort van wanhoopgevoelens zijn die ons nu en dan overmeesteren. Gewoonlijk wordt dit nergens vermeld, alleen in een dagboek en deze blogs zijn mijn dagboeken geworden. Tussen haakjes, ooit las ik dat droefheid in de middeleeuwen, een zonde was, wellicht nog vandaag.
Maar, al laat ik ‘Genesis’ in de schuif, ik word toch telkens getroffen door bepaalde vergaande documentaires ons aangeboden op het scherm. Want er kan een belangrijk besluit uit afgeleid worden, niet zo zeer wat de opnames zelf betreffen, deze zijn van een uitzonderlijke kwaliteit, maar het sensationele schuilt in de vaststelling hoe planten en dieren zich ontwikkeld moeten hebben om te zijn wat ze zijn en vooral hoe ze er zijn.
Dit is niet in één oogwenk tot stand gekomen, de evolutie die ze hebben gekend is er een van zeer lange duur. Geen vraag wat er eerst was: kip of ei, eikel of eik; hier is niet gezegd zo moet het en zo is het, neen, het fenomenale is dat het bij elke plant en elk dier geleidelijk is gekomen, dat het, het werk is van miljoenen, misschien miljarden jaren, én dat het wellicht geen evolutie is geweest van elk dier of elke plant afzonderlijk, uitgaande van elk dier of elke plant maar, dat er van buiten uit - zegge vanuit de Kosmos - een globale beweging moet geweest zijn, een onzichtbare kracht, een wil zelfs, die inwerkte op alle levende wezens op aarde, de mens met grote zekerheid incluis.
Ik geloof niet dat deze kracht is stil gevallen of kan stil vallen, maar het effect ervan is zo minimaal dat het onzichtbaar is. Ik denk dus dat die blijvende aanpassing aan de levensomstandigheden, want dit is het, doorloopt, dat er nimmer een einde zal aan komen. En dan vooral wat de mens aangaat, is het niet in zijn materiële vorm, het zal zijn in zijn geest het belangrijkste center van de mens.
Maar ik had het over die kracht die heerst over het leven. Ze is er duidelijk aanwezig en ze werkt in een zelfde richting in alles en nog wat, ze duwt alles vooruit naar een steeds maar groeiende complexiteit. Ze heerst over de aarde, ze heerst over de kosmos, ze is het kloppend hart ervan.
Het heeft geen zin meer dat te ontkennen, niet de minste zin, we worden er te diep mee geconfronteerd. We zitten vast in de greep van de evolutieve krachten van de Kosmos. We worden door de Kosmos geschapen !!!
De vraag is nu, wie is die Kosmos, wat is dit Universum?
05-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-01-2021 |
Gestaag schrijvend. |
Een vriend herinnerde me, in zijn beschouwingen over mijn geschriften, aan deze inleidend verzen van vroeger:
We waren niet oud, Al waren we van jaren. De zee daarentegen, de zee, Ze was van eeuwigheid, onaangeroerd, almachtig, En wij, bijwijlen erin opgenomen, Meegesleurd in overmoed Om jong te zijn En intenser te gaan leven.
Hoe overmoedig ik toen was en hoe jong ik me voelde, dit was van een gouden tijd aan zee, de zee waar Ulysses met zijn gezellen voorbij zeilde om door te varen, zoals Dante ons verhaalt in zijn Inferno, tussen Ceuta en Gibraltar, de wijde wereld in.
Ik volgde hem in mijn woorden. Mijn leven was toen breed en de ruimte lag voor het grijpen. Vandaag is er een schuchterheid in mijn dromen, ken ik niet meer de drang die Ulysses kende om uit te varen in het onbekende van plaats en tijd om kennis op te doen.
Ik heb het gevoel niet meer de persoon te zijn die ik toen was, de jaren hebben me gefnuikt in mijn uitstappen, in mijn vergezichten. Ik dacht zelfs niet meer aan de woorden die ik toen geschreven heb, het was in 2012, gezeten op de hoogste rots in het grote licht, de zee onder mij, maar de golfslag ervan tot in mijn aderen.
Hoe ver ben ik nu, lijk een verloren meeuw afgedwaald, waar is mijn vreugde van toen, mijn overmoed?
Ik las Auster ondertussen, ik las Hertmans, ik las Nooteboom. Waren er anderen die hun stempel drukten op mijn geschriften? Het zal wel, ik ben nooit alleen geweest als ik schreef, ik had altijd gezellen om me heen, zoals er altijd de zee was of de bergen waren, zoals er altijd de beelden waren uit mijn, nu al, te verre jeugd. Alsof ik met de jaarwisseling een duw had gekregen een andere leeftijd in. Zodat de resonantie ervan van té ver komen moet om voldoende draagkracht te kennen.
Het schijnt me toe alsof de oergrond die ik altijd heb gekend om te schrijven, weggeschoven is onder mij en er een barheid is in de plaats gekomen. Noteer dat ik het woord ‘bar’ dat ik voorheen niet kende nu al driemaal in mijn laatste geschriften heb gebruikt. Ik zie het als een duidelijk teken van iets dat zich wijzigde.
En dan is er ook de echo van wat destijds Paul Auster me schrijven deed:
Versteend vandaag de woorden uitgerafeld, die ik draag van wat nog komen kan,
te onzeker om zekerheid te zijn.
Oneffen het wachten op de dagen, de tijding, ongelezen, weleer onwetend uitgezet,
hoogstens.
Teruggegaan naar waar ik voorheen het kind was, lachend in zijn ogen, vergeten, het ooit was.
De dingen stilte nu, mijn dovend hart de witte kamer over mij gebogen.
schemerig de dag.
Dit ook is van de dagen erna, of hoe we bestaan in dit ons leven. We blijven schrijven van morgen tot avond, tot diep in de nacht, onze woorden niet tellend, niet altijd vreugdevol, niet altijd inspirerend, ook soms hooguit opgewekt.
Gestadig.
04-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-01-2021 |
Droefheid, een toonloos gesprek. |
Is er ooit iemand geweest in mijn leven die me op het gepaste ogenblik een ingrijpende wijsheid, of wijsheid van een andere aard, heeft meegegeven?
Bijvoorbeeld, weten dat elke korrel stof beweging is, dat er een deeltje geest is in vervat; weten dat we, in wezen, één zijn met het Universum en dat dit Universum in zijn totale totaliteit wellicht de God is die we dagelijks vernoemen.
Niemand vertelde me dit ooit, ik heb het zelf moeten uitzoeken. Ik hoop dat de jeugd van nu er beter aan toe is, dat ze nu van jongs af vetrekken zullen vanwaar ik aangekomen ben, bewust ervan dat er een wereld is die schuil gaat achter deze wereld van elke dag. Dit te weten , dit te begrijpen, moet hen mogelijkheden openen die mijn generatie niet heeft gekend. En zelfs indien ze er nog niet zouden toegekomen zijn, het licht ligt aan hun voeten, een generatie verder - wat, eens voorbij, een niemendallen is - en ze staan waar ze moeten staan.
En ik, die er sta, wat rest er me nog dan volharden, wat zoek ik nog als er niets meer te vinden valt, hoe vul ik mijn dagen met woorden als ik ze geen inhoud meer kan meegeven.
Dit is een vreemde dag voor mij, alsof ik terugkeer van een verre lange reis, terugkom in een land dat ik niet meer ken, een desolaat bar land, zonder enig lichtpunt, een effenheid aan woestijnvergezichten die ik zou moeten bevolken met beelden die ik niet meer heb.
Je weet niet, hoe ik me voel, vanmorgen en ik weet niet hoe ik mijn dag zal doormaken om uit te komen op mijn laatste zin; op mijn laatste woord.
Ik weet dat ik niets weet om te zeggen nu, dat dit het enige is dat ik nog zeggen kan; dat ik de indruk heb daarna stil te vallen en niet meer recht te komen. Een somberheid die in mijn gedachten is blijven hangen, een niet weten hoe het morgen zal zijn en de dagen erna.
Ik had een vertrekpunt maar geen eindpunt, mijn einde lag van in het begin waar ik vertrokken ben zonder inzicht op wat volgen kon. Een leegheid die ik zelden heb gekend, die verwoestend is, die droefheid is: een oneindige droefheid die me plots overvalt; die me vasthoudt in zijn greep.
Ik vertel dit aan niemand, als ik het schrijf is het alleen voor mij opdat ik weten zou wie of wat ik ben op deze ogenblikken in mijn leven. En zeggen dat ik misschien nog heel wat dagen kennen zal dat ik deze droefheid meedragen zal waar ik eventueel nog gaan zou, aan de vijver misschien, of elders anders. Elders, verder weg wil ik niet zien, zeker niet in gedachten, maar ik ken geen droom meer die ik koesteren kan of erger, die ik wil koesteren.
Dit is waar ik eindig dan vandaag, morgen weze me genadig.
03-01-2021, 05:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-01-2021 |
Wie ik ben en hoe ik ben. |
Zeg me van waar ik vertrek elke dag en ik zal je zeggen wie ik ben, want als ik het ene weet, weet ik het andere.
Aan jullie, vrienden die mijn blog lezen wil ik zeggen dat hij die schrijft is van alle plaatsen waar hij zich ooit bewust bevond, dat hij is van al die bewuste ogenblikken, dat alles eruit in en over elkaar ligt, het heden gegroeid uit het voorbije en het komende gegroeid uit het heden; realiteit en droom zich vermengend, zodat het geschrevene, de kleur en de smaak heeft van melk in koffie, en koffie in melk, crèmekleurig, de realiteit niet duidelijk afgelijnd, droom en verbeelding niet wazig-wit, maar beide gevoileerd.
En een tweede bemerking, even belangrijk en voortvloeiend uit de eerste, wat geschreven wordt begint niet met de eerste regel van de eerste paragraaf, het begint met al wat er is aan voorafgegaan, geschreven of in gedachten geborgen gebleven.
Zo begint dit geschrift niet op deze dag van 2 januari maar is dit al lang geleden begonnen. Liggen de wortels ervan ver in het voorbije, én bij mijn ouders, grootouders en de vele geslachten ervoor, én bij alle gebeurtenissen en omstandigheden die geleid hebben tot de persoon die ik nu ben, de persoon die ik niet duidelijk omschrijven kan.
En ik durf eraan toevoegen, zonder blos op de wangen, dat de basis ervan, om te beginnen, bezeten werd door de stand van sterren en planeten op het ogenblik van zijn geboorte of conceptie, al is er hierover niets bewezen of kan er niets bewezen worden, maar het is het gevoel dat ik afleid uit het feit - of de feiten - dat we allen voortdurend bestraald worden door golven particules, komende vanuit het hart van de Kosmos. Umberto Eco wist dit ook want voor hem was schrijven een kosmische aangelegenheid.
En nu, aangekomen waar ik ben, houd ik over mij en treed ik binnen in de ontzaglijke massa geschriften en gedachten van anderen die ik me, dan toch ten dele, heb eigen gemaakt en uitdraag alsof ze van uit mij zijn ontstaan. Zo is het dat sommige dagen van mij overheerst worden door het religieus-metafysische denken, om dan op andere dagen sterk rationeel over te komen. Echter zelden, zo hoop ik, gebeurt het dat er niet het betrachten is, alles voor te stellen op een duidelijk vatbare wijze.
En er is nog iets, maar zeker ben ik niet, het kan, hoe vreemd dit ook moge lijken, dat alles beïnvloed wordt door ons intellectueel bioritme dat gedurende een zestiental dagen afdalend is en een zestiental dagen opgaande, daarop geënt ons emotioneel bioritme, dat gespreid over achtentwintig dagen zijn hoogte- en laagtepunt bereikt. Om dan volledigheidshalve ook te spreken over ons fysisch bioritme, dat wellicht ook aanwezig is maar voorzeker ook sterk beïnvloed wordt, dan toch wat mij betreft, door de uren slaap die ik ken en de pijnen van de leeftijd waaraan ik niet ontsnap.
Er is dus, in ons, een wereld van positieve, neutrale en negatieve krachten aanwezig die ons aanzetten dit te doen of dat te laten; dit te interpreteren als hoogstaand, en dat als minderwaardig, maar, wat mij aangaat, hoe die krachten mijn houding of wil bepalen weet ik hoegenaamd niet. Ik weet enkel dat, van het ogenblik dat ik me vragen begin te stellen, ik een complex geval ben.
En dit “complexe’ ben ik, of hoe je me nemen moet.
02-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-01-2021 |
Het herbeginnen |
Hoe jong ben je nog na al die jaren; hoe ben je nog geïnspireerd door wat de toekomst je nog voorhoudt, tenminste zo er nog een toekomst is die de moeite is om erover uit te weiden? Want de dag die zich opent vandaag is een bijzondere dag, hij voelt aan als een nieuw beginnen, al is het niet, al is het maar een voortzetting van de dagen ervoor naar de dagen erna, een opstaan en een slapen gaan en wat er is van de dag tussenin, het kader omheen de dingen die afkomen op jou en, voorbijgaan.
Je bent van de dingen die voorbijgaan, niets meer, niets minder, alleen kun je er een wrong aangeven, kun je er een kleur aan toevoegen, kun je de dingen verrijken door ze niet te laten voorbijgaan, maar ze te houden, al was het maar even, om hen een bestaan te geven door ze te beademen, zodat het geen dingen meer zijn, maar levende aanwezigheden waar je, je mee vermengen kunt, zo dat ze zijn als van jou en jij van hen. Een wisselwerking waarop je positief wilt ingesteld zijn.
Waar het op aankomt is een waarde, een volume geven aan de kleine dingen in je dagen; de dingen die je amper opmerkt een bestaan mee te geven: de lichtinval in een glas, een orchidee die uit een knop springt, de regen tegen het raam of de wind om het huis. Je wilt dit alles kennen, dit alles noteren in je geest om het mee te nemen op je wegen, nu je er nog bent.
Nu je er nog bent, een dubbel leven te leiden, te zien wat je ziet, te horen wat je hoort en je conclusies te trekken over al wat is en je verbondenheid ermee, je stille vreugde omdat is wat is. In een woord, bewust te zijn dat ze er zijn en te weten dat jij er bent, jij om het op te merken alsof het je bestemming was het te zien.
Het is niet omdat het de eerste dag is van het jaar dat je nu anders wilt gaan leven, bewuster, voller. Het is altijd je betrachten geweest, maar je wilt dit bekrachtigen, je wilt dit vandaag onomwonden verklaren opdat het doordringen zou, meer dan ooit, tot de diepste vezels van je bestaan, deze vorm van leven zien als een ritus, als een dagelijks gebed.
Het is je duidelijk, je acht het nodig dit te herhalen, dit te bevestigen want het is tot jezelf dat je, je richt, je kent jezelf, je weet hoe vlug je verdwijn in die machine van jou die automatisch handelt zonder er bij na te denken. Je kunt je dit niet meer permitteren op je leeftijd. In feite heb je, het je nimmer kunnen permitteren, maar toch, het gebeurde regelmatig. De enige momenten dat het zeker niet gebeurde waren de momenten dat je schreef, dat je leefde en bewoog in je gedachten, met de wereld veraf, ergens over de heuvels van het land, in een bar dal waar niets groeide.
Het overkomt je nog, maar als er nog iets aan te verhelpen valt is het nu dat het moet gebeuren. Je hebt werkelijk geen tijd niet meer te verspillen. Van deze dag af heb je elk ogenblik broodnodig om in leven te blijven en geen levende dode te worden.
*
En voor jou, mijn vriend, dat de wijsheid het hale op de tegenspoed en de verwondering over wat het leven is je dagen overspoele, je dagen die ik je nog lang, gelukkig en vruchtbaar toewens.
01-01-2021, 05:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-12-2020 |
Het jaar dat zich sluit. |
Er is maar één 31 december, de klip waar je omheen moet om het nieuwe jaar te beginnen. Evenwel inbeelding maar: een rustpunt dat er zou zijn, een afbakening van wat was en een deur geopend op het komende. Dit is hoe we redeneren in dit land, het oude boek volgeschreven, nu op zij gelegd en het nieuwe al half geopend.
We tellen de dagen niet die er zijn voorbijgegaan, de maanden noch de jaren, dit is voor later als we er niet meer zullen zijn. Vandaag is van het ogenblik van het er nog zijn in de wereld, we koesteren het, we stellen ons erop in, met alle krachten ons ingegeven, ons toegefluisterd vanuit een onbekende hoek of plaats wat we veelvoudig herhalen hier en elders.
Ontstaan uit de oergrond, opgegroeid in de opeenvolging van dagen tot waar we gekomen zijn, hebben we het hoofd geschud en verbaasd gekeken waar we zijn aangekomen, heel wat verder dan halverwege, waar Dante stond, eerder halverwege naar het einde toe of verder nog, het einde liggend als een waakhond aan de voordeur, wachtend.
Je weet het allemaal, je nam er kennis van en je neemt het mee telkens als je schrijven gaat hoe de dagen over jou zijn heengegaan in goede en minder goede, je verheugend en je kwetsend.
Wat houd je nog van al wat was? Niet veel denk je. Niets denk je, wat was ligt gestapeld met een doek erover, een doek waar je op neer kijken kunt als je het willen zou, maar liefst niet, je zou wel eens geneigd kunnen zijn het doek weg te nemen en de dingen die er zijn je overvallen zouden, met messen gewapend, het ganse pak van draden en knopen in elkaar verweven, en als dusdanig niet meer te ontrafelen, omdat alles zo innig in elkaar en niet meer te scheiden, toch vandaag niet en ook niet morgen. Later zie je wel, tenminste als er nog een later zijn zou.
Het is maar dat dit een sluitingsdag is, eerder al een overhellen naar wat nog te verwachten is, zelfs al is het niet veel, maar je bent gemaakt om uit te kijken naar verwachtingen waarin je, je hullen wilt als met een deken in de winternacht, buiten, voor het open vuur gezeten.
Blijvend, ben je hier op ingesteld, omdat het je aard is, je eigenheid om vooruit te lopen op wat er komen gaat. Al valt het soms anders uit dan verwacht. Zo beter er vandaag geen te hebben, of dan toch je te matigen in wat op jou komt afgerend.
Zo de stilte van de nacht ingegaan, de ogen gesloten op wat de morgen brengen zal: het licht zal er zeker zijn, het is er altijd, de ene zekerheid die er is voor de sterveling die we zijn, het licht van de dag en, het grote, eeuwige Licht van de dagen erna.
Op deze wijze, met deze gedachten begin ik de laatste dag van het jaar 2020.
31-12-2020, 04:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-12-2020 |
Een dag in het jaar. |
Een zin die ik noteerde van een groot schrijver - de grootste? - van bij ons, Stefan Hertmans:
‘Schrijven blijft voor mij een gevecht. Het moeilijkste vind ik dat je telkens terug moet naar het naakte punt waar niets is en van waaruit de woorden moeten komen’.
Ik ken dit gevoel, ik had die zin ook kunnen schrijven, maar niet zo klaar en dringend als Hertmans. Het is iets dat zich elke dag van het jaar voordoet, het moment waar ik terecht kom op het einde van mijn blog, in een woordeloos dal, wetende dat ik van daar buit weer opklimmen moet op zoek naar nieuwe horizonten, nieuwe, even presterende gedachten.
Het is, zoals het al zo dikwijls werd gezegd en geschreven, une histoire sans fin, eine Geschichte ohne Ende: een bijna mystiek gebeuren. En gisteren, gebruik makend van de gelegenheid, stuurde een vriend me ook iets mystieks, over weidebloemen in zijn tuin en de Song of Songs van niemand minder dan koning Salomon. Het heden gemengd met wat is van drieduizend jaar geleden, in een handomdraai bij elkaar gesprokkeld op een bed van Latijnse gezangen.
Mijn God, wat een wereld, deze van de scheppende mens, een altijddurend pogen om met schroom te benaderen wat van die God in ons aanwezig is. Soms is het weinig, soms overstijgt het al wat is, is het een passage in een symfonie van Beethoven - Klara die weg is van Beethoven in deze dagen - en zijn muziek die ons overweldigt keer op keer, zoals een vader zijn kinderen.
Het is duidelijk vandaag een dag in het jaar waarvan ik gebruik wil maken om te zeggen wat ik elke dag zeggen wil als ik aan het schrijven ga en niet meer weet wie ik ben of waar ik heen wil gaan om er lang te blijven. Er te blijven om niet meer terug te keren.
Dit mijn vriend, zijn mijn woorden vandaag, ze zijn zoals van een zwaluw over het water van de vijver neergeschreven. Hierin een dimensie van vriendschap waar de dood ons niet bedreigen kan, zelfs al zou hij komen, aan de avondschemer toegevoegd als een zegen van de hemel, om beter te ontwaren, wat te ontwaren is van het hier en de eeuwigheid.
Ik laat je ze om het jaar af te sluiten en om het nieuwe te beginnen, de dagen in, sterk en moedig als een overwinnaar van alle kwalen en een genieter van alle vreugden die je ontmoet op je weg.
Het ga je goed, het ga je heel goed.
30-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-12-2020 |
Een mens van drieënnegentig. |
Een 'andere' geboorte om de dag te beginnen, deze van de schrijver van deze woorden. Een geboorte in de sneeuw, ver terug al in de tijd, in het jaar 1927, dat niet begon zoals met wat ik hoorde, uit de ‘Saul’ van George Frideric Händel vanmorgen ‘In sweetest harmony they lived’; noch begon met een gedicht van Szymborska: ‘Er is veel gebeurd wat niet had mogen gebeuren’, maar het was toen dat ik het eerste licht zag dat ik toen nog niet kende als licht, pas jaren later zou dit gebeuren.
Te vroeg of te laat, maar het gebeurde zoals er maar al te veel zaken gebeuren die onopgemerkt voorbij gaan, de tijd in als die zou bestaan, om terug te blikken, nu, naar wat was en wat niet was maar had kunnen zijn, een wereld van verschil, but it wasn’t in sweet harmony he lived, why should he have been an exception?.
De wereld is over hem heen gegaan met horten en stoten, in zaligheid en geslotenheid, in warmte en in kilte, geborgen en uitgezongen in woorden. Teveel woorden - too many notes zoals bij Mozart - om wel te zijn; maar vooral geen bitterheid om wat was, neen, zeker niet, wat was, was wat komen moest, niet dat het opgetekend stond in het Boek van Psalm 139, maar de omstandigheden van het leven hebben er hem naar toe geleid, zoals de omstandigheden van het plantje hierbij, dat hij gered heeft - is het een redding geweest? - van de pletrol die de rotsgrond effende van Cabo de las Huertas, gemaakt hebben dat het hier wordt meegegeven
Zoals het leven gemaakt heeft dat ik hier, de dag van mijn 93ste deze woorden schrijven zou, gelouterd van het vele dat er geweest is en nu samen gebracht in een paar woorden, die ik schrijven wou op etspapier met gedroogde bloemen en planten erin verwerkt, zoals ik het zag, een dag in een papiermolen in …, ja zeg het me, de jaren hé.
Omdat ik weet hoe zacht etspapier kan zijn aan de vingers, omdat ik weet hoe ik het snijden moet, niet met een mes, niet de boorden strak gelijnd, maar korrelig gehouden, lijk woorden die korrelig van inhoud zijn. Zoals ik altijd, en dan toch zeker, de laatste jaren, geschreven heb, als verliefde van het woord, ook dat, dat van in den beginne was.
Hoe het verder moet? Wel, er is geen stop gezet, er hoeft geen herbeginnen, we gaan verder zoals het geweest is, niet overmoedig, niet op een andere weg in een ander landschap, neen, vertrouwend op wat was en in de geest en de stijl die was. Altijd denkend aan wat mijn gezel, T. S. Eliot me leerde: ‘the only wisdom we can hope to acquire is humility, hulility is endless’. Ik zegde het al, vroeger, het komt uit zijn ‘Four Quartets’.
Het is in elk geval iets dat ik beoog, of ik er toe kom weet ik niet, maar het hopen te bereiken is al een goed begin, en het is op het beginnen dat het aan komt voor een mens van drieënnegentig.
29-12-2020, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-12-2020 |
Kunst. |
Er is veel gebeurd Wat niet had mogen gebeuren En wat had moeten beginnen Is niet begonnen.
Evenwel…
De lente zal naderbij komen, En het geluk onder andere. De vrees zal stad en land verlaten.
Naar Winslova Szymborska, gedicht me toegestuurd als wensen voor een jaar zonder vrees, zo denk ik toch. In elk geval verrast, en met klare blik ontvangen.
Winslova Szymborska (1923-2012), Nobelprijs Literatuur 1996, was, als ik mijn dagboek van dat jaar opensla, geen onbekende, echter, met de jaren, ben ik haar en haar poëzie totaal vergeten.
Nu, met het kort gedicht dat ik overnam vóór mij, begrijp ik, beter dan vroeger - ik ben ruimer van geest geworden - welke uitzonderlijke dichteres ze is. Uitzonderlijk in deze zin dat je, haar lezend, weet dat ze een zeer eigen stijl heeft, dat elk gedicht van haar te herkennen is, als van haar en dat, zelfs vertaald, haar poëzie het teken draagt van een sterke persoonlijkheid. Ik neem aan dat ze als Poolse een Nobelprijs waardig was.
Maar bezit ik eenzelfde persoonlijkheid? Hebben velen die me lezen het gevoel dat ik een persoonlijke, wellicht verouderde, stijl er op na houd. Is het zo dat mijn lezers denken over mij?
Zo uitzonderlijk zou het echter niet zijn. Ik ken nog persoonlijkheden uit mijn omgeving wiens naam ik niet nodig heb om hun poëzie, hun doeken of beeldhouwwerken te herkennen. Hun werken reveleren me onmiskenbaar alles over hun naam, want hun kunstvaardigheid is hun naam, is hun eigenheid, zoals het de eigenheid was van de beeldhouwers van de kapitelen in Moissac, in Vézelay en in zovele andere abdijen, kerken en kathedralen van de middeleeuwen. Vooral dan zoals ik het beleefd heb in Auvergne, in Cantal, en in andere regionen van Frankrijk, te veel om op te noemen. Kunstenaars die hun naam verborgen hielden, iedereen in hun omgeving wist wie ze waren en welken beelden ze gebeiteld hadden en dit volstond hen. Ze dachten niet aan hen die vijf, zes, zeven eeuwen na hen zouden opduiken om hun werken, het resultaat van hun perfect vakmanschap, te bewonderen. Het zelfde voor de afbeeldingen van de Maagd Maria’s, in het bijzonder de vele ‘Vierges noires’ die tentoon staan in die romaanse kerken verspreid over de Westerse wereld. Alle het werk van grote kunstenaars die hun naam verborgen hielden want hun naam was hun kunstwerk niet waardig, het beeld sprak voor zichzelf.
Vandaag - of hoe de wereld draaien kan - vandaag heb je de naam nodig om te weten dat een werk kunst is, want zonder naam wordt het niet bekeken, gaat men eraan voorbij, is het waardeloos, het mag nog zo goed en nog zo mooi zijn. Integendeel zelfs, heden ten dage vreest men - Borremans - een ‘mooi-schilder’ genoemd te worden.
Of, onlangs nog, op het scherm, het bieden op een aquarel, een postzegel groot, in een enorm kader onder glas. Wij, ik, we zouden eraan voorbijgaan maar omwille van de naam van de maker ervan, Tuymans bijvoorbeeld, wordt het een kunstwerk en wel een - voor wat het is - van grote waarde.
Alleen omwille van de naam erop. Wie houdt men hier in het ootje?.
Heeft een werk de naam van de maker nodig om ‘Kunst’ te zijn, of anders gesteld, heeft een werk er nood aan als Kunst gezien te worden, kan het niet beoordeeld worden als ‘een werk’ door om het even wie gedacht of gemaakt?
La Vierge Noire, in het kerkje van Marat, Puy-de-Dôme, gemaakt door een illustere onbekende, hij kerfde zijn naam niet in de sokkel, is dit niet de grootste kunst die je ontmoeten kunt nowadays?
Bijlagen: Doc1 Marat V.N..docx (1.1 MB)
28-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2020 |
Intensiteit. |
Maar in het leven wordt men dweper in alles wat ons het meest beroert, want, hoe ouder men wordt hoe intenser alles beleefd wordt, vooral door iemand die zich beweegt in het landschap dat ik zo graag dit van de geest noem, en het gebeurt dat we daar bezocht worden door wat we als grote poëzie ervaren. Zo was er op Kerstdag de zin van Rilke, gelicht uit een brief van hem, een brief van 13 december 1903 - een goede vriend stuurde me die - ‘Sie sollen nicht ohne einen Gruss van mir sein, wenn es Weihnachten wird.’
Een zin die ik bewaren wil omwille van de geladenheid die ik erin lees. En ook, Weihnachten, Kerstdag is voor jou, een chalet in de bergen in de winter en het vuur in de haard; is voor jou, het gedicht, ‘Antico inverno’ van Salvatore Quasimodo waarvan je, je nu de eerste regels herinnert in het weinige Italiaans dat je nog overhield:
Desiderio delle tue mani chiare nella penombra della fiamma sapevano di rovere e di rose, di morte ...
of,
‘het verlangen van je blanke handen in de schemer van de vlammen, ruikend naar eikenhout en naar rozen, ruikend naar wat is van de dood…’
en dit op winteravonden met haar bij het vuur gezeten of neerliggend op de schapenvacht. Of, hoe vol, hoe geladen met wat van vroeger was, woorden kunnen zijn.
Eens waart je in de B & B, ‘I Fiamminghi’ in Toscane. We zaten voor de haard na het avondeten, ik heb het gedicht - ik had het van buiten geleerd - opgezegd, kijkend naar het gezelschap. Hebben ze het begrepen, ik weet het niet maar toen ik zweeg, de stilte van de vlammen over hen.
Het overige van het gedicht, moet ik nu gaan opzoeken, het is iets over vogels en zaden in de sneeuw, maar ik weet dat het eindigt op: ‘E noi fatti d’aere’, en wij, gemaakt van wat lucht.
Het is alsof in deze luttele lijnen, een belangrijk moment in mijn leven gestold ligt, impressies van toen vermengd met de ogenblikken die van nu zijn, wetende dat dit van vroeger, immer aanwezig zal blijven in het nog komende. Ik, zoals Quasimodo het zegt, fatto d’aere.
Zo besta ik dan, zoals zovele van mijn vrienden en kennissen, zoekend naar een middel om al deze herinneringen in tekens om te zetten, opdat iets ervan behouden zou blijven en er niets meer zou kunnen aan gewijzigd worden, niets in min, maar veel in meer. Aldus ben ik het medium waarlangs alles zich opnieuw voltrekken kan, waziger steeds en meer en meer herleid tot de essentie ervan, de sappen ervan, de zaadcellen ervan.
Zoals ik me uit de ‘Dokter Zhivago’ van Boris Pasternak nog herinner hoe Yuri’s moeder begraven wordt en Yuri, knaap nog, de nacht doorbrengt in een cel van het klooster met door het raampje, het zicht op de tuin met de bevroren groenten. Ook dit beeld blijft bewaard in mij, lijk zovele andere zaken nog, alsof ik die zelf heb beleefd, zelf heb neergeschreven.
*
Hij denkt, alles samen genomen, het gaat goed met mij. Ik voel dat ik leef, ik voel dat de geest beweegt in mij, ik voel dat de wereld zich buigt over mij; dat wat ik denk Elohim, God te zijn, zwelt omheen mij en dat ik me wegschrijf in het Zijnde; dat ik, op momenten zoals deze, schrijvend, totaal opgezogen ben door het Zijnde - zoals het met Spinoza zeker gebeurde – opgezogen door wat was, en ook door wat nog komen zal.
Het gaat me heel goed, schrijvend in de cirkel licht over me – la Luz siendo Dios que desciende (Garcia Lorca) - en in meer is er een opening, naar iets dat gebeuren kan, nu, morgen, overmorgen, iets totaal vreemd maar ook iets beloftevol.
Mahler op de radio. Hij denkt het gaat me inderdaad zeer goed. Ik voel me wel met de dag ouder worden, maar ik voel dit niet als een zwaarte maar wel als een lichtheid, een helderheid, een stilte ook die me aanzet weg te duiken in de vijver van de geest en er in weg te drijven tussen het eendenkroos.
Badend in het licht.
27-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2020 |
Bijbelfanaat. |
De Bijbelfanaat die ik ben is nog altijd in de sfeer van wat ik de voorbije dagen schreef, in de sfeer van de traditie die ook is van wat ons overstijgt, die ook is van het sacrale, Ik kan er moeilijk van weg omdat ik, eens de Bijbel binnen, het Boek der Boeken, literatuur én geschiedenis is en dat ik altijd in bewondering heb gestaan voor wat de schrijvers ervan, twee duizend jaar en meer geleden, hebben neergezet. Ik heb een band met hen omdat ik denk te schrijven in de verlenging van wat zij schreven, generaties en generaties voor mij, de geest van ons wijzend in dezelfde richting, deze van het Onnoembare.
Dit is ongeveer wat ik antwoordde aan de vriend die me belde een paar dagen terug, om me te zeggen dat ik de enige ben onder zijn vrienden en kennissen die het woord Bijbel, niet alleen nog vermeldt maar er ook over schrijft, alsof alles erin ook de waarheid zou zijn. Je bent een grote uitzondering op de regel, zegde hij, want ook Spinoza geloofde niet in de Bijbel. Baruch Spinoza, wist hij, werd door Albert Einstein hoog geprezen want Einstein geloofde in de God van Spinoza, de God die zichzelf openbaart in de harmonie van het Heelal, al wat is, een beeld van God zijnde.
Mijn vriend leerde me niets nieuws. Ik denk zelfs - al zegt Spinoza het (misschien) niet, hij moet er toch aan gedacht hebben - dat het Universum de materiële vorm is van God.
En ook, wat die vriend zeker niet weet is, dat ik met de Bijbel werd besmet door de woorden van een rijzig man met een vreemde naam die in de jaren vijftig van de vorige(!) eeuw in mijn leven is opgedoken: Immanuel Velikovsky, een Russische jood, die me met zijn woorden - hij sprak een abominabel Engels - in de ban heeft gebracht omdat hij een antwoord had op wat als een onmogelijk iets in de Bijbel stond opgetekend: de stilstaande zon en maan tijdens het gevecht van Israël, de troepen van Joshua, tegen de legers van vijf Amorietische koningen. De dag, na ik die man met die vreemde naam had gehoord ben ik zijn boek ‘Worlds in Collision’ gaan kopen in de ’Smith & Son’ bookshop op de Adolf Maxlaan in Brussel. En, de verkoper was verbaasd over het aantal van die boeken die hij dezelfde dag had verkocht.
Ik was dus niet de enige die getroffen was geweest door wat die man vertelde op televisie. Sedertdien is Velikovsky niet meer weg geweest uit mijn leven en wie Velikovsky vernoemde, vernoemde de Bijbel, omdat hij met zijn theorie - over de komst van Venus - vertrokken is uit de Bijbel en deze altijd strikt heeft gevolgd, even strikt als hij die na Velikovsky is gekomen, wijlen Robert De Telder[1] wiens leven hierdoor een nog grotere wending kende dan dit van mij.
En, dan is er wat de Bijbel zelf betreft, is er nog een ander voorval te vermelden, namelijk dit van het boek ‘East of Eden’, van John Steinbeck, waarin de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘timshel’, gehaald uit de King James’ Bible van 1611, een belangrijke item is. Van dan af is mijn voorliefde voor de King James’ Bible ontstaan.
Er waren/zijn er dus twee die me besmet hebben met de Bijbel: Steinbeck voor wat de vertaling ervan betreft, Velikovsky voor de geschiedenis erin. Een besmetting die heel diep is doorgedrongen, een groot hoofdstuk in mijn leven, up to now.
Of hoe we niet allen gevormd worden door de traditie maar ook door de boeken die we lazen, de boeken die we ons eigen maakten.
[1] Robert De Telder (1948 - 2020) die in zijn boek ’Tijd der Tijden’, de geschiedenis heeft geschreven van de volkeren van het Oosten, vertrekkende vanuit het Oude Testament.
26-12-2020, 05:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-12-2020 |
Kerstdag, Kerstmis. |
Het is een groot verhaal, een kind geboren uit een moeder bevrucht door de geest van God, een kind komend uit de schoot van het Universum. Een groter geboren kun je niet schrijven en in zijn grootheid, in zijn allesomvattende grootheid, wil ik het aanvaarden als ik zie wat er uit dat kind is voortgekomen. Neen, hoe het ook gebeurde, lichtzinnig kan ik er niet over oordelen, wel met veel respect, zelfs al denk ik dat zijn geboorte pas waarde heeft gekregen na zijn kruisdood op Golgotha, pas dan zal men geweten hebben wie hij was en hoe zijn geboorte moet ontstaan zijn.
Hoe dikwijls heb ik het verhaal niet gelezen en gehoord, een laatste maal, met de kinderen in de crypte van de Sint- Baafskathedraal, om middernacht of vroeg in de morgen. een mooi verhaal, ontroerend, innemend en o zo, eenvoudig, een kind geboren in een stal omdat er geen plaats meer was in de herberg, geboren onder goed gesternte en engelengezang, gehoord door de herders die in de velden lagen.
De schrijver ervan heeft zich uitgeleefd in zijn woorden en we hebben hem gevolgd tot op heden. En jij, je wilt het aanvaarden zoals je het altijd gehoord hebt, een eerste maal uit de mond van je moeder. Het is, als verhaal, met de jaren in jou gegroeid en je wilt er geen jota aan wijzigen.
En hoe wijs het niet werd binnen gebracht, precies op de dag van de terugkeer van het licht: Jezus, geboren als overwinnaar van de duisternis die over de mens hing, na de val van Adam en Eva, Jezus de verlosser.
Vandaag echter stellen we ons vragen over die verlossing, verlossing van wat eigenlijk, van de zonde, en dan, welke zonde? Want de zonden van toen - Gomorra en Somorra, of andere, sex related - zijn het nog deze van nu?
En, is het de verlossing van de zonde die Jezus op het oog had, zoals gewild door de Vader, als hij gestorven is op het kruis of, hebben wij gedacht dat het om deze reden was dat hij zich, omwille van zijn Vader, heeft laten kruisigen of gekruisigd werd?
Kerstdag de geboorte van het kind van God, dat we allen zijn. En, wist Boris Pasternak, elke geboorte is een onbevlekte 'ontvangenis'. Houden we het daarbij, maar deze van Jezus een uitzondering, één omkranst met Licht.
Of wat Traditie doet met ons.
25-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |