 |
|
 |
|
|
 |
02-01-2021 |
Wie ik ben en hoe ik ben. |
Zeg me van waar ik vertrek elke dag en ik zal je zeggen wie ik ben, want als ik het ene weet, weet ik het andere.
Aan jullie, vrienden die mijn blog lezen wil ik zeggen dat hij die schrijft is van alle plaatsen waar hij zich ooit bewust bevond, dat hij is van al die bewuste ogenblikken, dat alles eruit in en over elkaar ligt, het heden gegroeid uit het voorbije en het komende gegroeid uit het heden; realiteit en droom zich vermengend, zodat het geschrevene, de kleur en de smaak heeft van melk in koffie, en koffie in melk, crèmekleurig, de realiteit niet duidelijk afgelijnd, droom en verbeelding niet wazig-wit, maar beide gevoileerd.
En een tweede bemerking, even belangrijk en voortvloeiend uit de eerste, wat geschreven wordt begint niet met de eerste regel van de eerste paragraaf, het begint met al wat er is aan voorafgegaan, geschreven of in gedachten geborgen gebleven.
Zo begint dit geschrift niet op deze dag van 2 januari maar is dit al lang geleden begonnen. Liggen de wortels ervan ver in het voorbije, én bij mijn ouders, grootouders en de vele geslachten ervoor, én bij alle gebeurtenissen en omstandigheden die geleid hebben tot de persoon die ik nu ben, de persoon die ik niet duidelijk omschrijven kan.
En ik durf eraan toevoegen, zonder blos op de wangen, dat de basis ervan, om te beginnen, bezeten werd door de stand van sterren en planeten op het ogenblik van zijn geboorte of conceptie, al is er hierover niets bewezen of kan er niets bewezen worden, maar het is het gevoel dat ik afleid uit het feit - of de feiten - dat we allen voortdurend bestraald worden door golven particules, komende vanuit het hart van de Kosmos. Umberto Eco wist dit ook want voor hem was schrijven een kosmische aangelegenheid.
En nu, aangekomen waar ik ben, houd ik over mij en treed ik binnen in de ontzaglijke massa geschriften en gedachten van anderen die ik me, dan toch ten dele, heb eigen gemaakt en uitdraag alsof ze van uit mij zijn ontstaan. Zo is het dat sommige dagen van mij overheerst worden door het religieus-metafysische denken, om dan op andere dagen sterk rationeel over te komen. Echter zelden, zo hoop ik, gebeurt het dat er niet het betrachten is, alles voor te stellen op een duidelijk vatbare wijze.
En er is nog iets, maar zeker ben ik niet, het kan, hoe vreemd dit ook moge lijken, dat alles beïnvloed wordt door ons intellectueel bioritme dat gedurende een zestiental dagen afdalend is en een zestiental dagen opgaande, daarop geënt ons emotioneel bioritme, dat gespreid over achtentwintig dagen zijn hoogte- en laagtepunt bereikt. Om dan volledigheidshalve ook te spreken over ons fysisch bioritme, dat wellicht ook aanwezig is maar voorzeker ook sterk beïnvloed wordt, dan toch wat mij betreft, door de uren slaap die ik ken en de pijnen van de leeftijd waaraan ik niet ontsnap.
Er is dus, in ons, een wereld van positieve, neutrale en negatieve krachten aanwezig die ons aanzetten dit te doen of dat te laten; dit te interpreteren als hoogstaand, en dat als minderwaardig, maar, wat mij aangaat, hoe die krachten mijn houding of wil bepalen weet ik hoegenaamd niet. Ik weet enkel dat, van het ogenblik dat ik me vragen begin te stellen, ik een complex geval ben.
En dit “complexe’ ben ik, of hoe je me nemen moet.
02-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-01-2021 |
Het herbeginnen |
Hoe jong ben je nog na al die jaren; hoe ben je nog geïnspireerd door wat de toekomst je nog voorhoudt, tenminste zo er nog een toekomst is die de moeite is om erover uit te weiden? Want de dag die zich opent vandaag is een bijzondere dag, hij voelt aan als een nieuw beginnen, al is het niet, al is het maar een voortzetting van de dagen ervoor naar de dagen erna, een opstaan en een slapen gaan en wat er is van de dag tussenin, het kader omheen de dingen die afkomen op jou en, voorbijgaan.
Je bent van de dingen die voorbijgaan, niets meer, niets minder, alleen kun je er een wrong aangeven, kun je er een kleur aan toevoegen, kun je de dingen verrijken door ze niet te laten voorbijgaan, maar ze te houden, al was het maar even, om hen een bestaan te geven door ze te beademen, zodat het geen dingen meer zijn, maar levende aanwezigheden waar je, je mee vermengen kunt, zo dat ze zijn als van jou en jij van hen. Een wisselwerking waarop je positief wilt ingesteld zijn.
Waar het op aankomt is een waarde, een volume geven aan de kleine dingen in je dagen; de dingen die je amper opmerkt een bestaan mee te geven: de lichtinval in een glas, een orchidee die uit een knop springt, de regen tegen het raam of de wind om het huis. Je wilt dit alles kennen, dit alles noteren in je geest om het mee te nemen op je wegen, nu je er nog bent.
Nu je er nog bent, een dubbel leven te leiden, te zien wat je ziet, te horen wat je hoort en je conclusies te trekken over al wat is en je verbondenheid ermee, je stille vreugde omdat is wat is. In een woord, bewust te zijn dat ze er zijn en te weten dat jij er bent, jij om het op te merken alsof het je bestemming was het te zien.
Het is niet omdat het de eerste dag is van het jaar dat je nu anders wilt gaan leven, bewuster, voller. Het is altijd je betrachten geweest, maar je wilt dit bekrachtigen, je wilt dit vandaag onomwonden verklaren opdat het doordringen zou, meer dan ooit, tot de diepste vezels van je bestaan, deze vorm van leven zien als een ritus, als een dagelijks gebed.
Het is je duidelijk, je acht het nodig dit te herhalen, dit te bevestigen want het is tot jezelf dat je, je richt, je kent jezelf, je weet hoe vlug je verdwijn in die machine van jou die automatisch handelt zonder er bij na te denken. Je kunt je dit niet meer permitteren op je leeftijd. In feite heb je, het je nimmer kunnen permitteren, maar toch, het gebeurde regelmatig. De enige momenten dat het zeker niet gebeurde waren de momenten dat je schreef, dat je leefde en bewoog in je gedachten, met de wereld veraf, ergens over de heuvels van het land, in een bar dal waar niets groeide.
Het overkomt je nog, maar als er nog iets aan te verhelpen valt is het nu dat het moet gebeuren. Je hebt werkelijk geen tijd niet meer te verspillen. Van deze dag af heb je elk ogenblik broodnodig om in leven te blijven en geen levende dode te worden.
*
En voor jou, mijn vriend, dat de wijsheid het hale op de tegenspoed en de verwondering over wat het leven is je dagen overspoele, je dagen die ik je nog lang, gelukkig en vruchtbaar toewens.
01-01-2021, 05:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-12-2020 |
Het jaar dat zich sluit. |
Er is maar één 31 december, de klip waar je omheen moet om het nieuwe jaar te beginnen. Evenwel inbeelding maar: een rustpunt dat er zou zijn, een afbakening van wat was en een deur geopend op het komende. Dit is hoe we redeneren in dit land, het oude boek volgeschreven, nu op zij gelegd en het nieuwe al half geopend.
We tellen de dagen niet die er zijn voorbijgegaan, de maanden noch de jaren, dit is voor later als we er niet meer zullen zijn. Vandaag is van het ogenblik van het er nog zijn in de wereld, we koesteren het, we stellen ons erop in, met alle krachten ons ingegeven, ons toegefluisterd vanuit een onbekende hoek of plaats wat we veelvoudig herhalen hier en elders.
Ontstaan uit de oergrond, opgegroeid in de opeenvolging van dagen tot waar we gekomen zijn, hebben we het hoofd geschud en verbaasd gekeken waar we zijn aangekomen, heel wat verder dan halverwege, waar Dante stond, eerder halverwege naar het einde toe of verder nog, het einde liggend als een waakhond aan de voordeur, wachtend.
Je weet het allemaal, je nam er kennis van en je neemt het mee telkens als je schrijven gaat hoe de dagen over jou zijn heengegaan in goede en minder goede, je verheugend en je kwetsend.
Wat houd je nog van al wat was? Niet veel denk je. Niets denk je, wat was ligt gestapeld met een doek erover, een doek waar je op neer kijken kunt als je het willen zou, maar liefst niet, je zou wel eens geneigd kunnen zijn het doek weg te nemen en de dingen die er zijn je overvallen zouden, met messen gewapend, het ganse pak van draden en knopen in elkaar verweven, en als dusdanig niet meer te ontrafelen, omdat alles zo innig in elkaar en niet meer te scheiden, toch vandaag niet en ook niet morgen. Later zie je wel, tenminste als er nog een later zijn zou.
Het is maar dat dit een sluitingsdag is, eerder al een overhellen naar wat nog te verwachten is, zelfs al is het niet veel, maar je bent gemaakt om uit te kijken naar verwachtingen waarin je, je hullen wilt als met een deken in de winternacht, buiten, voor het open vuur gezeten.
Blijvend, ben je hier op ingesteld, omdat het je aard is, je eigenheid om vooruit te lopen op wat er komen gaat. Al valt het soms anders uit dan verwacht. Zo beter er vandaag geen te hebben, of dan toch je te matigen in wat op jou komt afgerend.
Zo de stilte van de nacht ingegaan, de ogen gesloten op wat de morgen brengen zal: het licht zal er zeker zijn, het is er altijd, de ene zekerheid die er is voor de sterveling die we zijn, het licht van de dag en, het grote, eeuwige Licht van de dagen erna.
Op deze wijze, met deze gedachten begin ik de laatste dag van het jaar 2020.
31-12-2020, 04:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-12-2020 |
Een dag in het jaar. |
Een zin die ik noteerde van een groot schrijver - de grootste? - van bij ons, Stefan Hertmans:
‘Schrijven blijft voor mij een gevecht. Het moeilijkste vind ik dat je telkens terug moet naar het naakte punt waar niets is en van waaruit de woorden moeten komen’.
Ik ken dit gevoel, ik had die zin ook kunnen schrijven, maar niet zo klaar en dringend als Hertmans. Het is iets dat zich elke dag van het jaar voordoet, het moment waar ik terecht kom op het einde van mijn blog, in een woordeloos dal, wetende dat ik van daar buit weer opklimmen moet op zoek naar nieuwe horizonten, nieuwe, even presterende gedachten.
Het is, zoals het al zo dikwijls werd gezegd en geschreven, une histoire sans fin, eine Geschichte ohne Ende: een bijna mystiek gebeuren. En gisteren, gebruik makend van de gelegenheid, stuurde een vriend me ook iets mystieks, over weidebloemen in zijn tuin en de Song of Songs van niemand minder dan koning Salomon. Het heden gemengd met wat is van drieduizend jaar geleden, in een handomdraai bij elkaar gesprokkeld op een bed van Latijnse gezangen.
Mijn God, wat een wereld, deze van de scheppende mens, een altijddurend pogen om met schroom te benaderen wat van die God in ons aanwezig is. Soms is het weinig, soms overstijgt het al wat is, is het een passage in een symfonie van Beethoven - Klara die weg is van Beethoven in deze dagen - en zijn muziek die ons overweldigt keer op keer, zoals een vader zijn kinderen.
Het is duidelijk vandaag een dag in het jaar waarvan ik gebruik wil maken om te zeggen wat ik elke dag zeggen wil als ik aan het schrijven ga en niet meer weet wie ik ben of waar ik heen wil gaan om er lang te blijven. Er te blijven om niet meer terug te keren.
Dit mijn vriend, zijn mijn woorden vandaag, ze zijn zoals van een zwaluw over het water van de vijver neergeschreven. Hierin een dimensie van vriendschap waar de dood ons niet bedreigen kan, zelfs al zou hij komen, aan de avondschemer toegevoegd als een zegen van de hemel, om beter te ontwaren, wat te ontwaren is van het hier en de eeuwigheid.
Ik laat je ze om het jaar af te sluiten en om het nieuwe te beginnen, de dagen in, sterk en moedig als een overwinnaar van alle kwalen en een genieter van alle vreugden die je ontmoet op je weg.
Het ga je goed, het ga je heel goed.
30-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-12-2020 |
Een mens van drieënnegentig. |
Een 'andere' geboorte om de dag te beginnen, deze van de schrijver van deze woorden. Een geboorte in de sneeuw, ver terug al in de tijd, in het jaar 1927, dat niet begon zoals met wat ik hoorde, uit de ‘Saul’ van George Frideric Händel vanmorgen ‘In sweetest harmony they lived’; noch begon met een gedicht van Szymborska: ‘Er is veel gebeurd wat niet had mogen gebeuren’, maar het was toen dat ik het eerste licht zag dat ik toen nog niet kende als licht, pas jaren later zou dit gebeuren.
Te vroeg of te laat, maar het gebeurde zoals er maar al te veel zaken gebeuren die onopgemerkt voorbij gaan, de tijd in als die zou bestaan, om terug te blikken, nu, naar wat was en wat niet was maar had kunnen zijn, een wereld van verschil, but it wasn’t in sweet harmony he lived, why should he have been an exception?.
De wereld is over hem heen gegaan met horten en stoten, in zaligheid en geslotenheid, in warmte en in kilte, geborgen en uitgezongen in woorden. Teveel woorden - too many notes zoals bij Mozart - om wel te zijn; maar vooral geen bitterheid om wat was, neen, zeker niet, wat was, was wat komen moest, niet dat het opgetekend stond in het Boek van Psalm 139, maar de omstandigheden van het leven hebben er hem naar toe geleid, zoals de omstandigheden van het plantje hierbij, dat hij gered heeft - is het een redding geweest? - van de pletrol die de rotsgrond effende van Cabo de las Huertas, gemaakt hebben dat het hier wordt meegegeven
Zoals het leven gemaakt heeft dat ik hier, de dag van mijn 93ste deze woorden schrijven zou, gelouterd van het vele dat er geweest is en nu samen gebracht in een paar woorden, die ik schrijven wou op etspapier met gedroogde bloemen en planten erin verwerkt, zoals ik het zag, een dag in een papiermolen in …, ja zeg het me, de jaren hé.
Omdat ik weet hoe zacht etspapier kan zijn aan de vingers, omdat ik weet hoe ik het snijden moet, niet met een mes, niet de boorden strak gelijnd, maar korrelig gehouden, lijk woorden die korrelig van inhoud zijn. Zoals ik altijd, en dan toch zeker, de laatste jaren, geschreven heb, als verliefde van het woord, ook dat, dat van in den beginne was.
Hoe het verder moet? Wel, er is geen stop gezet, er hoeft geen herbeginnen, we gaan verder zoals het geweest is, niet overmoedig, niet op een andere weg in een ander landschap, neen, vertrouwend op wat was en in de geest en de stijl die was. Altijd denkend aan wat mijn gezel, T. S. Eliot me leerde: ‘the only wisdom we can hope to acquire is humility, hulility is endless’. Ik zegde het al, vroeger, het komt uit zijn ‘Four Quartets’.
Het is in elk geval iets dat ik beoog, of ik er toe kom weet ik niet, maar het hopen te bereiken is al een goed begin, en het is op het beginnen dat het aan komt voor een mens van drieënnegentig.
29-12-2020, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-12-2020 |
Kunst. |
Er is veel gebeurd Wat niet had mogen gebeuren En wat had moeten beginnen Is niet begonnen.
Evenwel…
De lente zal naderbij komen, En het geluk onder andere. De vrees zal stad en land verlaten.
Naar Winslova Szymborska, gedicht me toegestuurd als wensen voor een jaar zonder vrees, zo denk ik toch. In elk geval verrast, en met klare blik ontvangen.
Winslova Szymborska (1923-2012), Nobelprijs Literatuur 1996, was, als ik mijn dagboek van dat jaar opensla, geen onbekende, echter, met de jaren, ben ik haar en haar poëzie totaal vergeten.
Nu, met het kort gedicht dat ik overnam vóór mij, begrijp ik, beter dan vroeger - ik ben ruimer van geest geworden - welke uitzonderlijke dichteres ze is. Uitzonderlijk in deze zin dat je, haar lezend, weet dat ze een zeer eigen stijl heeft, dat elk gedicht van haar te herkennen is, als van haar en dat, zelfs vertaald, haar poëzie het teken draagt van een sterke persoonlijkheid. Ik neem aan dat ze als Poolse een Nobelprijs waardig was.
Maar bezit ik eenzelfde persoonlijkheid? Hebben velen die me lezen het gevoel dat ik een persoonlijke, wellicht verouderde, stijl er op na houd. Is het zo dat mijn lezers denken over mij?
Zo uitzonderlijk zou het echter niet zijn. Ik ken nog persoonlijkheden uit mijn omgeving wiens naam ik niet nodig heb om hun poëzie, hun doeken of beeldhouwwerken te herkennen. Hun werken reveleren me onmiskenbaar alles over hun naam, want hun kunstvaardigheid is hun naam, is hun eigenheid, zoals het de eigenheid was van de beeldhouwers van de kapitelen in Moissac, in Vézelay en in zovele andere abdijen, kerken en kathedralen van de middeleeuwen. Vooral dan zoals ik het beleefd heb in Auvergne, in Cantal, en in andere regionen van Frankrijk, te veel om op te noemen. Kunstenaars die hun naam verborgen hielden, iedereen in hun omgeving wist wie ze waren en welken beelden ze gebeiteld hadden en dit volstond hen. Ze dachten niet aan hen die vijf, zes, zeven eeuwen na hen zouden opduiken om hun werken, het resultaat van hun perfect vakmanschap, te bewonderen. Het zelfde voor de afbeeldingen van de Maagd Maria’s, in het bijzonder de vele ‘Vierges noires’ die tentoon staan in die romaanse kerken verspreid over de Westerse wereld. Alle het werk van grote kunstenaars die hun naam verborgen hielden want hun naam was hun kunstwerk niet waardig, het beeld sprak voor zichzelf.
Vandaag - of hoe de wereld draaien kan - vandaag heb je de naam nodig om te weten dat een werk kunst is, want zonder naam wordt het niet bekeken, gaat men eraan voorbij, is het waardeloos, het mag nog zo goed en nog zo mooi zijn. Integendeel zelfs, heden ten dage vreest men - Borremans - een ‘mooi-schilder’ genoemd te worden.
Of, onlangs nog, op het scherm, het bieden op een aquarel, een postzegel groot, in een enorm kader onder glas. Wij, ik, we zouden eraan voorbijgaan maar omwille van de naam van de maker ervan, Tuymans bijvoorbeeld, wordt het een kunstwerk en wel een - voor wat het is - van grote waarde.
Alleen omwille van de naam erop. Wie houdt men hier in het ootje?.
Heeft een werk de naam van de maker nodig om ‘Kunst’ te zijn, of anders gesteld, heeft een werk er nood aan als Kunst gezien te worden, kan het niet beoordeeld worden als ‘een werk’ door om het even wie gedacht of gemaakt?
La Vierge Noire, in het kerkje van Marat, Puy-de-Dôme, gemaakt door een illustere onbekende, hij kerfde zijn naam niet in de sokkel, is dit niet de grootste kunst die je ontmoeten kunt nowadays?
Bijlagen: Doc1 Marat V.N..docx (1.1 MB)
28-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2020 |
Intensiteit. |
Maar in het leven wordt men dweper in alles wat ons het meest beroert, want, hoe ouder men wordt hoe intenser alles beleefd wordt, vooral door iemand die zich beweegt in het landschap dat ik zo graag dit van de geest noem, en het gebeurt dat we daar bezocht worden door wat we als grote poëzie ervaren. Zo was er op Kerstdag de zin van Rilke, gelicht uit een brief van hem, een brief van 13 december 1903 - een goede vriend stuurde me die - ‘Sie sollen nicht ohne einen Gruss van mir sein, wenn es Weihnachten wird.’
Een zin die ik bewaren wil omwille van de geladenheid die ik erin lees. En ook, Weihnachten, Kerstdag is voor jou, een chalet in de bergen in de winter en het vuur in de haard; is voor jou, het gedicht, ‘Antico inverno’ van Salvatore Quasimodo waarvan je, je nu de eerste regels herinnert in het weinige Italiaans dat je nog overhield:
Desiderio delle tue mani chiare nella penombra della fiamma sapevano di rovere e di rose, di morte ...
of,
‘het verlangen van je blanke handen in de schemer van de vlammen, ruikend naar eikenhout en naar rozen, ruikend naar wat is van de dood…’
en dit op winteravonden met haar bij het vuur gezeten of neerliggend op de schapenvacht. Of, hoe vol, hoe geladen met wat van vroeger was, woorden kunnen zijn.
Eens waart je in de B & B, ‘I Fiamminghi’ in Toscane. We zaten voor de haard na het avondeten, ik heb het gedicht - ik had het van buiten geleerd - opgezegd, kijkend naar het gezelschap. Hebben ze het begrepen, ik weet het niet maar toen ik zweeg, de stilte van de vlammen over hen.
Het overige van het gedicht, moet ik nu gaan opzoeken, het is iets over vogels en zaden in de sneeuw, maar ik weet dat het eindigt op: ‘E noi fatti d’aere’, en wij, gemaakt van wat lucht.
Het is alsof in deze luttele lijnen, een belangrijk moment in mijn leven gestold ligt, impressies van toen vermengd met de ogenblikken die van nu zijn, wetende dat dit van vroeger, immer aanwezig zal blijven in het nog komende. Ik, zoals Quasimodo het zegt, fatto d’aere.
Zo besta ik dan, zoals zovele van mijn vrienden en kennissen, zoekend naar een middel om al deze herinneringen in tekens om te zetten, opdat iets ervan behouden zou blijven en er niets meer zou kunnen aan gewijzigd worden, niets in min, maar veel in meer. Aldus ben ik het medium waarlangs alles zich opnieuw voltrekken kan, waziger steeds en meer en meer herleid tot de essentie ervan, de sappen ervan, de zaadcellen ervan.
Zoals ik me uit de ‘Dokter Zhivago’ van Boris Pasternak nog herinner hoe Yuri’s moeder begraven wordt en Yuri, knaap nog, de nacht doorbrengt in een cel van het klooster met door het raampje, het zicht op de tuin met de bevroren groenten. Ook dit beeld blijft bewaard in mij, lijk zovele andere zaken nog, alsof ik die zelf heb beleefd, zelf heb neergeschreven.
*
Hij denkt, alles samen genomen, het gaat goed met mij. Ik voel dat ik leef, ik voel dat de geest beweegt in mij, ik voel dat de wereld zich buigt over mij; dat wat ik denk Elohim, God te zijn, zwelt omheen mij en dat ik me wegschrijf in het Zijnde; dat ik, op momenten zoals deze, schrijvend, totaal opgezogen ben door het Zijnde - zoals het met Spinoza zeker gebeurde – opgezogen door wat was, en ook door wat nog komen zal.
Het gaat me heel goed, schrijvend in de cirkel licht over me – la Luz siendo Dios que desciende (Garcia Lorca) - en in meer is er een opening, naar iets dat gebeuren kan, nu, morgen, overmorgen, iets totaal vreemd maar ook iets beloftevol.
Mahler op de radio. Hij denkt het gaat me inderdaad zeer goed. Ik voel me wel met de dag ouder worden, maar ik voel dit niet als een zwaarte maar wel als een lichtheid, een helderheid, een stilte ook die me aanzet weg te duiken in de vijver van de geest en er in weg te drijven tussen het eendenkroos.
Badend in het licht.
27-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2020 |
Bijbelfanaat. |
De Bijbelfanaat die ik ben is nog altijd in de sfeer van wat ik de voorbije dagen schreef, in de sfeer van de traditie die ook is van wat ons overstijgt, die ook is van het sacrale, Ik kan er moeilijk van weg omdat ik, eens de Bijbel binnen, het Boek der Boeken, literatuur én geschiedenis is en dat ik altijd in bewondering heb gestaan voor wat de schrijvers ervan, twee duizend jaar en meer geleden, hebben neergezet. Ik heb een band met hen omdat ik denk te schrijven in de verlenging van wat zij schreven, generaties en generaties voor mij, de geest van ons wijzend in dezelfde richting, deze van het Onnoembare.
Dit is ongeveer wat ik antwoordde aan de vriend die me belde een paar dagen terug, om me te zeggen dat ik de enige ben onder zijn vrienden en kennissen die het woord Bijbel, niet alleen nog vermeldt maar er ook over schrijft, alsof alles erin ook de waarheid zou zijn. Je bent een grote uitzondering op de regel, zegde hij, want ook Spinoza geloofde niet in de Bijbel. Baruch Spinoza, wist hij, werd door Albert Einstein hoog geprezen want Einstein geloofde in de God van Spinoza, de God die zichzelf openbaart in de harmonie van het Heelal, al wat is, een beeld van God zijnde.
Mijn vriend leerde me niets nieuws. Ik denk zelfs - al zegt Spinoza het (misschien) niet, hij moet er toch aan gedacht hebben - dat het Universum de materiële vorm is van God.
En ook, wat die vriend zeker niet weet is, dat ik met de Bijbel werd besmet door de woorden van een rijzig man met een vreemde naam die in de jaren vijftig van de vorige(!) eeuw in mijn leven is opgedoken: Immanuel Velikovsky, een Russische jood, die me met zijn woorden - hij sprak een abominabel Engels - in de ban heeft gebracht omdat hij een antwoord had op wat als een onmogelijk iets in de Bijbel stond opgetekend: de stilstaande zon en maan tijdens het gevecht van Israël, de troepen van Joshua, tegen de legers van vijf Amorietische koningen. De dag, na ik die man met die vreemde naam had gehoord ben ik zijn boek ‘Worlds in Collision’ gaan kopen in de ’Smith & Son’ bookshop op de Adolf Maxlaan in Brussel. En, de verkoper was verbaasd over het aantal van die boeken die hij dezelfde dag had verkocht.
Ik was dus niet de enige die getroffen was geweest door wat die man vertelde op televisie. Sedertdien is Velikovsky niet meer weg geweest uit mijn leven en wie Velikovsky vernoemde, vernoemde de Bijbel, omdat hij met zijn theorie - over de komst van Venus - vertrokken is uit de Bijbel en deze altijd strikt heeft gevolgd, even strikt als hij die na Velikovsky is gekomen, wijlen Robert De Telder[1] wiens leven hierdoor een nog grotere wending kende dan dit van mij.
En, dan is er wat de Bijbel zelf betreft, is er nog een ander voorval te vermelden, namelijk dit van het boek ‘East of Eden’, van John Steinbeck, waarin de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘timshel’, gehaald uit de King James’ Bible van 1611, een belangrijke item is. Van dan af is mijn voorliefde voor de King James’ Bible ontstaan.
Er waren/zijn er dus twee die me besmet hebben met de Bijbel: Steinbeck voor wat de vertaling ervan betreft, Velikovsky voor de geschiedenis erin. Een besmetting die heel diep is doorgedrongen, een groot hoofdstuk in mijn leven, up to now.
Of hoe we niet allen gevormd worden door de traditie maar ook door de boeken die we lazen, de boeken die we ons eigen maakten.
[1] Robert De Telder (1948 - 2020) die in zijn boek ’Tijd der Tijden’, de geschiedenis heeft geschreven van de volkeren van het Oosten, vertrekkende vanuit het Oude Testament.
26-12-2020, 05:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-12-2020 |
Kerstdag, Kerstmis. |
Het is een groot verhaal, een kind geboren uit een moeder bevrucht door de geest van God, een kind komend uit de schoot van het Universum. Een groter geboren kun je niet schrijven en in zijn grootheid, in zijn allesomvattende grootheid, wil ik het aanvaarden als ik zie wat er uit dat kind is voortgekomen. Neen, hoe het ook gebeurde, lichtzinnig kan ik er niet over oordelen, wel met veel respect, zelfs al denk ik dat zijn geboorte pas waarde heeft gekregen na zijn kruisdood op Golgotha, pas dan zal men geweten hebben wie hij was en hoe zijn geboorte moet ontstaan zijn.
Hoe dikwijls heb ik het verhaal niet gelezen en gehoord, een laatste maal, met de kinderen in de crypte van de Sint- Baafskathedraal, om middernacht of vroeg in de morgen. een mooi verhaal, ontroerend, innemend en o zo, eenvoudig, een kind geboren in een stal omdat er geen plaats meer was in de herberg, geboren onder goed gesternte en engelengezang, gehoord door de herders die in de velden lagen.
De schrijver ervan heeft zich uitgeleefd in zijn woorden en we hebben hem gevolgd tot op heden. En jij, je wilt het aanvaarden zoals je het altijd gehoord hebt, een eerste maal uit de mond van je moeder. Het is, als verhaal, met de jaren in jou gegroeid en je wilt er geen jota aan wijzigen.
En hoe wijs het niet werd binnen gebracht, precies op de dag van de terugkeer van het licht: Jezus, geboren als overwinnaar van de duisternis die over de mens hing, na de val van Adam en Eva, Jezus de verlosser.
Vandaag echter stellen we ons vragen over die verlossing, verlossing van wat eigenlijk, van de zonde, en dan, welke zonde? Want de zonden van toen - Gomorra en Somorra, of andere, sex related - zijn het nog deze van nu?
En, is het de verlossing van de zonde die Jezus op het oog had, zoals gewild door de Vader, als hij gestorven is op het kruis of, hebben wij gedacht dat het om deze reden was dat hij zich, omwille van zijn Vader, heeft laten kruisigen of gekruisigd werd?
Kerstdag de geboorte van het kind van God, dat we allen zijn. En, wist Boris Pasternak, elke geboorte is een onbevlekte 'ontvangenis'. Houden we het daarbij, maar deze van Jezus een uitzondering, één omkranst met Licht.
Of wat Traditie doet met ons.
25-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-12-2020 |
Het bedroeft me. |
Het begint te spannen, hoe ik het ook draai of keer, 25 december is de Dag der Dagen. Eens december, vliedt alles er naar toe, wordt alles er door opgezogen. Het zit in onze genen, want we dragen het al zovele geslachten mee. Hopelijk komt er nimmer een storende factor die ons 25 december zou afnemen.
Ik denk eraan, niet dat ik er ga mee slapen maar, met de dood van God, zoals door velen geclaimd, komt de dood van de Zoon dichterbij en, of we nog de ingesteldheid hebben om ons te verheugen over de komst van het licht, in een wereld met een overdaad aan lichten, begin ik ernstig te betwijfelen.
Ik verneem ook dat het aantal ongedoopte kinderen met de jaren toeneemt. Kinderen die nimmer iets gehoord zullen hebben over God en zijn gebod, nimmer iets over de Bijbel, over Jezus. Nimmer de betekenis van zijn geboorte zullen kennen, noch de woorden die hij sprak, noch de betekenis van het kruis, van het kruisteken. Het einde dus van al wat centraal stond in de beschaving die in het Westen werd opgebouwd.
Hoe zullen ze opkijken naar gebouwen zoals een romaanse kerk, zoals een gotische kathedraal? Ik houd mijn hart vast en bedwing mijn tranen als ik denk aan de twee achterkleinkinderen van mij en de twee kleinkinderen van mijn echtgenote. Hoe kijk ik op naar hen als ongedoopten, bemin ik hen minder of bemin ik hen meer. Ik denk meer. Maar ik weet dat ze in hun leven iets zullen missen, een houvast, het weten dat de dood niet het einde is maar een herbeginnen.
Ik zal er niet meer zijn, maar met hen verdwijnt het sacrale uit de wereld, het verhevene dat het dagelijkse leven overstijgt.
Ikzelf weet niet wat er is na de dood, maar ik geloof vast dat de dood niet het einde is. Ooit dacht ik dat na mijn dood, het deeltje geest dat ik ben zou overgaan in de geest van een nieuwgeboren kind. Ik hoop dat het zal zijn in een wereld waar het sacrale nog overleven zal, in welke vorm ook, dat ik zal opgenomen worden in een gemeenschap waar nog enige vorm van een gerichtheid naar het eeuwige: bestaan zal.
We zien er naar uit, zonder er naar uit te zien.
En wat nog waar ik aan denk, ze zullen nooit Proust begrijpen als ze hem ooit nog lezen zullen, maar zeker niet Proust, zoals hij het vertelt in zijn ‘Recherche du Temps perdu’:
Souvent dans l’Évangile de saint Luc, rencontrant les deux points qui l’interrompent avant chacun des morceaux presque en forme de cantiques dont il est parsemé, j’ai entendu le silence du fidèle, qui venait d’arrêter sa lecture à haute voix pour entonner les versets suivants comme un psaume qui lui rappelait les psaumes plus anciens de la Bible.
En evenmin als Proust verder gaat:
Et plus d’une fois, tandis que je lisais, il m’apporta le parfum d’une rose que la brise entrant par une porte ouverte avait répandu dans la salle haute où se tenait l’assemblée et qui ne s’était pas évaporé depuis dix-sept (!) siècles.
Het zijn kinderen verloren voor wat de essentie en de basis van onze beschaving is. Het bedroeft oneindig, oneindig.
24-12-2020, 05:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-12-2020 |
Met open geest. |
Ik ben eergisteren niet buiten geweest om te zien of de conjunctie tussen de twee trage planeten, Saturnus en Jupiter zichtbaar was aan de hemel, een zeldzaam evenement [1] nochtans. Ook is het me ontgaan dat de zon haar verste zuidelijk punt aan de hemel had bereikt en nu aan het terug komen is in de richting van het Oosten, met als gevolg het lengen van de dagen, de terugkeer van het licht. Een evenement dat ons, tekenend voor de tijd waarin we leven, nog weinig raakt, wat niet het geval was voor onze verre voorouders evenmin als voor de Kerk die er de geboorte van Christus in plaatste.
Het was me ontgaan omdat ik te druk bezig was, en ben, met het herbekijken van mijn blogs van het jaar 2017, een poging om te bewaren wat ik van dan af geschreven heb. Er wacht me dus nog een lange beurt vooraleer ik aankom in het begin van het jaar 2020, dat ik waarschijnlijk pas op het einde van 2021 zal bereiken.
Het wordt aldus een ingewikkeld nieuw jaar: herzien wat ik al schreef en er tezelfdertijd de dagen 2021 aan toevoegen.
En wat mijn blog van gisteren betreft waarin ik ‘L’ Evangile’ van l’abbé Bruckberger heb bovengehaald, ik had ik er moeten aan toevoegen dat hij ook de vinger heeft gelegd op een voor de christenen belangrijke passage in het Evangelie van Lucas, namelijk, vers 18, 21, zijnde het antwoord van Jezus op de vraag waar het Rijk Gods zich bevindt, een normale vraag die we ons allen hebben gesteld, en het antwoord van Jezus, het bevindt zich binnen in jou - ‘the Kingdom of God is within you’ zegt de King James’ Bble - het is maar opdat je het weten zou. Maar Willibrordus en Osty hebben er schijnbaar last mee. Osty , vertaalt ‘au-dedans de vous’ door ‘parmi vous’ en voegt er in een voetnoot aan toe: ‘parmi vous, comme une réalité agissante. La traduction ‘au-dedans de vous, qui exprime une idée juste, semble déconseillée par le contexte.
Aldus twee paragrafen de ene met de zekerheid eigen aan ons zonnestelsel, de accuraatheid waarmede de planeten optreden in hun baan om de zon en anderzijds de speelsheid van het woord waar we mee geconfronteerd worden. In 1611 durfde men er geen probleem mee hebben, er stond wat er stond; dichterbij ons, is men bevreesd het te vertalen zoals het er staat, kijkt men zo gezegd naar de context, terwijl de vraag heel duidelijk wordt gesteld, zodat een duidelijk antwoord kan gegeven worden: het Rijk Gods is nergens anders dan binnen in jou.
Zo zag het de auteur van het Evangelie van Lucas het, zo dacht hij dat het antwoord van Jezus moet geweest zijn. Waarom dit antwoord niet aanvaarden met een open geest, aanvaarden wat er staat en erover nadenken welke betekenis de schrijver van het Evangelie er moet aan gegeven hebben om het zo vrank en vrij te schrijven?
Het is nochtans een mooi veelzeggend antwoord, een om mee te gaan slapen en het in de morgen terug op te nemen, wat anders, dan de corona- of vaccinperikelen.
[1] De conjunctie of samenstand van Saturnus en Jupiter is een zeldzaam gebeuren. De laatste maal was het op 16 juli 1623 en de eerst volgende keer zal het zijn op 15 maart 2080. De samenstand vond plaats op 21 december in het zuidwesten na het vallen van de avond. Sterrengids 2020, www.Stip media.
23-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-12-2020 |
Over het sluiten van het jaar. |
Ik heb al veel geschreven in mijn leven, zoals ik nu mijn dagen vul is het alsof ik anders niets heb gedaan; is het alsof ik in de morgen ben opgestaan, niet om de dag te beginnen maar eenvoudigweg om te schrijven, dat dit mijn opdracht was, het overige was tweedehands. In feite ik ben ervan bezeten.
Een vriend stuurde me gisteren, zoals het gebruikelijk is in dit land, zijn beste wensen, begeleid met de foto van een deur, de toegang tot een kartuizercel schreef hij eronder. Ik begreep het symbolische van zijn gebaar naar mij toe, hij wenste me die deur naar die cel omdat hij wist dat ik die elke dag opende om te schrijven, een plaats die ik nodig had om in afzondering te zeggen wat ik te zeggen had. Ook Stefan Hertmans in zijn ‘Bekeerlinge’ schreef/schrijft in zijn cel - een ganse nacht werkte hij aan een bepaalde passage ervan - ook Nooteboom kende zijn cel.
Ik heb die in de kleinste kamer van het huis, omgeven links en rechts, van mijn boeken. Niet van ‘de’ boeken, maar van die van mij, deze die ik las, die ik me min of meer eigen maakte, die een deel, een aanhangsel zijn van mij, dat me dan vergezelt waar ik ook heen ga of wat ik ook doe. Het is op deze wijze dat mijn vriend, hij ziet in mij zijn spiegelbeeld, evenzeer een man is met een aanhangsel van boeken van een andere categorie wellicht. Hij heeft het voorrecht een Latinist te zijn en in ‘zijn’ cel te verblijven tussen ‘zijn’ boeken. Zoals ik een andere vriend heb die deze dagen is afgedaald in zijn verre herinneringen om ons te vergasten op een zeer prozaïsche heerlijke wijze over bepaalde, wat hij noemt, kronieken uit zijn jeugd, prangend geschreven en opgeluisterd met beeld en klank. Een noodzaak voor hem om het jaar op een voor hem passende wijze af te sluiten. Zoals ik nog een jaarafsluiting verwacht van een ander iemand die ik ook mijn vriend wil noemen die het op zijn manier zal doen.
Allen schrijven ze van achter de deur van hun ‘kartuizercel’, zeker omgeven door ‘hun’ boeken. Ik voel me een van hen, met dien verstande dat ik al jaren schrijf, jaren en jaren, om te bereiken, eens en voor altijd, wat zij, elk jaar bereiken.
Zij deelden hun leven in, in periodes van één jaar, ik wou het doen in één periode die een gans leven dekt. Zoals Boris Pasternak met zijn Dokter Zhivago.
Zij slaagden in hun opzet, ik zag het te groot, te bombastisch. Het correcte woord dat ik voor de eerste maal in mijn leven gebruik het is tekenend voor de zelfontgoocheling waarmede ik het jaar afsluit. Zo gaat het in het leven.
Als ik er goed over nadenk is het omdat ik nog altijd geen goede eerste zin heb gevonden, een zin zoals Dante:
‘Nel mezzo del cammin di nostra vita / Mi ritrovai per una selva oscura...
Een zin die is als een bron in de woestijn, al ken ik er uit alle boeken die ik las maar één: ‘in den beginne was het Woord’, waarvan ‘l’abbé’ Bruckberger schreef: ‘Du premier mot l’Evangile de Jean crève le plafond du temps, il transcende les siècles et les générations qui se succèdent, il s’établit dans l’éternité[1].
Een zin die niet na te volgen is, niet te gebruiken zonder plagiaat te plegen, hij is onherroepelijk van en blijft van Johannes. Het is een alles dragende zin, de ene en de enige.
Eigenlijk de zin om een jaar mee te beginnen en een jaar mee af te sluiten.
[1] R.L.Bruckberger : L’Evangile, Ed.Albin Michel, 1976
22-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-12-2020 |
The stillness of a Chinese jar. |
Ik draag meer en meer het gewicht van mijn jaren. Ik wil er niet aan denken maar de confrontatie is me maar al te duidelijk, de pijn in mijn lichaam verdwijnt niet meer als ik schrijf, ze is als een stugheid, als een muur die opgetrokken wordt. Hopelijk dringt dit niet door in mijn woorden, in mijn verhalen.
Maar mijn blog achtervolgt me. Hij zuigt uit mij wat er aan woord te rapen is - ook deze zoals hierboven, die ik niet had moeten vermelden - en laat me leeg achter. Elke dag is het zo en elke dag moet ik nieuwe krachten opdoen om te herbeginnen. En mijn dagen verlopen in een hels tempo. Dit is het gevoel dat ik eraan overhoud als ik zie hoe vlug de cijfers stijgen, zodat wat ik schrijf getuigt van een zekere roekeloosheid. En waarom? Vroeger in mijn dagboek bleef alles gesloten, toegedekt, verborgen, nu is alles open en bloot, vergt het een concentratie die er niet altijd is. En er is dat, het ogenblik van het schrijven het ogenblik van de geest.
Immer tasten we af én wat van vroeger was én de betekenis ervan in het licht van waar we aangekomen zijn. Hierbij kunnen we ons enkel herhalen, met eventueel wat schakering in de kleur en de voorstelling, soms er nog iets aan toevoegen of iets verzwijgen. Dit was altijd zo en zal zo blijven..
En dit is de reden waarom ik, ondanks alles, een goed gevoel heb als ik neer ga zitten om te schrijven; weet ik soms welke vreugde het is je gedachten van het ogenblik op te tekenen, want eens zullen deze geschriften, hoe ook en waar ook, met je naam erop gekleefd, de tijdloosheid binnengaan en levend zijn in deze tijdloosheid; zullen bewegend zijn de ideeën die erin opgenomen werden, bewegend de gevoelens die erin ruimte zoeken, bewegend de poëzie die erin betracht werd en zullen de woorden a stillness bezitten:
the stillness, as a Chinese jar still moves perpetually in its stillness.
Omdat een Chinese vaas de hand is, én de spirit, van de maker ervan, dat het een beweging is naar binnen zoals T. S. Eliot het wist.
En mijn woorden zijn meer naar binnen gericht dan naar buiten en zo heb ik het gewild. Maar naar binnen of naar buiten het was steeds in de richting van het licht, de enige richting die gevolgd wordt door boom of plant, met omwegen mogelijks, maar immer naar het licht toe. Lijk een pijl uit een boog.
21-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-12-2020 |
James Joyce |
Ik kan echt niet voorbij - het zou me pijn doen - voorbij een blog van vroeger die ik vandaag terugvond en die ik hier herneem. Geloof me het is geen gemakzucht, neen, dit zou ik me niet vergeven, maar het is uit zuivere bewondering voor de schrijver ervan, James Joyce, dat ik deze passage hier uitzonderlijk herneem.
Ze komt uit, ‘A Portrait of the Artist as a Young Man’, gepubliceerd in 1916, and reprinted in 1960 in Penguin Books. Stephen Dedalus, de hoofdpersoon, heeft ‘zwaar’ gezondigd en omdat hij het niet aandurft te gaan biechten in de kapel van zijn college gaat hij te biechten in een kerk waar hij niet gekend is. En ik neem over van Joyce, Stephen in de biechtstoel:
He begun to confess his sins. Masses missed, prayers not said, lies
- Anything else, my child ?
Sins of anger, envy of others, gluttony, vanity, disobedience
There was no help. He murmured:
- I … committed sins of impurity
The priest did not turn his head.
- With yourself, my child?
- And … with others?
- With women, my child?
- Yes, father.
- Where they married women, my child?
He did not know. His sins trickled from his lips, one by one, trickled in shameful drops from his soul, festering and oozing like a sore a squalid stream of vice. The last sins oozed forth, sluggish, filthy. There was no more to tell. He bowed his head, overcome.
The priest was silent. Then he asked:
- How old are you, my child?
- Sixteen, father.
Blinded by his tears and by the light of God’s mercifulness he bent his head and heard the grave words of absolution spoken and saw the priest’s hand raised above him in token of forgiveness
- God bless you, my child. Pray for me
Ik zou verder kunnen gaan, en vertellen hoe Stephan zich voelde na de absolutie te hebben gekregen en hoe hij zich voelde als hij daarna met zijn schoolmakkers te communie ging, de handen gehouden onder het witte laken:
… and he would hold upon his tongue the host and God would enter his purified body.
Ik zou dit niet overgenomen hebben ware het niet dat ik ook in mijn verre jeugd deze angst - wellicht was ik niet de enige - om mijn zonden te gaan biechten gekend heb. Mijn biecht heb uitgesteld en uitgesteld om uiteindelijk te gaan waar niemand me kende, een laatste maal zelfs in een kapel in de Nieuwstraat van de hoofdstad, samen met enkele collega’s en dit op Goede Vrijdag, om buiten te komen, wel niet zoals Stephan Dedalus.
Maar als ik het me goed herinner, toch gelouterd en verlicht, zijn we daarna samen een glas gaan drinken, opgelucht.
20-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2020 |
Wijzer wordend. |
Hij schrijft. Hij blijft schrijven. Of, wat hij zo maar achterlaat van enige betekenis zal zijn voor de geslachten na hem, is helemaal niet zijn zaak. Duidelijk staat voor hem wat hij haalde uit de Bhagavad Gita:
‘Let your reward be in the actions themselves, never in their fruits. So be not moved by the fruit of actions, nor let inaction dwell in you’.
Wat T. S. Eliot overnam: For us there is only the trying, the rest is not our business.
Of wat Prediker zegt: ‘Zo besefte ik dat het voor de mens nog het beste is te genieten van zijn werk. Dat is het enige wat hij heeft’.
Het is inderdaad het enige. Ons werk is ons pogen te zijn wat van ons wordt verwacht, mensen van geest te zijn, en dit pogen is ons gebed. Echter geen gebed in woorden maar een gebed dat de echo is van onze spirituele geaardheid, ons verweven zijn in de draden van het immense web dat van de Kosmos is.
Zo, we bidden weinig want zelden zijn we ons bewust van dit web, van deze verbondenheid die ver van ons bed is, die ons nimmer werd verkondigd, nimmer werd aangeleerd en nimmer door ons, ,hier in het Westen, begrepen. Maar het komt er aan op kousenvoeten, al zal het nog eeuwen vergen vooraleer we dit zullen opgenomen hebben in onze woorden en handelingen vooral.
Wat maar normaal is omdat het in feite een tweede Verlichting inhoudt, omdat het een exponentiële stap is die moet gezet, en dit zo maar niet in een handomdraai gebeuren kan. Maar toch, ik denk dat de eerste tekenen zichtbaar zijn, dat de natuur stilaan een grotere betekenis krijgt of dan toch door velen al, anders wordt onthaald en anders bekeken.
Het is een vorm van ‘meer-mens-zijn’ die ons wordt opgedrongen, komende, en hier zet ik een stap buiten de lijnen, komende van uit de Kosmos zelve, zodat we er niet kunnen aan ontsnappen.
Ik heb al vele boude uitspraken gedaan, dit is er ene die ik herhaal nu, vertrekkende vanuit een andere hoek. Worden we bespeeld, bewerkt door de Kosmos zelf?
Ik denk het. De progressie die we gekend hebben als mens in zijn omgeving, heeft er alle schijn van. Ik klamp me er dus aan vast met mijn woorden.
En nog iets wat ik hieruit besluiten wil. Ik herwerk mijn blogs van 2017 die allemaal een lengte kennen van minstens vijfhonderd woorden. Ik zie nu in dat dit verkeerd was, dikwijls wordt dit langdradigheid. Daarom van nu af tel ik mijn woorden niet meer.
Je wordt wijzer oud wordend.
19-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2020 |
Blijf nog wat gedichten schrijven. |
Blijf nog wat gedichten schrijven oude man die tot voor kort nog dacht nog jong te zijn, vergaan vlug zullen ze niet, je lichaam zal, je levenskracht, maar je hoopt dat er nog gelezen zal wat van jou geschreven staat.
Het is je gelaten te verkondigen wat je achterliet op avonden aan de boorden van de vijver toen de vlier er in je haren droop. Het was pas lente toen, je pen te gedreven om ook maar even na te gaan of het wel zinnig was.
Het is je gelaten.
Het is je gelaten gevoelens in donkere lijnen aan te kleden als in lichtere, in verwachting als in verwondering tot verzadiging toe, tot je niet meer weet wat van het zijnde is of van je dromen is of van precies dit ene ogenblik dat je pen aan het schrijven ging
en je volgde, je gedachten lezend vooraleer ze je ontglipten.
Zo oude man die T. S. Eliot las het beste is te blijven dichten tot het boek zich sluiten zal, het laatste woord geschreven is, om onvervaard daarna, voldaan, gerustgesteld
de klaarte in te gaan.
18-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2020 |
Een blog om te vergeten. |
Op deze laatste dagen van een ongewone herfst, de zoveelste herfst in mijn leven, zijn er meer en meer gebeurtenissen die blijven opduiken uit een ver verleden. Gebeurtenissen waar ik me vragen over stel, zoals Ernst Jünger in zijn ‘Auf den Marmorklippen’:
‘Und immer wieder tasten wir in unseren durstigen Träumen dem Vergangenen in jeder Einzelheit, in jeder Falte nach.’
En verder:
‘soms schijnt het ons toe dat we de maat van het leven en van het liefhebben niet tot de rand hebben gevuld, maar spijt brengt het verzuimde niet terug’.
We kunnen die feiten vertellen of verzwijgen, ons erover vermeien of erop terugzien als iets dat we verkeerd hebben aangepakt, maar veel zin heeft het niet, al blijven we denken, soms tot diep in de nacht, dat ons leven anders had kunnen verlopen, ware er dat ene detail, dat ene voorval, die ene ontmoeting niet geweest.
Echter al dat gepeins en gepieker is nutteloos, het leven dat we gehad hebben is het enige dat we, gezien de omstandigheden waarin het verlopen is, konden hebben zoals, in wat van nu is, ook de weg naar onze laatste dagen al begrepen ligt.
Het zijn grotendeels, telkens de omstandigheden die bepalend zijn zoals deze ook het levenseinde betekende van het vliegje in het bolletje amber op mijn schrijftafel, dat ik heb meegebracht van een verre reis waar ouderlingen op de binnenkoer van de moskee, gebogen waren over de woorden van de Profeet, over hun God met de negenennegentig namen.
Aldus is elk ogenblik van ons leven, elk gebeuren erin, lijk het schuiven van de zwanen op het water, telkens nieuwe kringen achter latend in de kringen ervoor.
Zo ook zijn de woorden die ik schrijf verantwoordelijk voor de woorden erna. Alles vloeit voort uit het voorgaande, en als ik denk aan Jünger, aan Eliot en aan zovelen die ik schaamteloos overneem, het zijn zij die ik ontmoette op mijn wegen die bepalend zijn geweest voor mijn woorden en de wijze waarop deze gebracht werden.
In feite bevind ik me in hun handen, ben ik opgegroeid uit wat er was voor mij in de dagen over mij, kon ik niet anders dan volgen wat zich aanbood en worden wie ik ben.
Ik weet dus dat het totaal verkeerd is terug te blikken op wat er was;, totaal verkeerd omdat ik hierbij het nu vergeet dat het enige waardevolle is. En toch, toch word ik regelmatig overvallen door wat van vroeger was. Waar zitten die voorvallen opgestapeld, hoe is het dat ik me die nog zo levendig kan voorstellen alsof het is dat ik terug de draad kan opnemen op elk punt in mijn leven dat voorbij is?
Ik ben er dus niet beter aan toe dan de Dedalus van James Joyce, dan wellicht Joyce zelve, niet beter aan toe dan velen van ons die allen op een bepaald punt een, zoals het er nu uit ziet een beslissing hebben genomen, die op het ogenblik dat ze deze namen heel logisch toescheen, maar dan toch verkeerd uitviel.
In elk geval, het moet gezegd, wat mij betreft, ik heb teveel poëet willen zijn en te weinig realiteit. Dit was ook het geval van Francis Jammes, ook van Maurice Gilliams. Ik ook word geconfronteerd met de gevolgen hiervan.
17-12-2020, 05:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2020 |
Freeman Dyson en een vleugje Gilliams |
En nu, komende uit het donkere van de nacht, opnieuw tekens printend/typend, niet meer op de wijze van Dante, maar me dan toch de vraag stellend als ik begin, wat is er van de mens, die zich bewust is van de hand die letters, die woorden schrijft, op het ritme van zijn gedachten, op het ritme van de gevoelens en de beelden die loskomen in hem en waarbij elke ingeving opgetekend wordt in een conventionele vormgeving die de wondere transmutatie is van de geest in hem. En, heb ik dit nog niet geschreven, gisteren, eergisteren? Zo niet moet ik het gedacht hebben.
‘To me the most astounding fact in the universe, even more astounding than the flight of the Monarch butterfly, is the power of the mind which drives my fingers as I write these words[1]’.
Het is Freeman Dyson die dit beweert. Of dit het meest verbazende is in het universum durf ikzelf niet beweren, maar Dante meer dan ik, eeuwen na hem geboren, moet dit gevoel hebben gekend, zoals ik, zoals Dyson het kende. Moet er ooit aan gedacht hebben dat wat hij aan het schrijven was, de wondere transmutatie was van de gedachten in hem, dat hij deze gedachten aldus kon overbrengen aan de wereld omheen hem. Of hij er zal aan gedacht hebben dat hij doordringen zou tot de eenentwintigste eeuw vermoeden we niet, maar hij moet toch geweten hebben, als hij, in het Voorgeborchte van de Hel, wandelde naast Homerus en Vergilius, Horatius en Ovidius en Lucanus, dat hij in goed gezelschap was om de eeuwigheid in te gaan.
In dit licht gezien, heeft Dyson natuurlijk overschot van gelijk en is het een wonder dat de mens aldus in staat wordt gesteld de tekst af te lezen van de lippen van Dante, en de stem van zijn geest te beluisteren, eeuwen erna.
Maar ik word oud, ik citeer uit boeken die ik dertig jaar geleden las, alsof er sedertdien niets meer geschreven werd dat waard is geciteerd te worden. Mijn gevoelens zeggen me echter dat het beter is een boek van vroeger te lezen, een boek dat ik ken, dan nu nog het avontuur aan te gaan er een ander, een nieuw te gaan lezen. Dit is wat ik eraan overhoud, en als ik dan zie - ik zocht het hoger geciteerde op in het boek - wat ik al erin heb onderlijnd dan voel ik de behoefte het naast mij te houden om het te gaan herlezen, vooral dan als ik op het einde zie wat ik er n potlood heb aan toegevoegd: ‘I indeed heard whispers of immortality’.
En wellicht vind ik de tijd niet het te herlezen dit weet ik nu ook al.
*
Later, in de namiddag - hoe vlug het licht wordt opgeslorpt - las ik in ‘Vita Brevus’, de verzamelde werken van Maurice Gilliams. Wie herinnert zich zijn gedichten, zijn:
Ik droomde: toen ik over de heide kwam in het late avondrood: mijn koude hand had een warm vogelei geroofd; o, liefste…
En op een andere plaats:
Maar uw vingers zijn als mos, small en koud, en ik befluit ze zoetjes, tot ze zijn betoverd aan mijn lippen, eeuwiglijk, met de weemoed van mijn mond overdonkerd…
Dit is de poëzie van een vorige generatie waar ook ik toe behoor. En voor mij is Maurice Gilliams, sinds ik zijn ‘Elias of het Gevecht met de Nachtegalen’ heb gelezen, altijd een inspiratiebron geweest.
Zijn poëzie is een poëzie die beneveld, die ons stiller maakt, ons in een andere wereld doet vertoeven. Zijn woorden betoveren ons, en voeren ons terug naar bos en heide en avond en verliefd zijn. En verlaten ons niet meer omdat ze de eenvoud zelf zijn, wellicht omdat ze enig zijn, verfrissend en hoogstaand, meesterwerken van de Nederlandstalige literatuur.
Maar nogmaals, wie ben ik om dit hoog in mijn vaandel op te voeren?
[1] Freeman Dyson: ‘Infinite in all Directions’, Penguin Books, 1988.
16-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2020 |
Wat ik terug haalde uit jaren her. |
Dat we van stof zijn bekamp ik met alle mogelijke middelen, met alle mogelijke argumenten, en dit van het ogenblik af dat ik begon in te zien wat de kwantum fysica me leerde en de overtuiging is gekomen dat de essentie ervan, beweging is, niets dan beweging waaruit we ontstaan zijn en waarheen we keren zullen.
Aldus, het meest bevreemdende is dat, eens ik dieper kijk, de stof waarover, Genesis 3, 19 het heeft, de stof waaruit ons lichaam is opgebouwd, de stof waaruit de Kosmos bestaat, atomen zijn, bestaande uit een kern in een veld van energie, bestaande uit met de snelheid van het licht, cirkelende elektronen.
Atoom en de energie erin in feite, een wereld zijnde van minimale deeltjes, geladen met kennis die, als we doordringen tot de minimaalste ervan, we (voorlopig) uitkomen bij het Higgs-bosson, het deeltje, dat misschien ook de allerkleinste bouwsteen is waaruit de Kosmos werd opgebouwd. Maar het kan alsdan evengoed een deeltje geest zijn, waaruit dan blijken zou dat alles, ook de stof, geest is. En de beweging erin de poëzie van het leven is.
Ik herinner me nu een avond, laat augustus in de bergen, een samenzijn met mijn twee vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, met wie ik tal van bergen heb beklommen.
Ik herinner me nu de oude chalet, de kamer waar we waren - la chambre des preux werd ze genoemd - het dorp en de bergen, die dag geborgen in de wolken, en wij zittend voor de haard in de gloed van de vlammen, met een glas wijn in de hand, een wijn geschonken met eerbied voor de ouderdom ervan. Gustave was verbaasd over het aantal boeken in hun rek tegen we wand, bij geen van beide had ik ooit een boek opgemerkt. Ik ben toen opgestaan en heb, wat ik zegde toen, le Livre des LIvres genomen, de Osty Bijbel. Heb even gezocht naar de Psalmen, het boek zwaar in de hand, en omwille van het solemnele van ons samenzijn, heb ik de tekst gelezen van Psalm 133, de psalm die ik kende van ergens, van iemand, van Steinbeck misschien:
Ah, qu’il est bon, ah, qu’il est délicieux pour des frères d’habiter ensemble ! C’est comme l’huile précieuse versée sur la tête qui descend sur la barbe, la barbe d’Aaron, qui descend sur le bord de ses habits. C’est comme la rosée de l’Hermon qui descend sur les montagnes de Sion…[1]
Ik meen dat ze me begrepen hebben toen; dat ons samenzijn iets had dat uitzonderlijk was, enig was, once in a lifetime was, met de poëzie die van het leven is doordrongen.
Een gevoel dat ook de auteur van psalm 133 moet gekend hebben als hij zijn woorden in het Hebreeuws heeft neergeschreven, wellicht poëtischer nog, drager van het sacrale van een bijeenzijn.
Op zichzelf was dit een simpel gebeuren, maar het momentum ervan: de uitzonderlijke omstandigheden, de mist buiten, de oude chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei inschoof, de vlammen van de haard en het weten dat weinig tijd erna we weer uit elkaar zouden gaan, wij met de smaak van de wijn in de mond en de schijn van de vlammen in de wijn, we wisten dat dit een enig moment was dat zelden nog terugkomen zou.
In elk geval zo heb ik het gevoeld, wist ik wat er was van het groot poëtische van dit samenzijn en het is dit poëtische ervan dat ik heb meegedragen en dat ik vandaag nog voelen, nog beleven kan.
Hoe dikwijls gebeurt het dat de poëzie ons op deze wijze bezoekt? Woorden, twee, drie duizend jaar geleden beleefd, en vandaag herschreven.
[1] In de King James Bible: ‘1. Behold , how good and how pleasant it is for brethren to dwell together in unity! 2. It is like the precious ointment upon the head that ran down upon the beard, even Aaron’s beard, that went down tot he skirts of his garments. 3. As the dew of Hermon, and as the dew that descended upon the mountains of Zion…
15-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2020 |
De grootheid van de Poëzie |
De groei is stilgevallen, het licht verliest zijn kracht en in mij hangt de echo van dit verstillen dat ook mijn geest treft. Ik neem afstand van vele dingen, die ik voorheen zo belangrijk achtte en er is in mij een grote rust gekomen, de rust van wat onvermijdelijk op komst is, ik ben meer dan ooit deel van regen en wind en van het schuiven van de wolken over het land.
Het leven is geen begeestering meer, het is een aanvaarden van het grote mysterie dat het is. Ik vermag nog dingen te schrijven, woorden bij elkaar te brengen, geordend of ongeordend-geordend zoals de kleine zwammen in de moslaag van de tuin, en ik vermag nog een zin over te nemen uit de lezing van Christopher Fry over de Dood, ooit in de Kathedraal van Chichester[1]:
‘for if death has the quality of mystery it is only so because of the abundant mystery of life'.
Ik vermag nog met mijn geest, minuscule zwammen doen ontstaan in de vorm van woorden, dingen neerschrijven die even geladen kunnen zijn als de trillingen van leven in die zwammen en van het bewegen van de sappen in de bomen om het huis, en dit gevoel te kennen is lijk een warme wolk, waarin ik beweeg en schrijven kan.
In mijn blog van gisteren, heb ik enkel het antwoord van Jahweh aan Mozes overgenomen. Ik heb niets gezegd over de omstandigheden waarin dit gebeurde, niets over de grond waarop Mozes stond, ongeschoeid, die een heilige grond was, niets over de brandende braamstruik die toch intact bleef, niets over wat er vóór en wat erna gebeurde, maar het verhaal in hoofdstuk 3 van Exodus is van een grote poëtische schoonheid. De verbeelding van de schrijver van de feiten die zich (wellicht) niet hebben voorgedaan is, schreef ik, onthutsend, omdat het, zoals ik gemeend heb deze mogen te omschrijven, niet alleen van een grote schoonheid is, maar ook getuigt van een denken, van een kennis die ons vandaag nog altijd overstijgt. Het was geen persoon die toen sprak, het was het Zijnde, de geest van de Kosmos die toen sprak vanuit een brandende struik die niet verbrandde.
Wat ik dan ook niet begrijpen kan is dat er zijn die lichtzinnig schrijven over de Bijbel - niet alleen lichtzinnig maar vernederend - en ik denk aan een Dimitri Verhulst, omdat voor ons Westerlingen het, het Boek is van alle boeken die geschreven werden.
Dit is ook de reden waarom ik gemeend heb er over te schrijven en ook omdat het woorden zijn die ons bereiken vanuit de verste tijden dat we er zijn.
En er werd ook, in dat zelfde Oosten geschreven in de Bhagavat Gita:
‘Nooit ben ik er niet geweest, nooit ben jij er niet geweest, en nooit zal er een tijd komen dat wij er niet meer zullen zijn’.
Een gedachtewereld die we niet kennen maar tekenend is voor de ‘hoedanigheid van het mysterie dat de dood is’. Het is, noch min noch meer, de poëzie die haar vleugels opent, onbeperkt qua tijd en ruimte, qua inhoud en vormgeving; wentelt ze zich in het zichtbare om het onzichtbare te suggereren. Ze is de zoektocht naar het hart van het woord. En wij volgen haar.
[1] Deze lezing vond plaats in 1977 en ik vond enkele dagen later de tekst ervan terug in de kathedraal, of wat men allemaal bewaart en wat men altijd terug vindt op het precieze ogenblik, zoals nu. Christopher Fry schreef ook nog in een van zijn stukken, wat het leven zou zijn ware er niet de dood.
14-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |