Ik herhaal me, niet uit armoede aan gedachten maar omdat ik ten allen prijs vermijden wil dat zaken van vroeger, die - zoals bij Nooteboom, wellicht zoals bij elk van ons - regelmatig opduiken, definitief verloren zouden gaan. Dergelijke herinneringen komen en gaan. Achteraf vraag je je af of ze gebleven zijn bij gedachten ofwel, of ze de weg gevonden hebben naar je blogs, wat je moeilijk kunt nagaan gezien het pak geschriften ongeordend, zijnde zonder namenlijst, zijn achtergebleven.
Een van die regelmatige terugkomers is een gedicht van Samuel Beckett, dat me destijds in de Standaard der Letteren werd aangereikt door Stefan Hertmans en dat ik erna terug ontmoette in zijn ‘Het Putje van Milete’[1], met de geschiedenis ervan en de bestemming die het kreeg.
Ik kopieer helemaal niet wat ik er in 2013 over schreef, misschien sprak ik er ook over ervoor of erna. Maar ik wil het gedicht zeker niet verliezen. Zelfs al zegt het weinig, het is enig in zijn woorden en de schikking ervan tot een caleidoscoop van beelden die ons op de een of andere wijze raken, zonder diep te reiken, omdat we zoeken naar een betekenis. Hier gaat de tekst ervan:
NEITHER
to and fro in shadow from inner to outershadow
from impenetrable self to imprene- trable unself by way of neither
as between two lit refuges whose doors once? gently close, once turned away from gently part again
beckoned back and forth and turned away
heedless of the way, intent on the one gleam or the other
unheard footfalls only sounds
till at last halt for good, absent for good from self and other
then no sound
then gently light unfading on that unheeded neither
unspeakable home.
For Morton Feldman 1962
Stefan Hertmans heeft in zijn ‘Putje van Milete’, ‘Neither’ vertaald door ‘Evenmin’, ik heb het woord behouden in zijn Engelse vorm Eigenlijk wou ik ‘Niettegenstaande’ gebruiken.
Maar geïnspireerd door het gedicht en door Hertmans, schreef ik mijn versie ervan. De woorden in italiek in mijn gedicht zijn de weergave van de drie laatste lijnen in het gedicht van Beckett:
We zullen wel nooit een neither-gedicht schrijven zoals Beckett het on-verwoorde te verwoorden wist, niet te begrijpen omwille van zo alles zeggend in niets betekenende zinnen, alsof het Universum erin verscholen en toch ook niet weergalmend.
We zullen wel nooit een neither-gedicht schrijven, al wilden we om het ontzaglijke van dit leven dat ons omkneld hier houdt en toch bewegen laat in een eigen eigenzinnigheid, zo menen we.
Geen neither-gedicht om op te vallen, om er naar uit te kijken, om er slapen mee te gaan, onverlet, onverlaten, on-overeenstemmend, en toch zoekend naar de zin van sterren en planeten, beangstigend oneindig alles is.
Innerlijk enorm nochtans omdat we alles beluisteren, bekijken kunnen, opentrekken, verzegelen en dichter brengen tot ons binnenste en begrijpen wat niet is te begrijpen al wilden we.
Dan o zo teder, zo losjes het licht wegdeemsterend op dat achteloos niettegenstaande
niet uit te spreken thuis.
Maar een neither-gedicht zullen we wel nooit schrijven, al wilden we opstijgen kunnen om ons te verliezen in een nimmer te vergeten ogenblik.
*
Ik probeerde te vertalen wat ik zag staan, schrijft Stefan Hertmans, pag232:
EVENMIN
heen en weer in schaduw van binnen naar buitenschaduw
van ondoordringbaar zelf naar ondoor- dringbaar on-zelf via geen van beide
als tussen twee verlichte nissen waarvan deuren? ooit zacht gesloten, ooit weg- draaiden van, en zacht terugkeerden
heen en weer wenkten en zich afwendden
ongeacht de richting, gespitst op de een of andere glimp
ongehoorde voetstap enkel geluid
tot ze tenslotte voor goed stil blijven, voor goed afgewend van zelf en ander
waarna geen geluid
dan zachtjes onverwelkend licht op dat ongeachte en al evenmin
onuitsprekelijke thuis.
Voor de componist Morton Feldman, 1962
[1] Stefan Hertmans: ‘Het Putje van Milete’, Meulenhoff, 2002.
|