Zo hebben we de avond, zo hebben we de nacht, hebben we van tijd tot tijd de wenteling van sterren en planeten, gewikkeld in wat woorden.
Hebben we waarheden verkondigd en andere verbrijzeld om uit te komen waar we staan, verzekerd dat er geen tijd meer over is om weer te keren, enkel in onze dromen nog.
Hebben we dagen doorgebracht in een vortex van gedachten om van het kleine en het grote te zijn er te wonen tussenin, en toch te reiken tot in het verste van het Zijn.
Te weten uit het Higgs boson gekomen dat we uit de geest geboren zijn en tot de geest we keren zullen, osmose van het hier in alle geledingen uitgedrukt ook in de ongekende,
alle weemoed bijster.
*
Wat we eraan toevoegen willen - de bomen bladerloos terwijl het gisteren nog zomer was – dat het vele dat jarenlang werd omgezet in woorden, een strook maar is van het vele dat we zeggen wilden.
En wat meer is, lijk de omgeving van de vijver typerend voor het landschap is, zo zijn deze woorden hier typerend voor het landschap van de geest waarin we telkens binnendringen willen tot voorbij de avonden, de nachten.
Vandaag, hebben we ons blad gekroond met bijbelarabesken:
1, 2. Let him kiss me with the kisses of his mouth for thy love is better than wine. 1, 3. Because of the savour of thy good ointments thy name is an ointment poured forth, therefore do the virgins love thee.
Of het Hooglied opgezocht dat is van alle tijden, dat is van de mens het verhaal is van zijn beminnen. Duizendmaal beleefd, openbarstend telkens, in duizend splinters, of zijn vuurwerk van vervoering de ruimte in geslingerd, het herbeleven ervan opgetekend in duizend boeken. En toegevoegd aan al wat was, aan al wat niet was maar had kunnen zijn.
Maar dit alles, we weten het, is slechts een smalle strook tekst, vergeten na enkele tijd, al werden de woorden ervan opgetekend, keer op keer, voor de eeuwigheid. Luttele ogenblikken die reiken naar het Schone: de blik van Maria Moreel als de Sibylla Sambetha - mooier en echter dan de Mona Lisa - in het Brugs Sint-Janshospitaal.
|