 |
|
 |
|
|
 |
18-12-2020 |
Blijf nog wat gedichten schrijven. |
Blijf nog wat gedichten schrijven oude man die tot voor kort nog dacht nog jong te zijn, vergaan vlug zullen ze niet, je lichaam zal, je levenskracht, maar je hoopt dat er nog gelezen zal wat van jou geschreven staat.
Het is je gelaten te verkondigen wat je achterliet op avonden aan de boorden van de vijver toen de vlier er in je haren droop. Het was pas lente toen, je pen te gedreven om ook maar even na te gaan of het wel zinnig was.
Het is je gelaten.
Het is je gelaten gevoelens in donkere lijnen aan te kleden als in lichtere, in verwachting als in verwondering tot verzadiging toe, tot je niet meer weet wat van het zijnde is of van je dromen is of van precies dit ene ogenblik dat je pen aan het schrijven ging
en je volgde, je gedachten lezend vooraleer ze je ontglipten.
Zo oude man die T. S. Eliot las het beste is te blijven dichten tot het boek zich sluiten zal, het laatste woord geschreven is, om onvervaard daarna, voldaan, gerustgesteld
de klaarte in te gaan.
18-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2020 |
Een blog om te vergeten. |
Op deze laatste dagen van een ongewone herfst, de zoveelste herfst in mijn leven, zijn er meer en meer gebeurtenissen die blijven opduiken uit een ver verleden. Gebeurtenissen waar ik me vragen over stel, zoals Ernst Jünger in zijn ‘Auf den Marmorklippen’:
‘Und immer wieder tasten wir in unseren durstigen Träumen dem Vergangenen in jeder Einzelheit, in jeder Falte nach.’
En verder:
‘soms schijnt het ons toe dat we de maat van het leven en van het liefhebben niet tot de rand hebben gevuld, maar spijt brengt het verzuimde niet terug’.
We kunnen die feiten vertellen of verzwijgen, ons erover vermeien of erop terugzien als iets dat we verkeerd hebben aangepakt, maar veel zin heeft het niet, al blijven we denken, soms tot diep in de nacht, dat ons leven anders had kunnen verlopen, ware er dat ene detail, dat ene voorval, die ene ontmoeting niet geweest.
Echter al dat gepeins en gepieker is nutteloos, het leven dat we gehad hebben is het enige dat we, gezien de omstandigheden waarin het verlopen is, konden hebben zoals, in wat van nu is, ook de weg naar onze laatste dagen al begrepen ligt.
Het zijn grotendeels, telkens de omstandigheden die bepalend zijn zoals deze ook het levenseinde betekende van het vliegje in het bolletje amber op mijn schrijftafel, dat ik heb meegebracht van een verre reis waar ouderlingen op de binnenkoer van de moskee, gebogen waren over de woorden van de Profeet, over hun God met de negenennegentig namen.
Aldus is elk ogenblik van ons leven, elk gebeuren erin, lijk het schuiven van de zwanen op het water, telkens nieuwe kringen achter latend in de kringen ervoor.
Zo ook zijn de woorden die ik schrijf verantwoordelijk voor de woorden erna. Alles vloeit voort uit het voorgaande, en als ik denk aan Jünger, aan Eliot en aan zovelen die ik schaamteloos overneem, het zijn zij die ik ontmoette op mijn wegen die bepalend zijn geweest voor mijn woorden en de wijze waarop deze gebracht werden.
In feite bevind ik me in hun handen, ben ik opgegroeid uit wat er was voor mij in de dagen over mij, kon ik niet anders dan volgen wat zich aanbood en worden wie ik ben.
Ik weet dus dat het totaal verkeerd is terug te blikken op wat er was;, totaal verkeerd omdat ik hierbij het nu vergeet dat het enige waardevolle is. En toch, toch word ik regelmatig overvallen door wat van vroeger was. Waar zitten die voorvallen opgestapeld, hoe is het dat ik me die nog zo levendig kan voorstellen alsof het is dat ik terug de draad kan opnemen op elk punt in mijn leven dat voorbij is?
Ik ben er dus niet beter aan toe dan de Dedalus van James Joyce, dan wellicht Joyce zelve, niet beter aan toe dan velen van ons die allen op een bepaald punt een, zoals het er nu uit ziet een beslissing hebben genomen, die op het ogenblik dat ze deze namen heel logisch toescheen, maar dan toch verkeerd uitviel.
In elk geval, het moet gezegd, wat mij betreft, ik heb teveel poëet willen zijn en te weinig realiteit. Dit was ook het geval van Francis Jammes, ook van Maurice Gilliams. Ik ook word geconfronteerd met de gevolgen hiervan.
17-12-2020, 05:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2020 |
Freeman Dyson en een vleugje Gilliams |
En nu, komende uit het donkere van de nacht, opnieuw tekens printend/typend, niet meer op de wijze van Dante, maar me dan toch de vraag stellend als ik begin, wat is er van de mens, die zich bewust is van de hand die letters, die woorden schrijft, op het ritme van zijn gedachten, op het ritme van de gevoelens en de beelden die loskomen in hem en waarbij elke ingeving opgetekend wordt in een conventionele vormgeving die de wondere transmutatie is van de geest in hem. En, heb ik dit nog niet geschreven, gisteren, eergisteren? Zo niet moet ik het gedacht hebben.
‘To me the most astounding fact in the universe, even more astounding than the flight of the Monarch butterfly, is the power of the mind which drives my fingers as I write these words[1]’.
Het is Freeman Dyson die dit beweert. Of dit het meest verbazende is in het universum durf ikzelf niet beweren, maar Dante meer dan ik, eeuwen na hem geboren, moet dit gevoel hebben gekend, zoals ik, zoals Dyson het kende. Moet er ooit aan gedacht hebben dat wat hij aan het schrijven was, de wondere transmutatie was van de gedachten in hem, dat hij deze gedachten aldus kon overbrengen aan de wereld omheen hem. Of hij er zal aan gedacht hebben dat hij doordringen zou tot de eenentwintigste eeuw vermoeden we niet, maar hij moet toch geweten hebben, als hij, in het Voorgeborchte van de Hel, wandelde naast Homerus en Vergilius, Horatius en Ovidius en Lucanus, dat hij in goed gezelschap was om de eeuwigheid in te gaan.
In dit licht gezien, heeft Dyson natuurlijk overschot van gelijk en is het een wonder dat de mens aldus in staat wordt gesteld de tekst af te lezen van de lippen van Dante, en de stem van zijn geest te beluisteren, eeuwen erna.
Maar ik word oud, ik citeer uit boeken die ik dertig jaar geleden las, alsof er sedertdien niets meer geschreven werd dat waard is geciteerd te worden. Mijn gevoelens zeggen me echter dat het beter is een boek van vroeger te lezen, een boek dat ik ken, dan nu nog het avontuur aan te gaan er een ander, een nieuw te gaan lezen. Dit is wat ik eraan overhoud, en als ik dan zie - ik zocht het hoger geciteerde op in het boek - wat ik al erin heb onderlijnd dan voel ik de behoefte het naast mij te houden om het te gaan herlezen, vooral dan als ik op het einde zie wat ik er n potlood heb aan toegevoegd: ‘I indeed heard whispers of immortality’.
En wellicht vind ik de tijd niet het te herlezen dit weet ik nu ook al.
*
Later, in de namiddag - hoe vlug het licht wordt opgeslorpt - las ik in ‘Vita Brevus’, de verzamelde werken van Maurice Gilliams. Wie herinnert zich zijn gedichten, zijn:
Ik droomde: toen ik over de heide kwam in het late avondrood: mijn koude hand had een warm vogelei geroofd; o, liefste…
En op een andere plaats:
Maar uw vingers zijn als mos, small en koud, en ik befluit ze zoetjes, tot ze zijn betoverd aan mijn lippen, eeuwiglijk, met de weemoed van mijn mond overdonkerd…
Dit is de poëzie van een vorige generatie waar ook ik toe behoor. En voor mij is Maurice Gilliams, sinds ik zijn ‘Elias of het Gevecht met de Nachtegalen’ heb gelezen, altijd een inspiratiebron geweest.
Zijn poëzie is een poëzie die beneveld, die ons stiller maakt, ons in een andere wereld doet vertoeven. Zijn woorden betoveren ons, en voeren ons terug naar bos en heide en avond en verliefd zijn. En verlaten ons niet meer omdat ze de eenvoud zelf zijn, wellicht omdat ze enig zijn, verfrissend en hoogstaand, meesterwerken van de Nederlandstalige literatuur.
Maar nogmaals, wie ben ik om dit hoog in mijn vaandel op te voeren?
[1] Freeman Dyson: ‘Infinite in all Directions’, Penguin Books, 1988.
16-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2020 |
Wat ik terug haalde uit jaren her. |
Dat we van stof zijn bekamp ik met alle mogelijke middelen, met alle mogelijke argumenten, en dit van het ogenblik af dat ik begon in te zien wat de kwantum fysica me leerde en de overtuiging is gekomen dat de essentie ervan, beweging is, niets dan beweging waaruit we ontstaan zijn en waarheen we keren zullen.
Aldus, het meest bevreemdende is dat, eens ik dieper kijk, de stof waarover, Genesis 3, 19 het heeft, de stof waaruit ons lichaam is opgebouwd, de stof waaruit de Kosmos bestaat, atomen zijn, bestaande uit een kern in een veld van energie, bestaande uit met de snelheid van het licht, cirkelende elektronen.
Atoom en de energie erin in feite, een wereld zijnde van minimale deeltjes, geladen met kennis die, als we doordringen tot de minimaalste ervan, we (voorlopig) uitkomen bij het Higgs-bosson, het deeltje, dat misschien ook de allerkleinste bouwsteen is waaruit de Kosmos werd opgebouwd. Maar het kan alsdan evengoed een deeltje geest zijn, waaruit dan blijken zou dat alles, ook de stof, geest is. En de beweging erin de poëzie van het leven is.
Ik herinner me nu een avond, laat augustus in de bergen, een samenzijn met mijn twee vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, met wie ik tal van bergen heb beklommen.
Ik herinner me nu de oude chalet, de kamer waar we waren - la chambre des preux werd ze genoemd - het dorp en de bergen, die dag geborgen in de wolken, en wij zittend voor de haard in de gloed van de vlammen, met een glas wijn in de hand, een wijn geschonken met eerbied voor de ouderdom ervan. Gustave was verbaasd over het aantal boeken in hun rek tegen we wand, bij geen van beide had ik ooit een boek opgemerkt. Ik ben toen opgestaan en heb, wat ik zegde toen, le Livre des LIvres genomen, de Osty Bijbel. Heb even gezocht naar de Psalmen, het boek zwaar in de hand, en omwille van het solemnele van ons samenzijn, heb ik de tekst gelezen van Psalm 133, de psalm die ik kende van ergens, van iemand, van Steinbeck misschien:
Ah, qu’il est bon, ah, qu’il est délicieux pour des frères d’habiter ensemble ! C’est comme l’huile précieuse versée sur la tête qui descend sur la barbe, la barbe d’Aaron, qui descend sur le bord de ses habits. C’est comme la rosée de l’Hermon qui descend sur les montagnes de Sion…[1]
Ik meen dat ze me begrepen hebben toen; dat ons samenzijn iets had dat uitzonderlijk was, enig was, once in a lifetime was, met de poëzie die van het leven is doordrongen.
Een gevoel dat ook de auteur van psalm 133 moet gekend hebben als hij zijn woorden in het Hebreeuws heeft neergeschreven, wellicht poëtischer nog, drager van het sacrale van een bijeenzijn.
Op zichzelf was dit een simpel gebeuren, maar het momentum ervan: de uitzonderlijke omstandigheden, de mist buiten, de oude chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei inschoof, de vlammen van de haard en het weten dat weinig tijd erna we weer uit elkaar zouden gaan, wij met de smaak van de wijn in de mond en de schijn van de vlammen in de wijn, we wisten dat dit een enig moment was dat zelden nog terugkomen zou.
In elk geval zo heb ik het gevoeld, wist ik wat er was van het groot poëtische van dit samenzijn en het is dit poëtische ervan dat ik heb meegedragen en dat ik vandaag nog voelen, nog beleven kan.
Hoe dikwijls gebeurt het dat de poëzie ons op deze wijze bezoekt? Woorden, twee, drie duizend jaar geleden beleefd, en vandaag herschreven.
[1] In de King James Bible: ‘1. Behold , how good and how pleasant it is for brethren to dwell together in unity! 2. It is like the precious ointment upon the head that ran down upon the beard, even Aaron’s beard, that went down tot he skirts of his garments. 3. As the dew of Hermon, and as the dew that descended upon the mountains of Zion…
15-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2020 |
De grootheid van de Poëzie |
De groei is stilgevallen, het licht verliest zijn kracht en in mij hangt de echo van dit verstillen dat ook mijn geest treft. Ik neem afstand van vele dingen, die ik voorheen zo belangrijk achtte en er is in mij een grote rust gekomen, de rust van wat onvermijdelijk op komst is, ik ben meer dan ooit deel van regen en wind en van het schuiven van de wolken over het land.
Het leven is geen begeestering meer, het is een aanvaarden van het grote mysterie dat het is. Ik vermag nog dingen te schrijven, woorden bij elkaar te brengen, geordend of ongeordend-geordend zoals de kleine zwammen in de moslaag van de tuin, en ik vermag nog een zin over te nemen uit de lezing van Christopher Fry over de Dood, ooit in de Kathedraal van Chichester[1]:
‘for if death has the quality of mystery it is only so because of the abundant mystery of life'.
Ik vermag nog met mijn geest, minuscule zwammen doen ontstaan in de vorm van woorden, dingen neerschrijven die even geladen kunnen zijn als de trillingen van leven in die zwammen en van het bewegen van de sappen in de bomen om het huis, en dit gevoel te kennen is lijk een warme wolk, waarin ik beweeg en schrijven kan.
In mijn blog van gisteren, heb ik enkel het antwoord van Jahweh aan Mozes overgenomen. Ik heb niets gezegd over de omstandigheden waarin dit gebeurde, niets over de grond waarop Mozes stond, ongeschoeid, die een heilige grond was, niets over de brandende braamstruik die toch intact bleef, niets over wat er vóór en wat erna gebeurde, maar het verhaal in hoofdstuk 3 van Exodus is van een grote poëtische schoonheid. De verbeelding van de schrijver van de feiten die zich (wellicht) niet hebben voorgedaan is, schreef ik, onthutsend, omdat het, zoals ik gemeend heb deze mogen te omschrijven, niet alleen van een grote schoonheid is, maar ook getuigt van een denken, van een kennis die ons vandaag nog altijd overstijgt. Het was geen persoon die toen sprak, het was het Zijnde, de geest van de Kosmos die toen sprak vanuit een brandende struik die niet verbrandde.
Wat ik dan ook niet begrijpen kan is dat er zijn die lichtzinnig schrijven over de Bijbel - niet alleen lichtzinnig maar vernederend - en ik denk aan een Dimitri Verhulst, omdat voor ons Westerlingen het, het Boek is van alle boeken die geschreven werden.
Dit is ook de reden waarom ik gemeend heb er over te schrijven en ook omdat het woorden zijn die ons bereiken vanuit de verste tijden dat we er zijn.
En er werd ook, in dat zelfde Oosten geschreven in de Bhagavat Gita:
‘Nooit ben ik er niet geweest, nooit ben jij er niet geweest, en nooit zal er een tijd komen dat wij er niet meer zullen zijn’.
Een gedachtewereld die we niet kennen maar tekenend is voor de ‘hoedanigheid van het mysterie dat de dood is’. Het is, noch min noch meer, de poëzie die haar vleugels opent, onbeperkt qua tijd en ruimte, qua inhoud en vormgeving; wentelt ze zich in het zichtbare om het onzichtbare te suggereren. Ze is de zoektocht naar het hart van het woord. En wij volgen haar.
[1] Deze lezing vond plaats in 1977 en ik vond enkele dagen later de tekst ervan terug in de kathedraal, of wat men allemaal bewaart en wat men altijd terug vindt op het precieze ogenblik, zoals nu. Christopher Fry schreef ook nog in een van zijn stukken, wat het leven zou zijn ware er niet de dood.
14-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2020 |
Over het onthutsende Exodus: 3, 14 |
Je schrijft en je blijft het doen. Elke dag kruip je binnen in jezelf, tast je af wat er wordt aangeboden en begin je telkens opnieuw. Uiteindelijk weet je niet meer of wat je ontdekt, je vroeger al niet hebt geschreven, of gedacht het te schrijven.
Naast mij, vanmorgen, ligt de King James’ versie van de Bijbel,van 1611, een handig boek, normaal formaat met lederen couvert, uitgegeven door the Oxford University Press: ‘translated out of the Original Tongue and with the former Translations diligently compared and revised by His Majesty’s special command.’
Hoe kijk ik ernaar, én naar de vertalers ervan, het werk en de discussies die het hen zal gekost hebben, én naar de schrijvers van de oorspronkelijke tekst ervan, misschien drie duizend jaar of meer nog geleden. Als ik het open op Genesis of Exodus zijn er van die momenten dat ik me tracht te vereenzelvigen met de auteur ervan, hoe hij daar zat met zijn pot inkt, zijn vederpen en zijn blad of rol papier om zijn gedachten op te tekenen, om uit het niets van het niets de woorden op te tekenen die hem te binnen vielen, komende van een bron buiten hem, zoals ik woorden schrijf die komen wellicht uit eenzelfde bron, woorden waar ik ervoor nog niet heb aan gedacht, maar die zo, simpelweg, naar mijn handen toe zijn gegaan en opgetekend.
En dan sta ik verbaasd - sta ik aan de grond genageld - als ik te lezen krijg wat die man, die verlichte man, in die uiterst zeldzame ogenblikken van een schrijver, gehuld in een wolk van vervoering, is gaan neerzitten om vers 3, 14, het meest bevreemdende vers uit ‘Exodus’, op te tekenen. Een vers dat ik lees op het ogenblik dat een kleine vogel tegen het raam botst.
Hoe komt een sterveling, zoals wij allen, tot het beeld van een brandende (braam-)struik en een stem erin die, beweert hij, de stem is van God, van een God die spreekt en, een Mozes die luistert en het waagt te antwoorden en te vragen wie die stem is, al weet hij het wel?
Het is een gewone man die schrijft in een tijd die de tijd van God was voor hem - en hij voor die God, nu een naam moet vinden, die alles zegt wie Hij is, wat Hij is en hoe Hij is . En hij aarzelt niet en hij schrijft het neer, hier in vers 3, 14:
‘And God said unto Moses, I AM THAT I AM: (zo gedrukt in de King James), and he said, Thus shalt to say unto the children of Israel, I AM hath sent me unto you’. [1]
George Steiner, weet er geen weg mee, hij noemt dit een tautologie. Maar ik wil begrijpen dat deze ‘Ik Ben’ meer is dan een naam, het is een toestand. Deze ‘Ik Ben’ is wat leeft, wat beweegt in materie, in plant, in dier, in mens, in Kosmos. Deze ‘Ik Ben’ is het bewegen naar binnen en naar buiten, en betekent: ik ben het zijnde dat is. ik ben de totaliteit van het zijnde, de levende totaliteit van het zijnde.
Op die grote dag, op dat uitzonderlijke moment waarop het geschreven werd, wikkelde de schrijver zich omheen het ‘Ik Ben’ lijk de wikke omheen de roggestengel. Wist hij heel duidelijk, in een fractie van inspiratie, dat Hij die hij noemen moest, het ‘Zijnde’ was.
Ik vind het een van de meest verheffende passages uit de Bijbel geschreven door iemand die de Nobelprijs van Literatuur en van Fysica verdient, en van Religie.
Maar wie ben ik om dit te schrijven?
[1] Of, ‘Ik ben hij die is’ uit de Willibrordus-bijbel en: Zeg aan het volk van Israël dat het ‘Ik Ben’ is die jou tot hen heeft gezonden. Of, ‘yo soy el que soy’ uit de Biblia de Jerusalen. Of, Je suis qui je suis, of, je suis ce que je suis, of, je suis parce que je suis, of, je suis celui qui suis, uit de voetnoten van de Bible Osty.
13-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-12-2020 |
We hebben niet gezocht te rijmen |
We hebben niet gezocht te rijmen wat hier niet te rijmen viel.
Geen woorden uitgevonden, geen andere gemassacreerd, geen boeken volgeschreven, geen principes omgekeerd.
Ons doen en laten, daar gelaten, tegenstrijdig soms.
In het landschap achter ons er alles opgetekend staat in beelden en verhalen over leven, over dood en over het ontwaken.
Hoe ingewikkeld ook we schreven, het kon ontcijferd, in eigen woorden omgezet als onze tijd niet meer zal lopen.
Een radertje we waren in het raderwerk van dagen en seizoenen, al zagen we het niet we dachten toch ons leven niet zo nutteloos,
al was het luttel.
12-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-12-2020 |
Heel wat heb ik al geschreven |
Heel wat heb ik al geschreven waarvan ik zeggen kan: mijn God wat heb je nu m’ in woorden al niet toevertrouwd om hier te laten opdat bewaard voor later.
Ik je dankbaar dus wil wezen om dat deeltje geest van jou dat ik naar willekeur gebruiken mocht, al is de tijd zo vlug voorbijgegaan.
En deze morgen dan, in deze herfst met wind en regen, dankzij je zegen een schicht van helderheid me meegegeven te begrijpen wat niet te begrijpen is:
mijn stem - een steen gelijk in spiegelvijvers - uitdeinend is naar jou die ik niet weet, niet ken dan met het teken, God,
dat ik voortdurend interpreteren moet, zoeken aan te kleden wat zo ontzaglijk is, zo onuitgesproken niet te noemen is.
Toch, je deze regels toegestuurd.
11-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2020 |
Dante, vader van het Italiaans. |
Het vergt heel wat moed en vooral inspanning en opzoekingswerk om de Divina Commedia van Dante (1265-1321) te lezen, want zijn Italiaans heeft de eigenschappen van het Middelnederlands voor ons.
Het is dus ook voor een Italiaan geen gemakkelijke lectuur. Het bewijs ervan vind je in de vele voetnoten die voorkomen in de driedelige uitgave, verzorgd door ‘Superbur Classici’ - die ik in Italië kocht voor de prijs van 4,65 € (9000 Lire) - van Lodovico Magugliano, met heel wat preciseringen vooral voor de Italiaanse lezer die deze broodnodig heeft om Dante te ontcijferen - en wij zeker - zoals wij ook vele voetnoten nodig hebben om een Middelnederlandse tekst te begrijpen.
Ik noteerde, jaren terug, een opmerkelijke uitspraak hierover die ik bewaarde voor later - dit ‘later’ vandaag zijnde - ik vond die bij Samuel Beckett in zijn Disjecta.[1] waarin hij de vergelijking maakt tussen de taal van Dante en deze van James Joyce.
Beckett schrijft hierover:
‘Dante schreef wat in zijn eigen stad op straat werd gesproken terwijl geen sterveling op aarde of in de hemel ooit de taal van ‘Work in Progress’ (Finnigans Wake) sprak. We zullen moeten erkennen dat een internationale verschijning in staat zou kunnen zijn haar te spreken, net zoals in 1300 een interregionale verschijning – en niemand anders - de taal van de Divina Commedia had kunnen spreken. We zijn geneigd te vergeten dat het literaire publiek van Dante Latijns was, dat de vorm van zijn gedicht beoordeeld zou worden door Latijnse ogen en oren, door een Latijnse esthetica die vernieuwing niet duldde en die wel ontstemd moest raken toen de zoetgevooisde elegantie van ‘Ultima regna canam, fluido contermina mundo’, ik zal van volmaakte rijken zingen die grenzen aan deze vluchtige wereld, werd vervangen door de barbaarse directheid van ‘Nel mezzo del cammin di nostra vita’. Net zoals Engelse ogen en oren de voorkeur geven aan “ Smoking his favourite pipe in the sacred presence of ladies”, boven ‘Raucking his favourite turkvu in the smukking precincts of lydias’
Je moet natuurlijk Beckett zijn, om sprekend over de kracht van de taal, het Italiaans van Dante te gaan vergelijken met het Engels(!) van Joyce.
Hoewel het aantal taal-voetnoten bij de Italiaanse tekst van de Commedia wijst op de problemen die de lectuur ervan stelt aan de doorsnee Italiaan, belet dit toch niet dat van Dante gezegd wordt dat hij de vader is van de Italiaanse Taal. Dit is wat ik las bij Jacqueline Risset[2]:
‘C’est à partir de ce texte - la Divina Commedia - que c’est édifiée une autre image: Dante ‘père de la langue italienne’ – formule consacrée, obligatoire. La tradition transmet ceci : Dante, par la décision radicale d’employer la langue vulgaire – une langue vulgaire centrée autour du dialecte toscan – dans un ouvrage destiné à devenir très rapidement le point de référence culturel le plus central pour la littérature italienne dans son ensemble, aurait, d’un coup, forgé l’instrument linguistique de la nation italienne encore en formation.
Het kan niet, denk ik, dat ik die ben begonnen met mijn blogs in mei 2010 dit nog niet zou vermeld hebben, na al die dagen/jaren. Maar Dante als vader van het Italiaans schijnt me een mooie titel toe. Niet iedereen gaat ermee akkoord, maar ik, ik wil er hem mee kronen na de immense, lange inspanning die hij zich getroost heeft.
[1] Samuel Beckett: ‘Disjecta’, beschouwelijk werk, 1999. Historische Uitgeverij, Groningen. Nederlandse vertaling uit het Engels, Vertalingscollectief & Ronald Kuil, pag. 63.
[2] Jacqueline Risset: ‘Dante écrivain ou l’intelletto d’amore’, Ed.Le Seuil ,1982
10-12-2020, 14:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2020 |
De 'nada's' van Borges |
Ik heb in mijn leven al heel wat geschreven, echter, als ik naga waar en hoe al deze geschriften zich opstapelen, dan kom ik terecht in een ordeloos veld van teksten op harde schijf of op memostick. Ik zelf zwem erin omdat ik altijd bevreesd ben geweest de oude teksten te verwijderen nadat ik er een nieuwe had van gemaakt.
Ik realiseer me het pas nu en als ik de hoeveelheid naga en opzie naar de tijd die me eventueel nog rest, dan kom ik er niet om het ordeloze te ordenen op een overzichtelijke wijze.
Ik kom er echt niet. Ik ben nu begonnen met mijn blogs van 2017 en rekening gehouden met de wijze waarop ik vorder, heb ik jaren nodig, jaren, wil ik er 2018 tot 2020 aan toevoegen, en die tijd heb ik niet meer. En dan komt de vraag, is het waard dat deze teksten bewaard blijven eens ik er niet meer ben en dat ik me er zorgen over maak de dagen die me nog resten?
Ik denk aan Jorge Luis Borges, ik denk aan wat hij de grote, de blinde Borges ooit schreef:
Onze ‘nada’s’ verschillen weinig, de omstandigheid dat jij de lezer bent van deze oefeningen en ik de schrijver is onbeduidend en onverwacht’.
Borges[1] heeft het over ‘zijn’ nada’s. Nochtans, als er iemand is geweest die zinnige dingen heeft geschreven dan was hij het. Hoe moet ik dan mijn geschriften noemen, ongeordend als ze er staan, in de lucht geschreven.
Ik kreeg de ‘Coronaperikelen’ of, hoe hij ze ook noemt, van een vriend-lezer, Roger Tas, toegestuurd. Als ik zie met hoeveel zorg aan inhoud en voorstelling deze zijn opgesteld dan kan ik niet anders dan er met bewondering naar opkijken en de vergelijking maken met mijn prestaties, die te volumineus uitvallen, en vooral te onoverzichtelijk.
Dan ook de vraag die ik me blijf stellen, nu meer dan ooit, waarom blijf ik verder schrijven, waarom me niet opsluiten in mijn ivoren toren en zeggen: bol uit man, het is genoeg geweest, stop ermee en brengt orde op zaken, nu je het nog kunt?
Maar, denk ik dan, orde brengen op zaken die er zijn is niet inventief genoeg, is geen uitdaging, geen herbeginnen elke dag om iets nieuws te brengen of Iets ouds te hernemen. Dit is het enige dat ik gewoon ben te doen om mijn geest wakker te houden, levend te houden.
Niet te verzaken aan wat ik begonnen ben een decade geleden, aan wat mijn leven geworden is, mijn dagelijks gebed, schreef ik eens, en dat is het ook, mijn dagelijks aftasten van de dingen die er zijn, of die er nu reëel zijn, ingebeeld of deel van een droom: eigenlijk, hoe irreëler des te beter.
Creatief zijn, komt op de eerste plaats, is meer noodzaak dan orde op zaken stellen. En dan zegt Borges: ‘om het even wie, die in mijn omstandigheden zou geleefd hebben, had de ‘nada’s’ kunnen schrijven die ik hier achterlaat?’
En ik kan hem geen ongelijk geven, wat ik schreef is van mijn ogenblik dat ook het ogenblik van een ander schrijver kon geweest zijn, van iemand die ook aan het nadenken was over wat hij schrijven zou en zijn heil had gezocht bij Borges.
Mijn fout hierbij is - als dit een fout zou zijn - dat ik me onvoldoende afvraag of de golflengte waarop ik ben afgestemd bij het schrijven overeenstemt met de golflengte waarop mijn eventuele lezer is afgestemd? En als het niet zo is moet ik dan verbaasd zijn dat de zin en de betekenis van mijn woorden niet altijd correct ontcijferd worden?
Wat het ergste is evenwel, ik heb geen tijd meer om te lezen. Dit zit me dwars, erg.
[1]Jorge Luis Borges : Obra poética, Bibliotheca Borges, Alianza Editorial, quinta réimpression 2002: ‘Nuestras nadas poco difieren; es trivial e fortuita la circunstancia de que seas tù el lector de estos ejercicios, y yo su redactor.
09-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2020 |
De dag na KLARA 20. |
Wat ik zeggen wou over KLARA 20 is dat er een ontgoocheling is overgebleven, een grote zelfs, de massa was er wel, doch welke massa was het. Ik heb niet altijd geluisterd de vijf dagen lang, maar wat me opviel is dat wat de luisteraars de voor hen mooiste muziek, verre van de mooiste muziek was van mij; dat ik een totaal andere muziek aankleefde en graag hoorde. Ik voelde me in een zekere zin, uitgesloten uit de gemeenschap van de KLARA- liefhebbers.
Ik heb prachtige muziek gehoord, de door ons allen gekende Bach’s, Beethoven’s, Mozart’s, Schubert’s en noem maar op, Chopin’s, Rachmaninov’s en andere veel gespeelde componisten, en ook uitzonderlijke componisten die uitstaken en ik niet kende, maar ik heb weinig Mahler’s gehoord - zijn Rückert Lieder, zijn symfonie 1 en 4 uitgezonderd - maar niemand dacht aan zijn andere Lieder, en dat doet me nadenken, én over de luisteraars, én over de muziek van Mahler, én over de reden van mijn ontgoocheling.
Dat Mahler een componist is die zich heeft afgezonderd van de anderen, hij schrijft muziek die kosmisch getint is en niet begrepen wordt als dusdanig; dat hij me beroert omdat ik ook in zijn richting denk en componeer in woorden.
Meer kan ik er niet over kwijt, maar dit is volgens mij de reden waarom hij niet gevolgd wordt en dus niet gevraagd werd, niet zijn liefdesbrief aan Alma, zijn adagio, uit zijn Vijfde symfonie, niet ‘der Abschied’ uit ‘das Lied von der Erde.
In feite is mijn ontgoocheling enkel aan mezelf te wijten, hoewel ik ook een ontgoocheling meende te horen bij een ‘Van Herreweghe’ die de Vierde van Mahler vroeg. En dan was er een Stefan Hertmans die terloops ‘Der Abschied’ vermeldde waar hij ooit naar geluisterd had ‘met een vriend in de wagen’. Hij ook kent nu mijn voorkeur.
Er zullen er voorzeker nog heel wat geweest zijn.
En ook, iets totaal anders dat me van het hart moet, waarom is er geen Herberigs geweest die van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om zijn groot-of overgrootvader, Robert Herberigs, componist, schilder en schrijver, uit de doden op te roepen?
Dit ook is een reden voor mijn ontgoocheling want ik heb alle eerbied voor wat Harold en Dominique, zijn zonen, gedaan hebben voor hun vader en zijn werken.
*
Hoe Mahler ons beroert, hoe een snoer van klankkoralen door het open venster weggedreven, de dorpen over, de bossen en de landerijen, de stromen en de zeeën, de luchten in, het zog van d’ aarde opgezocht
en verder nog de klanken doorgegeven in het geruis van de planeten om aan te komen in het punt waar het al begonnen is, het centrum-potentiële punt van waar toen alle elektronen zijn ontsproten en uitgestuurd naar oost en west, naar zuid en noord, naar zenit en nadir.
Het ene vaste punt - de slinger van Foucault werd er aan opgehangen - dat is van alle punten, van alle plaatsen en van alle ogenblikken, klanken over alles heen naar de eeuwigheid toe.
En in zijn grijploosheid God ook niet genoemd, al kon het wel. Zo dachten al degenen die er binnendrongen, die de dingen aangeraakt, in woorden meegenomen dit ene punt bezaten en in de ban ervan gebleven.
En God ook niet genoemd, al mocht het wel, al kon het wel maar met alle tekens, alle letters, alle atomen van de Kosmos dan.
08-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2020 |
Tsunami in de muziek. |
Een tsunami van klassieke muziek is op ons afgekomen, vijf dagen lang, KLARA 20, een unicum denk ik in de geschiedenis van wat de radio ons te bieden heeft nowadays, waaruit is opgestaan een grote verscheidenheid aan smaken en voorkeuren, evenals een reeks componisten, gekende die we met een grote regelmaat te horen krijgen, als niet gekende die nu ineens opduiken en ons aangenaam verrasten.
Ik schreef onlangs dat ik de indruk had alle muziek al gehoord te hebben, maar welke vergissing, de twee derden van de aangevraagde werken kende ik helemaal niet laat staan dat ik de naam van de componist al gehoord had. Maar wat een verrijking en wat een verwondering te leven in een wereld van een dergelijke omvang aan muziekwerken, eindeloos, onuitputbaar. Ik heb het gevoel dat KLARA een jaar lang zou kunnen doorgaan met het spelen van muziek gevraagd door de luisteraars en nog niet aan het einde te zijn van al wat er te kiezen is.
Zoals de verscheidenheid aan bloemen en planten is de verscheidenheid aan muziek, opduikend uit alle uithoeken van de tijd en de wereld.
Vijf dagen lang heb ik zoveel mogelijk geluisterd, zelfs als ik in de tuin was, zelfs als ik aan de vijver was van mijn vriend Johan liep ik rond met oortjes in en met een vervallen gsm in mijn zak, om toch zo weinig mogelijk te missen. Ik luisterde er, onder het lichtende van de luchten en het ruisen van de wind in de hoge grassen en struiken, geluiden die zich oplosten in de klanken van KLARA.
Ik had de oortjes in, toen de avond viel en we rond het vuur zaten, buiten, met Mars aan de hemel in het zuiden en bij de afnemende maan. Ik zat er bij luisterend én naar wat er verteld werd én, naar de muziek uit een totaal andere wereld, een wereld die zich opende, een wereld van het creatieve in de mens, het immens creatieve, onuitputtelijk, zoals de sterren aan de hemel in de woestijn.
Niet altijd werden we geraakt door wat anderen wel geraakt werden, zoals ze vertelden. Het wees ook op de grote veelheid aan gevoelens die we kennen en die we uitdragen, maar het was precies door die grote verscheidenheid dat we getroffen werden, dat we wisten hoe groot de geest is die ons bewoond en die ons in het leven houdt.
De geest die ons bereikt vanuit het hart van de sterren over ons, in zijn onmetelijkheid waaruit we putten kunnen om klanken samen te brengen die ons verbazen met de schoonheid en de originaliteit ervan.
Ikzelf droomde ervan Mahler te horen, maar er waren er maar enkelen wiens voorkeur hij had - en het verbaasde me hoegenaamd niet - al had ik het anders gewild, maar ik begreep dat hij, zoals Bach het sacrale in zich heeft, Mahler het kosmische in de muziek verwoordt, en dat dit een stap te ver is. Een hoogte die weinigen bereiken, omdat het een hoogte is die een raakvlak heeft met wat ons bindt aan het eeuwige en het oneindige.
‘Der Abschied’, het laatste deel van zijn ‘Lied von der Erde’ is er het voorbeeld van.
Zal iemand het verkozen hebben - buiten Stefan Hertmans die het vernoemde - en zal het opgedoken zijn de ogenblikken dat ik niet geluisterd heb? Ik zou het kunnen nagaan op basis van de programmalijst, maar ik verkies te denken, omwille van de grote Mahler, dat er iemand is geweest die er aan gedacht heeft.
07-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2020 |
Octavio Paz: Gedicht gedacht. |
Heb al meer dan een bundel gedichten geschreven, verspreid over tal van geschriften. Het zijn gedichten die eerder abstract overkomen en waarin - zegt men mij - te veel ‘concrete realia’ ontbreken. Ze hebben weinig gemeen met de poëzie van Paul Auster, noch met deze van Octavio Paz. Ze zijn te zeer filosofisch met een te sterke religieuze inslag, ze lezen moeilijk omdat er moet worden over nagedacht ( wat er teveel aan is).
Het zijn geen gedichten van deze tijd, eerder van een tijd die reeds lang voorbij is. Maar het zijn gedichten die van mij zijn, sterk persoonlijk al weet ik dat ze geen schijn van kans maken om een plaats te verwerven in de wereld van de poëzie van vandaag.
Ik zou voorbeelden kunnen aanhalen hoe het zou moeten: niets zeggend vooral, maar woorden naast elkaar en in elkaar, lijk beelden over en omheen andere beelden geschoven die samengenomen, een gevoel oproepen dat poëzie kan genoemd worden. Of zoals Octavio Paz:
Tegenover de middag van salpeter en steen met onzichtbare dolken bewapend schrijf je een rood en onleesbaar geschrift in mijn huid en deze wonden bedekken me met een vlammenspoor…[1]
Of hoe ik nimmer zal kunnen schrijven – al wou ik het wel, al doe ik wel pogingen in deze zin - zodat ik nimmer een dichter van deze tijd zijn zal. Een dichter van de tijd die komt is het beste dat ik ooit zou kunnen bereiken.
Zoals:
Gedicht gedacht, niet als Octavio Paz wiens beelden de ideeën zijn, metaforen uitgestrooid, ik niet geschreven wat ik dacht, uit schuchterheid mijn poëzie bedekt gehouden.
Noodzaak wel, poëet te zijn noch min noch meer, angstvallig woorden bij elkaar gebracht, een leven lang, om nergens uit te komen.
Gedicht gedacht, het morgenlicht de honger stilt, zinnen uit de doos gehaald, her-opgetuigd te onvoldoende echter te mysterieus geacht.
Gedicht gedacht, maar niet geschreven woorden te meertalig zijn om te begrijpen en te omvatten, dan maar neergelegd naast mij, in het bed of op de tafel, onverrichterzake.
Het had gekund dat ik Octavio Paz niet zou gelezen hebben, achtergelaten in de achtertuin maar nu begrepen, hij niet na te volgen is hij te overweldigend is.
Er is zoveel om te verzwijgen, dan maar gedicht gedacht, niet uitgebracht.
Matigheid is soms de regel.
[1] Frente a la tarde de salitre y piedra / armada de navajas invisibles / una roja escritura indescifrable / escribes en mi piel y esas heridas / como un traje de llamas me recubren…
Octavio Paz: ‘Piedra de sol’ vertaling van Laurens Vancrevel, Meulenhoff, Amsterdam. p. 26.
06-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2020 |
l'Amor che move il sole e l'altre stelle. |
En, als hij buiten komt - de hond van de gebuur die blaft - duikt in zijn gedachten de allerlaatste regel op, de allerbelangrijkste ook uit Dantes Paradiso: L’ Amor che move il sole e l’altre stelle[1]. En stelt hij zich zoals altijd de vraag hoe hij het woord Amor begrijpen moet: is het de Liefde die uitgaat van God die het Heelal in beweging houdt of, maar dan is het Dante njet meer is het de Innerlijke Kracht in het Universum aanwezig, die alles levend en bewegend houdt?
Binnen terug, neergelegen, wil hij deze idee van Dante gebruiken voor de woorden die gedrukt moeten worden op zijn afscheidsprentje dat bij het buitengaan door vrienden en kennissen zal worden meegenomen en misschien wel een tijdje bewaard. Een tekst waarin hij duidelijk zijn geloof in het eeuwigheidsbeginsel van de geest bestendigen wil. Zo schrijft hij, getekend door het eerste licht van de dag:
'Geboren uit de geest ben ik teruggeroepen naar de eeuwigheid van de geest, ai-je rendu à son Propriétaire l’esprit qui fut mis à ma disposition. Ik voel me er goed bij. Ik ben nu los van alle pijnen, alle zorgen. Ik ben nu terug in en vermengd met Hij, Zij of Het, die de zon en de andere sterren in beweging houdt. Maar wie die is kan ik niet omschrijven, wel weet ik dat Hij, Zij of Het, beweging is, immer ende immer beweging is, zo naar binnen als naar buiten'. Het is in die beweging dat ik ben binnen gedoken. Dit is al dat ik weet.
Het is maar een idee voor later, al weet hij nog niet wat die ‘later’ is. Hij kan ze dus nog wijzigen, maar hij denkt het niet, hij denkt dat zijn laatste woorden geijkt staan, dat hij er niet meer zal op terug komen, eens geschreven, blijft geschreven, dan toch in dit geval.
*
Dit was van deze morgen, daarna heeft de dag zich verder geopend, heb ik die ‘hij’ achter mij gelaten alsof het iemand anders betrof, iemand die het geschreven heeft voor mij, zodat ik me er zich geen zorgen meer hoefde over te maken, er staat nu wat er staan moet. Ik kan nu verder.
Ik kan nu vertellen dat er niets is dat vast staat, alleen, dat de structuur van atoom, elektron, Higgs deeltje en alle andere deeltjes, en de onvoorstelbare oneindigheid van de Kosmos, dat dit alles, in zijn totaliteit ‘van- in-elkaar-verweven’ zijn, onvatbaar is, niet in te denken is, niet te ontcijferen is, omdat er altijd een alles overtreffend, alles omgrijpend element on-decodeerbaarheid blijven zal.
En dit alles is te vatten in één Element dat leiding geeft, dat alles houdt in één hand, in één punt, één centraal alles omgrijpend punt.
Wij zijn deel én van de zichtbare Kosmos én evenzeer van de onzichtbare Kosmos, die het zijnde is en, zoals dit zijnde IS, is ook het minuscuul deeltje ervan dat wij zijn. We zijn zoals de Kosmos is, bewegend naar buiten en naar binnen. Het leven dat in zich én de dood draagt én de wederopstanding.
Dit is wat ik te zeggen heb vandaag. Een vreemd gedicht in proza opgetekend, het resultaat van onze immer zoekende geest die tracht de randen van ons bestaan hier op aarde af te tasten.
Meer is het niet, al hebben we de hoop dat, als ons leven hier wordt afgebroken, het innerlijke van ons, de geest van ons, niet zal worden opgelost, maar terug zal worden opgenomen in het ‘On-decodeerbare’.
[1] Voetnoot van Lodovico Magugliani bij deze versregel 145 van Paradiso Canto XXXIII: ‘con questa suprema invocazione a Dio che é amore e creatore, termina il poema più che mente umana abbia mai cocepito
05-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-12-2020 |
Hopende op wat niet te verhopen is |
Hoe goed ik me voel als ik schrijven kan, als de woorden vloeien en ik mijn gedachten nauwelijks volgen kan om dan uiteindelijk ergens uit te komen waar ik me niet verwacht had, bij Eliot of Steiner misschien. Maar, welk verschil als ik niet schrijf en de ongemakken van het lichaam het voor het zeggen hebben.
Krijg ik dan een reeks van 40 herfstfoto’s toegestuurd van Karel Depelsemaeker, ik, die niet meer de lenigheid heb om door de bossen en de velden te wandelen, langs de wegels van mijn jeugd en mijn late dromen, hoe gelukkig ik me een ogenblik voel, luisterend - ik heb geen tijd meer te verliezen - in the mean time, naar KLARA 20 en de muziek van grote geesten, voorgesteld op een aandoenlijke wijze, wat wil ik nog meer, als ik dan Bach hoor, zijn pijnen en zijn vreugden, zijn ziel in klanken bloot gelegd, gesublimeerd in de hoogste hoogte.
Zo met wat een rijkdom ik mijn dag beginnen kan: Bach en een paar foto’s van een man die ik mijn vriend wil noemen.
De velden en de bossen in de herfst, het grote innerlijke leven dat we hebben gekend in het wondere bos van onze jeugd met de jonge kastanjebomen waar we in klauterden, zo hoog mogelijk tot bij de top en dan met de top naar beneden sprongen, om eens gebogen tot de aarde, de kastanjes te plukken.
In die tijd hadden kastanjes een waarde en werden ze nog opgeraapt als ze uit hun bolster waren gesprongen en onder de boom lagen te glanzen.
Maar dit vertelt niemand meer, dit is een voorhistorisch gebeuren geworden. De vooruitgang – tenminste zo het vooruitgang is – gaat nu zodanig vlug dat er op een jaar meer gebeurt dan vroeger op een mensenleven, want we zijn in een stroomversnelling gekomen die exponentieel vooruitschuift.
En de progressie in alle domeinen wordt nog opgevoerd dankzij internet, facebook, twitter en wat weet ik meer nog, zaken die te tijdrovend zijn voor wat ze waard zijn, maar ze zijn deel van het bos waarin we nu gaan wandelen.
En toch voel ik me goed deze morgen, ondanks de pijn die niet wijkt, omdat ik terug schrijven kan met nog de naglans van al wat er al geschreven staat.
Toen het nog zomer was.
Je wist het toen het nog zomer was, toen het koren bloeide, stuifmeel met gedachten je bestoof, flinterdun neergelegd, op niets hopende, je had alles gehad wat je krijgen kon.
Je wist het toen het leven zich ontvouwde, in het licht dat Dante dacht ‘oosters saffier’ te zijn waarmee hij Borges kon bekoren, geluk dat honderdvoudig was,
om niet te bewaren de dagen die ineengedoken lichtend waren samen.
Hoopte, het nog zomer was, in stilte ingebed, alsof het nog te grijpen lag het vele dat van vroeger was, in een spiegelbeeld, beneveld toegedekt, wachtende.
We komen er langs van tijd tot tijd om te heropenen wat gesloten blijft, herinneringen in weemoed getekend.
Hopende het nog zomer was.
Foto: Karel Depelsemaeker
04-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-12-2020 |
Curzio Malaparte |
In zijn ‘Kroniek van een Coronajaar’ haalt Roger Tas, een vriend lezer, herinneringen boven aan een jeugdreis in Finland en verwijst hij even naar de Fins-Russische oorlog van 1939. Het volstond voor mij om me terug te voeren naar ‘Kaputt’, het boek van Curzio Malaparte, een reeks afschuwelijke oorlogsverhalen die hij, als oorlogscorrespondent zou beleefd hebben in de tweede wereldoorlog.
Een ervan is me bijgebleven. Hij heeft het over een groep op hol geslagen cavaleriepaarden die terechtkomen in het lage water van een meer en bevriezen door het plotse dalen van de temperatuur naar min veertig graden. Het werd een wit marmeren plaat, schrijft Malaparte, waar honderden en nog eens honderden paardenhoofden stonden - hij vergelijkt het met een schilderij van Jeroen Bosch - dat maandenlang te zien was tot de dooi intrad en er over het meer lange tijd een stank hing van dode paarden.
Dit is niet het enige zonderlinge verhaal in ‘Kaputt’, het boek dat uitkwam in 1944 staat er vol van, de meest gruwelijke eerst. Hij schetst hiermee een zeer akelig beeld van de oorlogsgruwel die hij ontmoette.
Curzio Malaparte[1] is vergeten ondertussen, ook over zijn ‘Il Pelle’, ‘de Huid’ van 1949 wordt niet meer gesproken, hoewel deze werken destijds als ophefmakend werden ontvangen. Ik spreek erover, niet omdat ik ze opnieuw terug tot leven wil roepen, neen, ze hebben meer dan hun tijd gehad, mij was het maar te doen om het beeld van de bevroren paardenkoppen. Wie toch geneigd zou zijn de werken op te halen moet ik verwittigen dat er passages zijn die eerder surrealistisch dan realistisch zijn; Ik verdenk hem trouwens een loopje te nemen met de waarheid.
Ik herinner me ook, een documentaire op de BBC waar hij Rommel ontvangt in zijn meer dan eigenaardige woning op een vooruitstekend stuk rots boven de Middellandse zee en Rommel die hem vraagt of het huis zijn idee is geweest. Neen, antwoordt Malaparte, het huis is er altijd geweest, het landschap is mijn idee.
Een zaak nog, ik heb altijd gedroomd het Hoge Noorden te bezoeken, Rovaniemi op de Noordpoolcirkel is een naam die regelmatig terugkwam, en nog, in mijn gedachten. Het leven heeft er anders over geoordeeld en Rovaniemi, zoals Finland, Zweden en Noorwegen is een droom gebleven. Alleen Denemarken bezocht ik ooit waar ik, vanuit Helsingör met het kasteel van Hamlet, een zicht had op Malmö aan de overkant van de Sont (?).
Zoals je ziet, mijn vriend Roger, je ‘chronycken’ gingen niet ongemerkt voorbij, ze waren een aansporing om me trachten te ontlasten van beelden die maar bleven terugkeren na het tweede deel van je kronieken gelezen te hebben
Wie weet wat je derde deel gaat brengen, een nieuwe bloemenweide?
[1] Curzio Malaparte, 1998- 1952, pseudoniem van Kurt Erick Stuckert. Naam die een tegenstelling is van Buonaparte, die, zegde hij, in vreemde omstandigheden stierf, hij, zou gelukkig sterven (aan kanker, maar dat wist hij niet.)
03-12-2020, 07:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-12-2020 |
De vreemde eend die ik ben |
Ik overloop in diagonaal al wat ik de laatste dagen geschreven heb om te weten in welke wereld of in welk landschap ik me bevond eens ik voor mijn klavier zat?
En nu, welk impact heb ik gehad op de (niet zo talrijke) lezers van mijn geschriften, hebben ze me gevolgd, waren ze geboeid of heb ik hen verveeld met zaken die hen helemaal niet interesseerden; zaken die teveel inspanning vragen, te ongewoon overkomen, te ver afwijken van wat Lanoye schrijft, of Brusselmans, of wat Delphine Lecompte vertelt in haar column in de Humo?
En waarom ook zouden ze me lezen, ik ben maar een afgeschreven man, een vreemde eend, naast een groep Vlaamse literatoren die successchrijvers zijn of er voor uitkomen.
En toch, mijn halsstarrigheid is gekend. Hoewel ik voorrang zou moeten geven aan het herzien van mijn andere geschriften - ik verwijt het me elke dag - blijf ik blogs schrijven en zet ik mijn tocht verder, de dagen in naar mijn zoveelste verjaardag toe.
Maar gesproken over eenzaamheid, het woord dat ik gisteren gebruikte, dacht ik aan de eenzaamheid van het woord dat ik verkondig; dacht ik aan een zin van de theoloog, Eugen Drewermann (°1940) die me is bijgebleven:
‘We ontdekken dat we van stof zijn gemaakt en we blijven deze gedachte bevechten tot we er bijvallen’[1].
Maar, het is geen ‘bevechten’ meer omdat in ons de overtuiging leeft dat we alles behalve stof zijn, dat we geboren zijn uit de geest en dat we keren zullen naar de geest. Omdat we geloven dat de essentie van wat we zijn, niet meer als stof kan gezien worden - ik heb er nood aan dit voor de zoveelste maal te herhalen - maar eerder, als een bundel energiegolven ingepakt in de energiegolven van het Universum, en dat we aldus geen geloof meer hechten, dan toch niet zoals Drewermann, aan vers 3: 19 uit Genesis. Het beeld van een bundel energiegolven is nog steeds niet doorgedrongen bij velen, echter wie zegt er dat we meer zijn, dat we anders zijn, dat we niet zijn wat de New Physics ons leren.
‘En, nog iets, iemand die dit schrijft heeft weinig tijd over om veel aandacht te schenken aan Covid 19.
[1] Eugen Drewermann: ‘Wort des Heils, Wort der Heiligung’, Patmos Verlag, 1989.
02-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-12-2020 |
Mahler en KLARA 20 |
Als ik zou ingaan op de vraag van KLARA die zijn 20ste verjaardag vieren gaat en een verzoek richt om een muziekstuk aandacht te geven dan zou ik zonder enige twijfel kiezen voor ‘Das Lied von der Erde’ van Gustave Mahler, niet voor de zes delen maar voor het laatste deel ervan, ‘Der Abschied’, en dan het liefst met Christa Ludwig met wie ik het Lied heb ontdekt twee generaties geleden, toen Mahler, stilaan, en dan vooral in Nederland bekend is geraakt.
Een Lied dat ik - ik was toen vooraan in de twintig - een eerste maal met moeite tot het einde beluisterd heb. Het was te afwijkend van al wat ik toen kende als klassieke muziek, maar geleidelijk aan, omdat een vriend, met de naam Leonard Hoendervangers (+) - hij wordt hier uit de vergetelheid gehaald - er zo overtuigend over sprak dat ik de LP bleef beluisteren tot de bevreemdende pracht, én van de woorden, én van de muziek, tot in de vezels van mijn diepste ik, was doorgedrongen.
Ik woonde ooit een uitvoering ervan bij, maar het is lang geleden, in een kerk in Leuven. I was stoned, ik had de tranen in de ogen en na het einde ervan, toen er een enorm applaus losbrak, wist ik dat het niet de uitvoerders waren die men toejuichte maar de componist, Gustave Mahler. Het was een groot moment in mijn leven, een moment dat ik vandaag nog beleef, als ik de muziek beluister.
Ik wil dus en zal het verzoek doen aan KLARA om ‘Der Abschied’ op te nemen in de lijst van de aanbevolen werken. Ik wil dat het, in al zijn glorie, in al zijn diepmenselijkheid, zijn kosmische gerichtheid, en als dusdanig een unicum zijnde in de muziekgeschiedenis, aanwezig is op het twintigjarig bestaan van KLARA .
Dit laatste deel, Der Abschied, had even goed ‘der Einsame im Herbst’ kunnen heten, het is het Lied dat me sedertdien blijft volgen, meer dan welk ander muziekstuk ook, de aanhef ervan is van de Oneindigheid, als een opening naar het Eeuwige. niet omdat ik als een eenzame door het leven ga, verre van, ik voel me omringd. Ik heb een jongere echtgenote die zorgt voor mij; ik heb kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, ik heb vrienden. Het ontbreekt me dus niet aan gezelschap, maar precies daarom, omdat ik, op een moment in de dag of de nacht, het kan vandaag zijn, het kan morgen zijn, afscheid zal nemen, en dat dit enige ogenblik in een leven, dichter en dichter komt, ik kan hel bijna raken met de vingertoppen en zeker met de voelhorens van de geest en dan zijn de laatste woorden ervan meer dan veelzeggend:
Die liebe Erde allüberall Blüht auf im Lenz und grünt Aufs neu! allüberall und ewig Blauen licht die Fernen Ewig… Ewig… Ewig…
Mahler bereikt hier, met zijn herhaling van negenmaal ‘Ewig’ een kosmisch hoogtepunt dat weinigen vóór hem, Johan Sebastian Bach uitgezonderd, hebben bereikt.
Bruno Walter moet dit begrepen hebben als hij schrijft: ‘Die Erde ist im Entschwinden, eine andere Luft weht herein, ein anderes Licht leuchtet darüber.’
Ik denk nog: de Mahler van der Abschied is méér Mahler dan die van zijn symfonieën. Ik waag het dit voorop te stellen.
01-12-2020, 09:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-11-2020 |
Het vuur laat november |
Hoe vlug het licht, einde november, wordt opgeslorpt; hoe vlug, lijk een steen die valt, het verdwijnt, enkel in het zuidwesten een laatste streep roze nog latend.
Wij verrast. We wisten niet dat het zo vlug kon gaan, dat het licht zo verdwijnen kon en, in een schicht, de schemer er zou staan. Wij toen aan de vijver, rond het vuur gezeten: de volle maan tussen de bomen opgedoken en Mars in het zuiden waar hij gisteren stond, onaangeroerd, een punt in ons verbeelden van planeten.
Welke woorden hebben we nog te spreken vóór de eerste sterren komen, vóór de nacht ons nemen zal, het watervlak een effenheid met nu en dan een plons, een late vis die springt, en dan de stilte van de vlammen. We horen het en we weten het allemaal. We spreken erover en voegen er zinnen aan toe die hier niet horen, omdat alles hier herleid is tot het simpele zijn, zoals het vuur er is, de rust er is van de dag die voorbij ging, gestadig de uren zich opvolgend lijk het vloeien van water uit een bron, wij erin meegevoerd, gedachteloos, omdat alles gezegd is toen het licht er nog was en we zien konden hoe wilde eenden neerstreken in een bocht van de vijver onder de boom met de resten van hazelnoten en de eik ernaast.
Gestold in de vlammen gedacht aan de veelheid van dagen die voorbij zijn gegaan, onbenut, verloren zoals het gebeurt in het leven van de dingen die ongeacht voorbijgaan. Gesproken over, andere plaatsen en andere tijden. We kennen er allemaal, we lezen het in de spel van de vlammen, en de blok hout die valt in een regen van gensters, denkend aan jou die er niet bent. Maar we zullen je schrijven, zoals altijd, alsof je er waart, alsof je de vlammen voelen zou, onze gezichten als een donkere klaarte rond de vlammen zien zou. Want zo zijn we ingesteld op woorden die we zoeken te bereiken waar ze zijn, ze af te meten, ze te schikken en te plaatsen op de plaats waar ze zijn moeten, zoals het elke dag gebeurt, jou indachtig.
Alsof we ons bewegen zouden zonder je op de hoogte te houden, zelfs hoe de kilte in onze rug zich merken laat, onevenwichtig een warme en een koude kant. We ons keren zullen nu en dan. We wennen eraan. Alleen het vuur is tussen ons. We hebben ons niet zien zitten, maar het vuur van ver gezien zal niet zo veel zijn geweest en wij er omheen, nog minder. Zo dachten we omwille van de nacht die ons omhulde met een leegte van licht, wij maar schimmen waren half opgelost als duisternis om rap te vergeten dat we er waren.
We zijn er lang gebleven, hebben het vuur overgelaten aan de nacht, tot het doven zal, zoals de sterren in de morgen. Vroeg wakker gekomen luisteren we naar de Pianosonate nr. 2 van Ludwig. Het was de heerlijke Daniël Barenboim die speelde, zoals niemand anders dit kan.
Waren we gelukkig toen?
30-11-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-11-2020 |
Adagio |
Vanmorgen, een adagio uit een pianoconcerto. Ik denk aan Shostakovich, maar achteraf hoor ik dat het dit is van Ravel, nochtans een adagio dat ik maar al te goed ken. Maar het zijn beide, twee krachtige, levendige concerti die elk een prachtig adagio(Andante bij Chostakovich, nr 2) kennen met een sterk poëtisch karakter. Vergissen was dus mogelijk. Ik voeg er aan toe dat ik pas was opgestaan, nuchter aan gedachten en ik geconfronteerd werd met de tere, vloeiende pianoklanken die mijn hart openden meer dan mijn geest. Mijn vergissing was begrijpelijk. Al vergeef ik het me moeilijk. Wat is er van de concerti en de symfonieën die we opgeslagen hebben, die we al tientallen - en meer - keren gehoord hebben, maar waarvan we niet onmiddellijk, met zekerheid de naam van de maker ervan kunnen opgeven?
En nochtans komt het er op aan de naam van de componist te kennen om het zich te kunnen herinneren, pas dan zijn we voldaan, zoals we ook de naam willen kennen van de wijn die we drinken. Het is een noodzaak voor ons om het werk/de wijn te situeren, het aanhoren/het drinken is er maar een deel van. Maar ik beken dat ik me dikwijls vergis wat de componist betreft - de wijn zeker - al meen ik er wel enkele goed te kennen: Mahler bijvoorbeeld, Brahms, Bruckner, Beethoven die ik soms verwar met Mozart, en omgekeerd, Debussy, Ravel.
Maar er zijn zoveel componisten die we kennen - daar zo-even dacht ik alle klassieke muziek al eens gehoord te hebben - zodat er niets nieuws meer was voor mij, maar ik vergis me hier ook natuurlijk. Zoals er te veel boeken zijn om alles te kennen, zijn er te veel componisten, te veel schilders, beeldhouwers, is er van alles te veel om ook maar een klein deel ervan te kunnen bijhouden. Er zijn er een massa, en een massa die op elkaar gelijken of dan toch dicht bij elkaar aanleunen, zodat het moeilijk is voor iemand zoals ik die geen noot muziek kent het onderscheid te maken, of het nu Beethoven is of Mozart, of het nu Janacek is of Dvorák, het lukt me wel soms, maar soms ook niet.
De klassieke muziek is een belangrijke factor geweest in mijn leven. Het begon met de film Fantasia van Walt Disney en breidde zich uit dankzij een vriend van toen, Leonard Hoendervangers (+) uit Kapellen, én de lectuur van ‘Music Ho !’ van Constant Lambert, een boek dat dateert van 1934 en als Pelican Book in 1948 werd heruitgegeven. Lambert heeft het over ‘a Study of Music in decline’: a study of movements rather than musicians. Ik kocht het in 1948 bij Smith & Son in de Adolf Maxlaan in Brussel en las het rond die tijd. Het weinige dat ik me er nog van herinner is wat ik las over Eric Satie en dezes ‘musique d’ameublement’, Sedertdien is het trouw in mijn boekenkast gebleven en nu, als ik het open na die vele jaren, ruikt het naar al wat oud is en zijn de bladen ervan vergeeld.
Maar of de muziek, zoals Constant Lambert beweert ‘in decline is’ zou ik niet durven beweren. Ik denk eerder dat ze een andere weg is ingeslagen, te beginnen met ‘Le Sacre du Printemps’ van Igor Strawinsky en de vele anderen die meer recent zijn opgedoken, Arvo Pärt met zijn Spiegel im Spiegel bijvoorbeeld. Immers, de geest van de mens bezit een creativiteit die geen grenzen kent, het nieuwe ent zich op het vorige nieuwe en uit het bestaande komen telkens nieuwere scheuten, aan ons om die te ontdekken.
29-11-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |