|   Heb al meer dan een bundel gedichten geschreven, verspreid over tal van geschriften. Het zijn gedichten die eerder abstract overkomen en waarin - zegt men mij - te veel ‘concrete realia’ ontbreken. Ze hebben weinig gemeen met de poëzie van Paul Auster, noch met deze van Octavio Paz. Ze zijn te zeer filosofisch  met een te sterke religieuze inslag, ze lezen moeilijk omdat er moet worden over nagedacht ( wat er teveel aan is). Het zijn geen gedichten van deze tijd, eerder van een tijd die reeds lang voorbij is. Maar het zijn gedichten die van mij zijn, sterk persoonlijk al weet ik dat ze geen schijn van kans maken om een plaats te verwerven in de wereld van de poëzie van vandaag. Ik zou voorbeelden kunnen aanhalen hoe het zou moeten: niets zeggend vooral, maar woorden naast elkaar en in elkaar, lijk beelden over en omheen andere beelden geschoven die samengenomen, een gevoel oproepen dat poëzie kan genoemd worden. Of zoals Octavio Paz: Tegenover de middag van salpeter en steen met onzichtbare dolken bewapend
 schrijf je een rood en onleesbaar geschrift
 in mijn huid en deze wonden
 bedekken me met een vlammenspoor…[1]
 Of hoe ik nimmer zal kunnen schrijven – al wou ik het wel, al doe ik wel pogingen in deze zin - zodat ik nimmer een dichter van deze tijd zijn zal. Een dichter van de tijd die komt is het beste dat ik ooit zou kunnen bereiken. Zoals: 
 Gedicht gedacht,niet als Octavio Paz
 wiens beelden de ideeën zijn,
 metaforen uitgestrooid,
 ik niet geschreven wat ik dacht,
 uit schuchterheid
 mijn poëzie bedekt gehouden.
 
 Noodzaak wel, poëet te zijn
 noch min noch meer,
 angstvallig woorden
 bij elkaar gebracht,
 een leven lang,
 om nergens uit te komen.
 
 Gedicht gedacht,
 het morgenlicht
 de honger stilt,
 zinnen uit de doos gehaald,
 her-opgetuigd
 te onvoldoende echter
 te mysterieus geacht.
 
 Gedicht gedacht,
 maar niet geschreven
 woorden te meertalig zijn
 om te begrijpen en te omvatten,
 dan maar neergelegd naast mij,
 in het bed of op de tafel,
 onverrichterzake.
 
 Het had gekund
 dat ik Octavio Paz
 niet zou gelezen hebben,
 achtergelaten in de achtertuin
 maar nu begrepen,
 hij niet na te volgen is
 hij te overweldigend is.
 
 Er is zoveel om te verzwijgen,
 dan maar gedicht gedacht,
 niet uitgebracht.
 
 Matigheid is soms de regel.
 
 
 
 [1] Frente a la tarde de salitre y piedra / armada de navajas invisibles / una roja escritura indescifrable / escribes en mi piel y esas heridas / como un traje de llamas me recubren… Octavio Paz: ‘Piedra de sol’ vertaling van Laurens Vancrevel, Meulenhoff, Amsterdam.  p. 26. |