Hoe goed ik me voel als ik schrijven kan, als de woorden vloeien en ik mijn gedachten nauwelijks volgen kan om dan uiteindelijk ergens uit te komen waar ik me niet verwacht had, bij Eliot of Steiner misschien. Maar, welk verschil als ik niet schrijf en de ongemakken van het lichaam het voor het zeggen hebben.
Krijg ik dan een reeks van 40 herfstfoto’s toegestuurd van Karel Depelsemaeker, ik, die niet meer de lenigheid heb om door de bossen en de velden te wandelen, langs de wegels van mijn jeugd en mijn late dromen, hoe gelukkig ik me een ogenblik voel, luisterend - ik heb geen tijd meer te verliezen - in the mean time, naar KLARA 20 en de muziek van grote geesten, voorgesteld op een aandoenlijke wijze, wat wil ik nog meer, als ik dan Bach hoor, zijn pijnen en zijn vreugden, zijn ziel in klanken bloot gelegd, gesublimeerd in de hoogste hoogte.
Zo met wat een rijkdom ik mijn dag beginnen kan: Bach en een paar foto’s van een man die ik mijn vriend wil noemen.
De velden en de bossen in de herfst, het grote innerlijke leven dat we hebben gekend in het wondere bos van onze jeugd met de jonge kastanjebomen waar we in klauterden, zo hoog mogelijk tot bij de top en dan met de top naar beneden sprongen, om eens gebogen tot de aarde, de kastanjes te plukken.
In die tijd hadden kastanjes een waarde en werden ze nog opgeraapt als ze uit hun bolster waren gesprongen en onder de boom lagen te glanzen.
Maar dit vertelt niemand meer, dit is een voorhistorisch gebeuren geworden. De vooruitgang – tenminste zo het vooruitgang is – gaat nu zodanig vlug dat er op een jaar meer gebeurt dan vroeger op een mensenleven, want we zijn in een stroomversnelling gekomen die exponentieel vooruitschuift.
En de progressie in alle domeinen wordt nog opgevoerd dankzij internet, facebook, twitter en wat weet ik meer nog, zaken die te tijdrovend zijn voor wat ze waard zijn, maar ze zijn deel van het bos waarin we nu gaan wandelen.
En toch voel ik me goed deze morgen, ondanks de pijn die niet wijkt, omdat ik terug schrijven kan met nog de naglans van al wat er al geschreven staat.
Toen het nog zomer was.
Je wist het toen het nog zomer was, toen het koren bloeide, stuifmeel met gedachten je bestoof, flinterdun neergelegd, op niets hopende, je had alles gehad wat je krijgen kon.
Je wist het toen het leven zich ontvouwde, in het licht dat Dante dacht ‘oosters saffier’ te zijn waarmee hij Borges kon bekoren, geluk dat honderdvoudig was,
om niet te bewaren de dagen die ineengedoken lichtend waren samen.
Hoopte, het nog zomer was, in stilte ingebed, alsof het nog te grijpen lag het vele dat van vroeger was, in een spiegelbeeld, beneveld toegedekt, wachtende.
We komen er langs van tijd tot tijd om te heropenen wat gesloten blijft, herinneringen in weemoed getekend.
Hopende het nog zomer was.
Foto: Karel Depelsemaeker
|