Dat we van stof zijn bekamp ik met alle mogelijke middelen, met alle mogelijke argumenten, en dit van het ogenblik af dat ik begon in te zien wat de kwantum fysica me leerde en de overtuiging is gekomen dat de essentie ervan, beweging is, niets dan beweging waaruit we ontstaan zijn en waarheen we keren zullen.
Aldus, het meest bevreemdende is dat, eens ik dieper kijk, de stof waarover, Genesis 3, 19 het heeft, de stof waaruit ons lichaam is opgebouwd, de stof waaruit de Kosmos bestaat, atomen zijn, bestaande uit een kern in een veld van energie, bestaande uit met de snelheid van het licht, cirkelende elektronen.
Atoom en de energie erin in feite, een wereld zijnde van minimale deeltjes, geladen met kennis die, als we doordringen tot de minimaalste ervan, we (voorlopig) uitkomen bij het Higgs-bosson, het deeltje, dat misschien ook de allerkleinste bouwsteen is waaruit de Kosmos werd opgebouwd. Maar het kan alsdan evengoed een deeltje geest zijn, waaruit dan blijken zou dat alles, ook de stof, geest is. En de beweging erin de poëzie van het leven is.
Ik herinner me nu een avond, laat augustus in de bergen, een samenzijn met mijn twee vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, met wie ik tal van bergen heb beklommen.
Ik herinner me nu de oude chalet, de kamer waar we waren - la chambre des preux werd ze genoemd - het dorp en de bergen, die dag geborgen in de wolken, en wij zittend voor de haard in de gloed van de vlammen, met een glas wijn in de hand, een wijn geschonken met eerbied voor de ouderdom ervan. Gustave was verbaasd over het aantal boeken in hun rek tegen we wand, bij geen van beide had ik ooit een boek opgemerkt. Ik ben toen opgestaan en heb, wat ik zegde toen, le Livre des LIvres genomen, de Osty Bijbel. Heb even gezocht naar de Psalmen, het boek zwaar in de hand, en omwille van het solemnele van ons samenzijn, heb ik de tekst gelezen van Psalm 133, de psalm die ik kende van ergens, van iemand, van Steinbeck misschien:
Ah, qu’il est bon, ah, qu’il est délicieux pour des frères d’habiter ensemble ! C’est comme l’huile précieuse versée sur la tête qui descend sur la barbe, la barbe d’Aaron, qui descend sur le bord de ses habits. C’est comme la rosée de l’Hermon qui descend sur les montagnes de Sion…[1]
Ik meen dat ze me begrepen hebben toen; dat ons samenzijn iets had dat uitzonderlijk was, enig was, once in a lifetime was, met de poëzie die van het leven is doordrongen.
Een gevoel dat ook de auteur van psalm 133 moet gekend hebben als hij zijn woorden in het Hebreeuws heeft neergeschreven, wellicht poëtischer nog, drager van het sacrale van een bijeenzijn.
Op zichzelf was dit een simpel gebeuren, maar het momentum ervan: de uitzonderlijke omstandigheden, de mist buiten, de oude chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei inschoof, de vlammen van de haard en het weten dat weinig tijd erna we weer uit elkaar zouden gaan, wij met de smaak van de wijn in de mond en de schijn van de vlammen in de wijn, we wisten dat dit een enig moment was dat zelden nog terugkomen zou.
In elk geval zo heb ik het gevoeld, wist ik wat er was van het groot poëtische van dit samenzijn en het is dit poëtische ervan dat ik heb meegedragen en dat ik vandaag nog voelen, nog beleven kan.
Hoe dikwijls gebeurt het dat de poëzie ons op deze wijze bezoekt? Woorden, twee, drie duizend jaar geleden beleefd, en vandaag herschreven.
[1] In de King James Bible: ‘1. Behold , how good and how pleasant it is for brethren to dwell together in unity! 2. It is like the precious ointment upon the head that ran down upon the beard, even Aaron’s beard, that went down tot he skirts of his garments. 3. As the dew of Hermon, and as the dew that descended upon the mountains of Zion…
|