Heel wat heb ik al geschreven waarvan ik zeggen kan: mijn God wat heb je nu m’ in woorden al niet toevertrouwd om hier te laten opdat bewaard voor later.
Ik je dankbaar dus wil wezen om dat deeltje geest van jou dat ik naar willekeur gebruiken mocht, al is de tijd zo vlug voorbijgegaan.
En deze morgen dan, in deze herfst met wind en regen, dankzij je zegen een schicht van helderheid me meegegeven te begrijpen wat niet te begrijpen is:
mijn stem - een steen gelijk in spiegelvijvers - uitdeinend is naar jou die ik niet weet, niet ken dan met het teken, God,
dat ik voortdurend interpreteren moet, zoeken aan te kleden wat zo ontzaglijk is, zo onuitgesproken niet te noemen is.
Toch, je deze regels toegestuurd.
|