 |
|
 |
|
|
 |
06-10-2019 |
Zijn van het Universum |
Zich geïnspireerd voelend door Itzhak Bentov, had hij het aangedurfd een verklaring te vinden voor het klassieke adagio: du choc des idées jaillit la lumière. En wel omdat hij ook de wereld van de gedachten meende te mogen zien als een veld van op elkaar inwerkende elektromagnetische velden. Hij was dus verder gegaan dan ver, een vorm van provocatie van de zichtbare realiteit der dingen.
Zo bestond hij in al zijn uitingen, vertrekkende van uit het binnenste van de dingen of liever wetende wat volgens Bentov de dingen zijn, een onzichtbaar veld van trillende golven - of snaren volgens Witten - dit ook zo voor onze gedachten moest zijn. En, eens je aan het schrijven bent, eens je weet dat je eigenlijk niets weet van wie of wat we feitelijk zijn, alle gissingen een plaats mogen krijgen en als mogelijkheden kunnen voorgesteld.
Niet, dat hij door deze voorstelling niet geschrokken zou zijn van zichzelf, maar gisteren vond hij het maar normaal te schrijven wat hij schreef, alsof hij nog steeds onder de indruk was van die laatste zin van d’Ormesson: ‘Dieu est la seule réalité’. Waarin hij Dieu vervangen wou door Universum, omdat dit, zo dacht hij toch, ook de idee was van Spinoza, de grootste wijsgeer van de zeventiende eeuw geproduceerd door het Universum. Zoals, wij allen, niet alleen als lichaam maar ook en vooral als geest, een product zijn van het lichaam én de geest van het Universum.
En kom niet verklaren dat de geest van de mens ontstaan is - een toevalligheid - uit het lichaam, want dit is een absurditeit, enkel voedsel voor de athéïst.
Product van het Universum: in deze zin heeft Kahlil Gibran het juist gezien als hij in zijn ‘Profeet’[1] er op aandringt dat:
‘Your children are not your children. They are the sons and daughters of Life’s longing for itself. They come through you but not from you. And they are with you yet they belong not to you.
De profeet in Gibran wist het dus dat we in de eerste plaats kinderen zijn van het Leven, ze komen er wel via jou, de ouders, maar ze zijn niet van jou, ze zijn van al wat is, en:
You may give them your love but not your thoughts. For they have their own thoughts.
Het was niet de bedoeling hier over uit te weiden als ik mijn schrijven begonnen ben, maar soms dagen er uit het verleden zinnen op die er bij passen en wat kun je anders dan deze overnemen in al hun glorie en zoals ik ze ontdekt heb op mijn vele tochten doorheen heel wat boeken.
Trouwens wat ik gisteren vertelde over Nietzsche en zijn visie op de muziek is volgens mij nog meer geldig wat het Woord betreft.
Zonder het Woord stonden we nergens.
[1] Kahlil Gibran: The Prophet, 1923, William Heinemann, London, 1989.
06-10-2019, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-10-2019 |
De wereld van de gedachten. |
Hij dacht, zoals Nietzsche: 'Ohne Musik wäre das Leben ein Irrtum'.
Hij had naast zich in het bed, een vroegere gsm zonder simkaart die hij aanzette in de morgen zodat hij, en er waren weinig uitzonderingen, oortjes helpende, zijn dag begon met Klara. Gisterenmorgen was het even na zes met Bach, vanmorgen was het voor zes: het andante sustenuto van een sonate voor piano en viool, van - hij had het erna opgezocht - een totaal onbekende, Emmanuel Durlet (1893-1977) een Antwerpse pianist, hoogleraar en componist. Het feit dat hij het had opgezocht bewijst dat zijn sonate hem uitzonderlijk geboeid had. Hij wou weten wie er achter schuil ging omdat het muziek was van een bewogen originaliteit en een verrassende wisseling van klank en ritme, sterk persoonlijk.
Hoe kon het dat hij nog nooit van Durlet en zijn werk had gehoord of beluisterd en waarom gebeurde dit vandaag, en ook, hij had evengoed het zo kunnen laten, verder gaan alsof er geen sonate van Durlet, noch voor hem, noch voor zijn lezers was geweest.
Het is maar dat hij op de loer ligt om dingen te ontdekken die hem aan een blog kunnen helpen. Itzhak Bentov schreef een boek over het op de loer liggen met de titel ‘Stalking the wild pendulum’[1], op een ogenblik in de tijd dat er in de verste verte nog geen sprake was van ‘stalking’, het woord zelfs nog niet was doorgedrongen tot de spreektaal van niet-Engelstaligen.
Bentov in zijn dagen, ’lag op de loer’ voor een reeks grootvadersklokken, in een lange gang aan de muur opgehangen, waarvan, na verloop van tijd, alle (identieke) slingers, een identieke beweging kenden, gelijktijdig uiterst rechts naar gelijktijdig uiterst links. Hij wees dit toe aan de trillingen veroorzaakt door de slinger die zich via de wand van klok naar klok voortplanten.
Een zelfde fenomeen trad op, maar hier veroorzaakt door akoestische energie in het geval van twee gelijk gestemde violen, naast elkaar: ‘the air waves generated by the first violin impinged on the second violin’, het aanraken van een snaar van de eerste viool veroorzaakte luchtgolven die zelfde snaar van de tweede viool deden zingen.
Ik ga verder en leid er uit af dat, in een conversatie handelend over een bepaald onderwerp, allen er aanwezig afgestemd blijven op het onderwerp en dat de gedachten die bij elk van hen opwellen, onuitgesproken nog, zich mengen met elkaar en hieruit, nog altijd onuitgesproken, een nieuwere, mooiere gedachte oprijzen zal, die ineens geuit zal worden door een onder hen en als waardevol door alle deelnemers zal worden erkend en gezien als ‘le choc des idées d’où jaillit la lumière’.
Gedachten dus die nog onuitgesproken zich verplaatsen als trillingen, worden opgevangen en zich kristalliseren in een soort telepathische besluitvorming die opduikt als uit het niet.
Bentov in zijn boek is echter niet zo ver gegaan. Al kan het dat hij de mogelijkheid ervan overwogen heeft. Ik zelf heb er geen moeite mee. Ik zie het als een mogelijkheid als ik lees van Bentov:
‘That our physical bodies and all matter is made up of interacting electromagnetic fields vibrating at tremendous frequencies.'
Waarom zou dit dan ook niet gelden voor de gedachten die we hebben?
Wat dan werkelijk iets zou zijn om heel verwonderd over te zijn. Verwondering dat het leven is en dit op alle domeinen ook deze van de geest.
[1] Itzhak Bentov: ‘Stalking the wild pendulum’, 1977, ISBN 0 745 0332 8
05-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-10-2019 |
Bach naast d'Ormesson. |
Je dag beginnen met de eerste tonen van Bachs Weihnachtsoratorium geeft je een impuls die je niet verwachtte toen de nacht nog liep en Johan Sebastian je verraste en je wenkte om op te staan. Want zijn muziek was meer dan een eerste zin die je overvalt, omdat je ineens een wereld betreedt die je projecteert ver in de tijd, en dit terwijl je nog een flard hield van die laatste zin van d’Ormesson : ‘la seule réalité est Dieu’ uit zijn boekje over de ‘verdwaalden’ die we zijn.
Een korte, geladen zin die we beamen kunnen al weten we niet of de God van d’Ormesson deze niet is van Abraham. Het in elk geval een zin is als een klok, en zeker passend bij het Weihnachtsoratorium, want wat Bach, hierin oproept, is een hulde zoals zo dikwijls bij hem, een hulde aan het Leven, een hulde aan het ‘Ewig Dasein’.
Waarover ook jij betogen wilt in dit geschrift van jou waarmede je je dag binnen gaat, deze bijzondere morgen, bijzonder om diverse redenen, ook om het bezoek dat je verwacht en dat je nu ziet in het licht van ‘God is de enige realiteit’, waarvoor je d’Ormesson danken wilt.
Een zin waarin jij het equivalent van God op het oog hebt en dus ook schrijven kunt: ‘het Universum is de enige realiteit’, wat weliswaar een andere klank draagt, maar uiteindelijk ook niet, als ik luister naar de klanken massa van Bach die nog altijd in mijn hoofd hangt terwijl ik deze woorden opteken.
Geef je, je er zelf rekenschap van wat het betekent Bach te horen en d’Ormesson te lezen, een man van jouw leeftijd, die wat hij ook moge denken over God, een broeder in de geest is, zoals onvermijdelijk Bach er een is en zovele anderen met hem, ook zij van wie je het bezoek verwacht vandaag.
Maar hoe vreemd het allemaal gaat: Bach te beluisteren vroeg in de morgen, eigenlijk het laatste uur van de nacht en, eens je neerzit, eens je schrijven gaat - al had je helemaal niets te schrijven toen je de ogen opende - uit te wijden over de laatste zin van d’Ormesson, die klonk zoals de eerste tonen in de opening van Bach.
Natuurlijk een vondst van jou. Maar, als je de lijst ziet van de massa werken van d’Ormesson, en de inhoud ervan vermoed, dan kun je hem zien als een soort Johan Sebastian - wat minder wellicht - weet je dat je met hen niet alleen in een wereld van de geest terecht bent, maar ook met hen in iets kosmisch bent verzeild. Iets dat je weet dat er is, maar waarvoor jij, noch Bach, noch d’Ormesson een nauw passend woord hebben.
Je tekent, je denkt, je schrijft maar, steeds met dat Iets op de achtergrond in een laag die onzichtbaar is, zoals het ondergronds weefsel van zwam en paddenstoel die in overvloed vandaag in de weiden uit de grond schieten zo, om er meer dan verwonderd over te zijn.
Zoals ik verwonderd ben over de woorden die hier staan, terwijl ik helemaal niet wist hoe te beginnen, gelukkig was er Johan Sebastian om me te helpen.
04-10-2019, 06:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-10-2019 |
Momenten |
Deze morgen - van alle morgens uitverkoren - Martha Argerich en het Andante uit het pianoconcerto van Maurice Ravel.
Alles krimpt samen in mij, alle woorden, alle zinnen gaan zwijgen, alle tekens van ver en dichtbij. Ik, ademend de momenten die van Ravel waren en nu breed open gespreid worden in klanken zoals ik er voor het ogenblik geen andere ken en geen nood heb er andere te kennen, waar ook en in welke vorm ook: ik er vol van ben.
Ik er door gevoed wordt, opgeheven, opgenomen in een volume van ‘zijn’, wat ik telkens ervaar als het Andante opduikt, hier of daar, tussen twee geschreven paragrafen in, en er, zoals nu, de regen is tegen het raam en de wind in de bomen. Maar ook, zoals het ooit was, onverwacht, in de wagen in het verkeer, of het liefst, in de wijdheid van de velden, de droom van Ravels Andante, zingend in je hoofd en er lang blijvend.
Of, als een surprise-punt in om het even welke tijd, ook die nog komen moet als deze die al lang voorbij is. Je het kent als een lang woordeloos gedicht dat je meeneemt naar waar je al eens waart, en keer op keer, er terug keert om er te zijn als de klanken zich wentelen in jou en omheen jou. Jij, meegenomen in een stroom van zilver en goud en van smaragden en robijnen verpulverd voor jou uitgestrooid.
Hoe je haar handen bewegen ziet, hoe je de toetsen voelt aan haar vingertoppen, hoe parels van klanken - glazen knikkers op rode vloeren uitbollend - hoe je opsluit in je hart, het grote moment in het leven van Ravel, zijn Andante. Unieke momenten van het grote zijn, echoënd in Martha Argerich, de Argentijnse pianiste,, met haar losse grijzende haren, hoe lichtend haar handen, speels over het klavier, dansend.
En al dit is gekheid voor een deel van de wereld, maar een hoge hoogmis voor jou en voor vele anderen met jou. Je kent heel wat passages in sonates en concerto’s, in symfonieën, maar Ravels Andante is er een die er boven uitsteekt. Het is een deel van jou, een deel dat je opzoekt, een deel dat hunkert naar jou, zoals jij er naar hunkert op morgens zoals deze als er de roep is van de herfst in de schuivende wolken.
Zo deze morgen in oktober: enkele momenten van de vele momenten in het leven, uitverkoren en opgetekend om er te staan, liefst voor een lange tijd. Om terug te nemen, later, als er nog een later komt en misschien, maar zeker is het niet, als je, je afvragen zult wat je bezielde toen je dit schreef. Zoals ik me afvroeg wat me bezig hield, en hoe het was, toen ik even ben terug gegaan naar wat ik schreef, de eerste dagen van vorig 2018, na het heen gaan van Hubert, een vriend die me thans regelmatig nog bezoekt, en ik hem.
Wie zal het zeggen hoe het allemaal gaat?
Zo bestaan we dus, zo-even de betovering van Ravel en Martha Argerich, zo-even ‘het’ ogenblik van een jaar en negen maanden terug. Of hoe dichtbij het allemaal ligt, het leven een opeenvolging van momenten zijnde. Ondertussen is er al de tweede symfonie van Gustave Mahler, zijn ‘Auferstehung’, een monument.
Hoe intens je leven kunt dezer dagen!
03-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-10-2019 |
Zijn we verdwaald? |
Ik geef me er onvoldoende rekenschap van, dat er onder de genodigden op mijn blog, ook lezers zijn die zich strikt houden aan het lezen van hun dagblad elke dag, maar ook eens zijn gaan kijken naar mijn geschriften die ze ontdekt hebben. Mijn buurman, Stefan, een jonge man van goed in de dertig denk ik, verraste me gisteren ermee. Hij las me, zegde hij, soms begrijp ik het niet allemaal, maar ik weet nu toch waar je elke morgen, heel vroeg, mee bezig bent.
Ik volg hem als hij zegt dat ik hem soms overtref met wat ik te berde breng. Ik ben dus te onbesuisd, te elitair, ik schrijf dus te veel voor mezelf en plaats al mijn lezers op mijn eigenwijs niveau. Is dit wel nodig, kan het niet wat eenvoudiger, de eenvoud en toegankelijkheid die ik vroeger moet gekend hebben?
Er zijn voorzeker nog andere Stefans onder mijn lezers, en niet de minste, die me zeggen dat ik het soms aandurf heel hoog te stijgen - lijk een leeuwerik, zegde me onlangs iemand - is het niet meer dan wenselijk dat ik ook met hen rekening houd als ik bezig ben? Een aanvulling zijn van wat er in het dagblad staat, van wat de TV als nieuws brengt en wat minder gefilosofeer of, is het juist mijn gefilosofeer dat aantrekt?
Of het nu begrepen wordt of niet, er zal dan toch altijd iets ervan hangen blijven, en des te meer als het een wereld is, een landschap van de geest is dat ze niet kennen en ik aldus totaal nieuw ben in hun leven. Wat een pluspunt is want ik schud hen wakker, ik wijs hen op een ander aspect van het leven, de grijze zone waar ze weinig benul van hebben misschien.
Ik hoef dus niets te wijzigen aan wat ik schrijf. Het is niet aan mij om me aan te passen, het is aan hen om zich aan te passen aan wat ik hen vertellen wil, zelfs over mijn visie op God en zijn Universum, want dit Universum is Hij en niemand anders.
En kom ik terug op d’Ormesson: waar ik hem absoluut niet meer volg is als hij spreekt over God alsof het een persoon zou zijn verscholen in de wolken. En ook als hij zegt, p. 67:
‘Nous ignorons d’où nous venons, nous ignorons où nous allons, nous sommes tous des égarés’.
Het is zeker dat we ‘verdwaalden’ zijn als het beeld van God dat we hebben zich niet heeft gewijzigd en we hem verwijten blijven toesturen om het onheil hier op aarde; als we niet begrijpen dat de mens in de eerste plaats een stuk Universum is, stof van de sterren is, en als dusdanig de weg volgt door het Universum ingeslagen, waar we min of meer een beeld van hebben.
Evenwel, ‘nous sommes tous des égarés’, we zijn allen verdwaalden, als we niet beseffen dat wat het Universum/God op het oog heeft, enkel de geest in de mens is, en al de rest bijzaak is, menselijk is, voorbijgaand is.
02-10-2019, 06:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-10-2019 |
Zwaarmoedigheid. |
Ik heb d’Ormesson hard behandeld met mijn laatste blog, ik heb hem niet het minste respijt gegeven, heb amper de eerste 50 pagina’s van zijn boek gelezen en ik waag het hem tegen te spreken, hem te contesteren wat geest en materie betreft en hij die zich niet meer verdedigen kan. Het is oneerlijk vanwege mij, maar ik kon niet nalaten het te doen, ik kon niet aanvaarden - kan het nog steeds niet - dat de geest zou ontstaan zijn uit de stof, want dan teken ik mijn eigen doodsvonnis, want dan is de dood niets meer dan een holte, een leegte, wat ik niet nemen kan.
Dit is wat ik deze morgen, en het is nog heel vroeg, verklaren wil. Het is geen kleinigheid, het is niet iets om zo maar aan voorbij te gaan, het is iets om op te tillen, om te bekijken van uit elke invalshoek omdat het doorslaggevend is. In elk geval, het zit me in de genen, het is mijn Leidmotief, mijn anker. Het is het enige dat me nog rest als geestelijke waarde en het is wat me rechthoudt in tijden zoals deze van nu.
Zo ben ik dan met de jaren geworden. Ben ik aangekomen wat mijn geestelijke evolutie betreft, heel dicht bij de top van de berg die ik mijn leven lang aan het beklimmen ben geweest. Heb nu nog enkele stappen te doen om de top te bereiken, waarna ik kan afdalen om te verdwijnen uit elk gezichtsveld, maar dan toch, na vervulling van de opdracht die ik als mens, meen meegekregen te hebben.
Ik stel vast de laatste dagen, de laatste weken, dat ik meer en meer zwaarmoedig word in mijn geschriften. Schrijven is geen lichtheid meer, ik kom er niet meer toe los en rij te zijn. Ik blijf symbolisch dralen op een van die verlaten kerkhoven, zoals ik er zoveel heb gezien in Yorkshire, Wales en Schotland, waar we ooit waren. De namen lezend, met lichen bedekt. Hoe uitgesproken licht ik me toen voelde tussen die graven, met een wereld nog ver voor mij uit die nog te ontdekken was, bloot te leggen was in elke levensader ervan en dronken van verwachting, dit te doen om dat te bereiken, om daarna, getooid met een laurierkrans op het hoofd, verder te gaan.
Maar, vandaag, waar zwerf ik uit, hoe eindig ik deze beschouwing die me eens te meer te ver heeft gebracht, te ver is doorgedrongen tot het diepste, het meest geheime van mijn gedachten?
Er is bij mij, onmiskenbaar, een zwaarmoedigheid opgetreden, een zwaarte die ik niet mijden kan en die zich manifesteert vanmorgen, meer dan op andere dagen; waarin ik verga, vanmorgen. Een kreet die ik slagen wil, de kreet van Edvard Munch die nazindert tot diep in mij en trillen blijft, zoals de snaren van een viool trillen blijven nadat de strijkstok is opgeborgen. En er is geen enkel teken in het vooruitzicht dat wijst op beterschap, het onmogelijke zal zich niet voordoen, ik blijf gevangen in wolken van onzekerheid.
Het is de eigenheid van oktober, van de herfst, die toeslaat.
01-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2019 |
Beschouwingen over de geest. |
Hij schrijft ook Jean d’Ormesson, pagina 46 :
Les êtres humains pensent avec leur cerveau. C’est notre corps qui pense. La pensée sort de la matière comme l’histoire sort du big bang. Elle est soumise au temps puis qu’elle surgit de la matière. Elle est changeante, passagère et mortelle comme les hommes et leur histoire.
Zoals hij het stelt, het is ons lichaam dat denkt, zal hij wel gelijk hebben als hij schrijft; ‘la matière produit de l’esprit, personne ne le contestera.
Ik heb hier meer dan moeite mee, et je le conteste, want ik geloof niet dat de materie de geest heeft gebaard. De materie bezit niet het inzicht om geest te produceren, wel het omgekeerde kan, de geest die een materiële vorm kan produceren, die een materiële vorm kan aannemen. De materie, de stof bestaat niet zoals we denken dat de stof er is, totaal levenloos, beweegloos, een dorheid. Materie is atoom, is elektron, is neutron en proton, zijn nameloze, minimale deeltjes, waarmee alles begonnen is. En alle deeltjes wisten hoe te ‘progresseren’, hoe ze zich verder dienden te gedragen opdat een Universum tot stand zou komen die de denkende mens, de toekijkende mens zou voortbrengen.
‘Wisten’ ze en deze kennis kon enkel geest zijn en deze was er van bij de aanvang: kennis en wetmatigheid. Een soort perfecte, meer dan perfecte Computer die alles geregeld heeft, zó dat hieruit kon voortkomen: het boek van d’Ormesson, mijn reactie op dit boek, ook het feit dat jullie me lezen zullen en nadenken over wat ik schrijf, ook een Donald Trump als president van de VS. Al deze mogelijkheden zaten verweven in het uiterst, uiterst vreemde moment, precies vóór de Big Bang.
De naam ‘God’ geconfisqueerd zijnde in het westen door de Bijbel en door Rome hebben we het moeilijk een naam te vinden voor deze Computer. Ik geloof echter niet dat er een andere naam voorhanden is. Of, noemen we hem ‘het Woord’ of, noemen we hem ‘Tao’?
Ik weet dat wat ik hier gisteren en vandaag geschreven heb, ver dragend is voor de mens en zijn rol hier op aarde, niet zo zeer de rol van de mens als dusdanig, maar de rol van de geest in de mens. Het is deze die centraal staat in het Universum. Echter, we zijn nog niet zo ver opdat we precies weten zouden wat dit inhouden kan.
Evenwel, de ingecalculeerde evolutie reikt ons de helpende hand.
30-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2019 |
Jean d'Ormesson et l' histoire de la pensée |
Jean d'Ormesson: ‘Le guide des égarés’, p. 43 :
‘Le lent mûrissement de la pensée chez un nombre restreint de primates qui ont tiré le gros lot, et qui, de génération en génération deviendront peu à peu le fameux genre humain est le phénomène le plus stupéfiant de la longue histoire de l’univers. Presque aussi sidérant, oui, aussi sidérant que l’expansion primordiale.'
We volgen hem hierin heel graag. Het tot stand komen van een zelfbewustzijn, van een denkend vermogen in de mens, is het effect van een tweede Big Bang. D’Ormesson voegt er aan toe, en hij heeft voorzeker zijn woorden goed overwogen:
‘Quel sens auraient pris les formes, les couleurs, la lumière, le temps, si la pensée n’était pas apparue? Aucun. Il est permis de soutenir que seule la pensée donne au monde son existence.’
Dit is een uiterst belangrijke vaststelling die d’Ormesson hier maakt. Ik leid hier uit af - wat ik herhaaldelijk al heb geschreven - het Universum, ‘le monde de d’Ormesson’ had nood aan de mens om er te ‘zijn’, zonder de denkende mens, was het er, zonder er te zijn, want er was niemand, totaal niemand, om er over te getuigen.
Ik herhaal me en blijf me herhalen, het Universum had nood aan de mens, en deze nood was er van in den beginne, is niet later gekomen, toevallig of ineens gewild; hij was van in den beginne een noodzakelijkheid, hij zat verweven in alle wetmatigheden, hij was een belangrijke factor, hij was DE factor in de blauwdruk van het Universum, want een blauwdruk was er.
Of, hou je vast. Het Universum is er omdat de mens er moest zijn, de mens was het doel van het Universum, neem die weg en er is nada, er is niets dat IS en zich openbaart.
Dit is de belangrijkste zin die ik ooit geschreven heb of ooit schrijven zal. De meest compromitterende, de bron, het vertrekpunt van ons aller beschouwingen over het bestaan van een Geest, die we in het westen niet God durven noemen, omdat de Kerk die naam heeft geconfisqueerd, en omdat de Kerk zichzelf hiermee uit onze gedachten heeft verbannen, de naam ‘God’ incluis.
D’Ormesson, met zijn: ‘Il est permis de soutenir que seule la pensée donne au monde son existence’, is halfweg uit zijn redenering gestapt, hij had een stap verder moeten zetten; hij had er moeten aan toe voegen, ‘sans la pensée, le monde n’avait aucun sens d’exister’
Ik weet en ik besef ten volle de draagwijdte van mijn woorden, haak ze vast in je geest, zuig ze op en denkt erover na in je beschouwingen over het leven en vooral over de dood. Ik heb deze niet zonder een lang overleg met mezelf neergepend - letterlijk te nemen want ik heb een klad geschreven wat heden nog zelden voorkomt bij mij - ik ben er dus verantwoordelijk voor. Ik weet zeker dat ik niet de enige ben die zulks heeft gedacht, dat het algemeen geweten is in de wereld, maar dat geaarzeld wordt om het uitbundig te verkondigen, wat ik wel heb gedaan.
Maar denkt nu niet dat ik gedaan heb met d’Ormesson’s boek, zeker niet over wat hij meent te weten over la matière et l’esprit.
Ik vertel het je later wel, later, si l’Univers-Dieu me prête vie.
29-09-2019, 06:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2019 |
Verhalend |
Woorden zijn wispelturig, zijn soms goedschiks, soms omslachtig. Elke dag, gaat het verschillend met de woorden. Soms staan ze er, klaar om genomen te worden, soms zitten ze verborgen en weigeren ze zich te tonen of dan toch niet zoals ik het wensen zou; zit ik er hulpeloos bij, armtierig, gesloten.
Ooit schreef ik, en ik vond het passend dit te schrijven, hoe verhalen in de Bijbel me bekoorden op avonden, als ik het boek in de handen hield of dicht bij mij wist in de schemer van de vlammen in de haard of, op dagen in de zon gezeten in een groot verwachten van wat de dagen toen nog waren of nog, en meestal, als ik erover sprak met vrienden en ik mezelf verbaasde over de wijze waarop ik er over sprak. Ja er was een tijd dat ik leefde in de ban ervan.
Ik schreef toen:
Er hangt over de verhalen van de Bijbel, een parfum van thymus en laurier, van eucalyptus en engelenwortel, van salie en absint; een tijdloosheid van geuren die zich mengen met de kleur van het zand in de woestijn, en het licht van de sterren. En ook, - oh, droom die je bent, met het aanhoudend geruis van de aanrollende golven op het strand: een beeld eeuwigheid.
Het waren toen de dagen van het boek naast mij op de tafel. Ik kon er mijn hand opleggen, ik kon er in bladeren, ik kon lezen en herlezen wat ik nodig had te lezen. En het boek lag er voor een lange tijd, niet omdat ik zo godvruchtig was, niet omdat ik er nood aan had, maar als een aanwezigheid van iets dat was in verre tijden, tijden waaruit ik was opgestaan. Ik dacht eraan dat dit een regel was die bewaard moest blijven.
Vandaag is het geen feestdag wat woorden betreft, gisteren ook aarzelden ze, maar er was de gedachte aan ‘l’homme en devenir’ die me ter hulp kwam. Zo blijft de spanning tot het ogenblik dat ik mijn tekst goed genoeg acht om hem in te loggen.
Het is het belangrijkste deel van de dag: het schrijven en het me verlossen ervan.Het valt voor dat ik een spoor volg in de hoop uit te komen waar ik nog niet was. Dit is de indruk die ik dan heb: ogenblikken dat ik in het ijle schrijf om dan weer op beide voeten terecht te komen . Het ongeluk wil - of is het een geluk? - dat ik geen verhalen schrijf, zelfs geen poging doe om er een te schrijven. Ik zou het nochtans kunnen, maar ik kom er niet toe, omdat ik altijd verzeil in lossere aarde, in drijfzand soms.
Trouwens ik ben onkundig in het vak wat een roman schrijven aangaat. Toch heb ik de indruk dat de lezer verwacht dat ik iets schrijven ga dat verhalend is. Dat ik bijvoorbeeld schrijven zou dat op een avond in de winter, en het sneeuwde, Ugo, een ‘Four Roses’ is gaan drinken in een café in de stad, een literair café, waar schrijvers en kunstenaars van alle slag samen komen. Dat hij er een jonge vrouw ontmoet die daar eenzaam, wachtend is op iemand, op hem misschien denkt hij, en hij naar haar toegaat, zoals het gebeuren kan en hij haar ook een ‘bourbon’ aanbiedt die ze aanvaardt en hij met haar een spel schaak begint, en dat ze daarna, ja, wat doet men na schaak te hebben gespeeld als je je laat gaan als schrijver zonder enige belemmering, het is schaken tot onder de lakens.
Ik zou dat wel kunnen verhalen, want wat Ugo betreft is mijn vrijheid totaal. Trouwens, het schijnt me toe dat het er zo aan toegaat in alle romans, dat het schaken uitgeschreven kan, met veel meer sprekende details à la Brusselmans of, om de verbeelding van de lezer het werk te laten doen, met een zekere soberheid in de beschrijving van bepaalde handelingen. Wat me dan doet denken aan de wijze waarop Jacques Prévert dit probleem, als het er een zou zijn, oploste:
Ta robe sur le tapis, une orange sur la table / et toi dans mon lit. Doux présent du présent, / fraîcheur dans la nuit, chaleur de ma vie.
Terwijl ik, aangekomen waar ik sta, nog iets meer vertellen wou over Jean d’Ormesson, maar dit wordt dan voor morgen of overmorgen al naar gelang mijn gemoedstoestand. En wat het schaken betreft, het eindigt met een patstelling. Een paar dagen erna is hij terug gegaan naar dat café in de binnenstad, maar de jonge vrouw was er niet, ook niet de dag erna.
Hij dacht dat het beter zo was.
28-09-2019, 06:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2019 |
Stolling |
Soms heeft hij het gevoel dat de tijd zich stolt omheen de dingen; is het alsof hij, in een vormloos iets terecht gekomen is waarin alles vermengd ligt en hij op punt staat het beeld te grijpen dat alles uitklaren zal, datgene wat niet te verwoorden is en toch, lijk het geruis van de wind in de bomen, aanwezig is in een donkere, wollen eenheid.
Hij leeft dan in de onbegrensde ruimte van de geest waar alles mogelijk is: droom die realiteit is en realiteit die droom kan zijn. Waarin hij zijn herinneren vervormen kan en aanvullen tot een nieuw herinneren, en wegwandelen kan in een landschap van schijnbaar onbenullige gebeurtenissen, die toch hun belang hebben of zullen hebben, vroeg of laat.
Zoals onze primitieve(!) schilders op de achtergrond van hun doeken, droom-landschappen wisten te schilderen om meer intensiteit te geven aan hun onderwerp aantonen wilden dat in hun verbeelden er ook een totaal andere wereld aanwezig was, zo ook wenst hij de voortdurende aanwezigheid van een niet te verwoorden Andere, te benadrukken.
Hij wil dus dit zeer conformistisch, kleinburgerlijk leven dat hij gekend heeft en in al zijn dagelijkse gebeuren nog kent, bemeubelen met de dingen die hij niet bezat, herbeleven wat geweest is en dit herbeleven schuiven in en over wat hij gewenst heeft dat het zou geweest zijn. Hij wil dat de muren van de woning die hij betrekt doordrongen zouden zijn van alle huizen die hij heeft bewoond, van alle plaatsen waar hij is geweest en van alle tijden die hij heeft gekend.
Zo wil hij thans alle blanke vlekken kunnen invullen, nu hij heel goed weet dat in zijn lichaam de krachten aan het minderen zijn, en dat deze afname enkel gecompenseerd kan worden door een grotere aanwezigheid van geest, want hij kent niet de tijd van ledigheid, hij zit volop in het proces van het er zijn dat bij hem overkomt als de stolling van de tijd over hem. Hij gegrepen zit - hij herhaalt zich, eindeloos - in de evolutie van het Universum. De tijd van ledigheid is niet zijn tijd.
Onderaan de titel van het tijdschrift ‘Le troisième Millénaire’, waarop hij van het eerste nummer af geabonneerd is geweest, tot jaren erna, staat er te lezen, gedrukt in kleine letters: ‘de l‘homme en devenir’, van de mens in wording. En zo is het ook, de wording van het Universum loopt dwars door de mens heen. wat hem immer verder moet voeren op de weg naar het meer zijn, de enige weg die er is.
En dan komt de vraag: is dit ingeschakeld zijn in de evolutie van het Universum een deel van de waarheid?
Is dit doordringen tot een verinnerlijking van het zijn, de weg die voor de mens is weggelegd en dit na het overschrijden van de drempel, millennia terug, tot een zelfbewustzijn en wacht ons, al hebben we millennia nog te gaan, een verder doordringen, ditmaal tot voorbij dit zelfbewustzijn, tot het punt waar dit van de mens samenvalt met het zelfbewustzijn van het Universum, is het dit, het Omega-punt?
27-09-2019, 06:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2019 |
Ah, qui donc m'aimera? |
Ik schrijf voor een beperkt publiek, ik zoek elke wegel van mijn bestaan af om te kunnen schrijven over iets dat waard is geschreven te worden. In feite besta ik niet anders meer, wordt al het overige dat ik te doen heb, verwaarloosd aan de kant geschoven. En waarover handel ik, waar loop ik mee te koop,? Met dingen die irreëel zijn, die schemerig zijn. Ik tast het domein van de metafysica af en kom er niet buiten. Zoals Francis Jammes die het had over de poëzie die hij schreef, stel ik me zelfde vraag: ‘Ah, qui donc m’aimera?’
Wie is het die me dagelijks leest en hoe komt het dat ik na al die jaren, amper een twintigtal lezers weet te overtuigen me dagelijks te lezen, waarom zijn er niet meer?
Ik denk aan twee redenen, allereerst zijn er de onderwerpen die ik behandel die buiten het alledaagse liggen, en is de nood aan dergelijke verhalen heel miniem en anderzijds, is er zoveel te vernemen en te zien dat wat ik schrijf in de overtolligheid terecht komt, een artikel, een column teveel. IK vraag me trouwens af, als ik mijn dagblad binnen krijg, als ik al die teksten onder ogen krijg, die uren inspanning hebben gevergd om gedacht te worden, geschreven en in ‘lay out’ gebracht, wie onder ons in staat is om die allemaal te lezen? En ik, ik durf het aan, clandestien er nog een aan toe te voegen. Voor wie neem ik me wel?
En toch, volhard ik, toch blijf ik aandringen om toch maar gelezen te worden. Begrijpe dan dat ik me vereenzelvigen moet, niet met het alledaagse dat je vindt in de krant, in het nieuws op het scherm, maar dat ik genoodzaakt ben me enigszins op te stellen op de rand van het nieuws om een andere, een meer eigenzinnige wereld te betreden. Een d’Ormesson te zijn, een stuk filosoof, die ware hij het niet, ten dode stond opgeschreven.
IK ga dus verder op het pad dat ik ingeslagen ben van in het begin. Ik volg het om te gaan en volg het om te keren. Als ik terugblik op mei 2010 dan ben ik geen zier veranderd, ben ik zelden afgeweken van het pad en is het zeker niet vandaag dat ik er zou van afstappen en een andere richting inslaan.
Gisteren had ik het geluk d’Ormesson aan mijn zijde te hebben, vandaag heb ik alleen mezelf, is het meer dan ooit een alleenspraak geweest. Een trachten klaar te zien waar ik sta en hoe het verder kan. Ik stel me echter niet de vraag of ik nog verder ‘kan’, ik weet dat het moet zo lang ik het gevoel heb dingen te schrijven die zich situeren in het landschap van de geest, dingen waar de dood geen vat op heeft, dingen die de dood overstijgen.
Dit ook kunnen mijn laatste woorden zijn, mijn finaliteit, het bereiken van mijn einddoel. Al is er nimmer een zekerheid geweest, deze is nu wel flinterdun geworden, een blad in de wind, de stengel die aan het loskomen is, de stam die het blad nog niet loslaten wil.
26-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2019 |
La seule réalité |
'Dieu, absent et présent, est notre unique espérance. Et, en vérité, dans la beauté, dans la joie, dans la justice, dans l’amour, la seule réalité. Jean d’Ormesson in ‘Guide des Egarés’, Gallimard, 2016.
Het is zijn laatste zin. Al wat er aan voorafgaat wordt hierdoor bestendigd, gekleurd en opgetild. Het boekje, 120 blz. een prachtig geschenk me opgestuurd door een broeder-vriend. ik vervang in die zin, God door Universum, zijn equivalent, en ik bekom een perfectie: het Universum, zoals het er is als materie en geest, is de enige realiteit.
En ik ga verder. Ik pluk een andere zin van d’Ormesson: ‘les nombres - comme tout le reste - ne prennent un sens qu’avec les hommes, chez les hommes, grâce aux hommes.’
Of, neem de mens weg, neemt de geest van de mens weg, en getallen of niet, hoe ze ook hun rol vervullen, heeft niet de minste betekenis. Alles:, het ganse Universum, melkwegstelsels, zwarte gaten, inbegrepen, is er maar omdat de mens er is en erover oordeelt.
Ik weet niet of d’Ormesson zo ver is gegaan in zijn besluitvorming, indirect wel, maar het is wat ik gemeend heb te mogen concluderen en ik voel me er goed bij. We zijn hier, niet als een ‘ik’, dit is maar inbeelding, we zijn hier als een bijzonder part van het Universum, deels materie en deels geest, het ene is sterfelijk, het andere is onsterfelijk. Dit is de realiteit van het zijn, al het overige is Spielerei en dit is moeilijk te aanvaarden, we denken ons heer en meester.
We zien de aarde als het centrum, we zien ons als het centrum van de aarde, alles draait en keert om ons heen, zoals we het menen te zien, maar we zien niet ver, niet diep genoeg, we zien niet dat het Universum van het ene uiteinde tot het andere, twee uiteinden zijn die elkaar tegemoet gaan en zich sluiten en al wat er binnenin is, is een eenheid is, - wij, de mens erin - in niets verschillend, materie en geest, meer zijn we niet.
En als de materie evolueert, evolueert ook de geest, dit is, dringt hij dieper door, neemt hij toe in inzicht en nadert hij de geest van het Universum; de allesomvattende geest, de alles begrijpende, de alles zijnde. ‘Il n’y a pas de formule de l’Univers mais, s’il y en avait une, elle serait mathématique’, schrijft d’Ormesson.
Een formule vastgezet eens en voor altijd; een formule waaraan niet meer kan getornd worden, waarvan we weten dat ze eeuwig was en eeuwig zijn zal.
Jean d’Ormesson, was, zoals een vriend van hem, Henri Vincenot (Les étoiles de Compostelle) twee broeders in de geest. Tenminste ik voelde me broederlijk verwant met wat ze zegden en schreven. Vincenot die me besproeide met zijn Keltische geest dateert van de jaren tachtig, maar d’Ormesson is later gekomen. Hij was van het jaar 1925, twee jaar ouder dan ik, hij overleed in 2017 op de ouderdom die ik nu heb. Ik spiegel me aan hem op elk gebied, en dat zijn ‘Guide des égarés’ me vandaag bereikt zie ik als een omen, een teken aan de wand.
Hij is heengegaan in alle sereniteit, zoals hij geleefd had, al schrijvend. Ik hoor de laatste woorden die hij schreef, ogenblikken voor zijn hart het begaf: ‘la mort elle-même, ne peut rien contre moi’.
Het is de zoveelste getuigenis: de dood die geen vat heeft op de geest.
25-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2019 |
Poëzie, vroeger en nu. |
In zijn ‘The Sacred Wood’, een bundel essays ‘On poetry and criticism’, heeft T.S.Eliot[1] het over een essay van Paul Valéry waarin deze stelt – in ‘1920’ – dat de tijd van filosofische poëzie voorbij is en dat nu ‘le poète moderne essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d’une jouissance parfaite’.
Deze zin viel niet in goede aarde bij T.S.Eliot , hij repliceerde hierop dat ‘the philosophy is essential to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of the parts’.
In het gezelschap van Valéry en Eliot ben ik heel klein, word ik amper opgemerkt, maar ik ook vind het maar mager als zou poëzie enkel als doel mogen hebben, het voortbrengen van ‘un état’, ‘a state’, een toestand die als poëzie ervaren wordt. Ik wou altijd in meer, een filosofische achtergrond, ik wou altijd, zoals Eliot wat dieper graven, wat mijn poëzie meer geladen maakte.
Paul Auster leerde me dat het anders kan, dat Valéry een begin van waarheid betekende en dat de filosofische inslag schade berokkende aan het zuiver poëtische aspect van een gedicht.
Ik stel nu vast dat men veel verder nog mag en kan gaan, dat een dichter, in ons geval een dichteres, Liesbeth Lagemaat op een anarchistische wijze gebruik kan maken van wat in haar hoofd komt aangewaaid, ‘een beetje’, schrijft de recensent, Luuk Gruwez, ‘als de écriture automatique van de surrealisten’.
Het voorbeeld van gedicht dat hij overneem in de SdL van 13 september liegt er niet om: een opeenvolging van korte zinnen - min of meer gekapt stro - die bij herhaaldelijke lezing ervan, telkens nieuwe wegen inslaan. Gruwez zegt dit op zijn manier, als wil hij hiermede de poëzie van Lagemaat toedekken met een gedeelde goedkeuring van het procedé:
‘In die visie - opeenvolging van zinnen die weinig of niets met elkaar te maken hebben - krijgt de lezer een grotere vrijheid om het gedicht naar zijn hand te zetten en zo wordt het plots gemakkelijker om een invalshoek te vinden voor Lagemaats relatief ondoordringbare poëzie.’
Ik zelf heb hier niets op aan te merken - ‘niet meer’ iets op aan te merken, wat ik vroeger wel zou gedaan hebben - elke schrijver is verantwoordelijk voor de zinnen die hij op papier zet, voor de inhoud ervan als voor de presentatie ervan. Hij of zij is vrij te beschikken over die verantwoordelijkheid. Ik kan er over oordelen maar heb zeker niet het recht te veroordelen.
Integendeel ik kan er uit leren, en dat wil ik doen. Ik heb geleerd uit de zeer strakke poëzie van Paul Auster en ik leer nu uit de poëzie, hoe eigenaardig en anarchistisch - een woord van Gruwez - en hoe weinig zeggend het ook kan. Trouwens voor haar vorige bundel ‘Nachtopera’ heeft ze de Karel van de Woestijneprijs gekregen. Dus er zijn er nog die denken zoals ik en Gruwez, over haar dichtbundel ‘Abri’, Wereldbibliotheek, 96 blz. van nu.
Of ik ooit een gedicht op haar leest geschoeid zal schrijven betwijfel ik. Op mijn leeftijd produceer je geen vuurwerk meer, dan toch niet een vuurwerk van woorden als daar zijn de twe, eerste regels van het gedicht ‘Dance baby dance’, ik citeer:
Het eiland een schijf van zwart. Niet om te balanceren. Als een naald? / Haar benen gedraaid in een scherpe beweging, een tango die haakt, toch / verder gaat, een eindeloze route naar het eeuwigeenzaamenallene licht,
Wat kan ik hier over zeggen? Origineel is het zeker, en Poëzie dekt een grote lading. Gemakkelijke lectuur is het in geen geval, je moet het maar aandurven om je op deze wijze bloot te geven.
[1] T.S.Eliot: ‘The Sacred Wood’, Methuen, London, 1928, herdruk 1960.
24-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2019 |
Wat wachtende is. |
De herfst die al enkele jaren de mijne is en die ik meedraag in de lente als in de zomer, tot alles dicht zal zijn, als uitgewist al wat ooit was. En nu is het eens te meer de morgen dat de aarde haar equinoxpunt is gepasseerd en dat de nieuwe astronomische herfst begonnen is, die andere herfst die op de zomer volgt en die ik te betreden heb, na wat ik las, met een zen-gevoel wil ik er iets van maken, wil ik er nog iets uithalen kunnen.
Want mijn zen-uur is gekomen, dit geldt zo voor de kleine als voor de grote dingen, dus zeker voor dit, mijn schrijven van elke dag. Dit moet zo volmaakt mogelijk qua vorm en inhoud, tenminste zo wil ik het, een middelmatigheid beantwoordt niet aan de wetten die Zen me stelt. Al ken ik mijn beperkingen maar al te goed, ik moet me keer op keer overtreffen; ik moet streven naar het (voor mij) volmaakte.
Zo behoor ik tot het zen-begrip, of dan toch de echo ervan, in het tijdloze van het Andantino van Schuberts sonate 959. Beluister ik bij hem het thema van de stilte van het zijn, met klonters tot in het ‘niet-meer-zijn’ of het ‘to be or not to be’. Beide over en in elkaar gevlochten: de geur van eikenhout en van vuren uitgedoofd, van vluchten wilde ganzen, van luchten geladen met de tekens van de herfst.
En als ik mijn pen opneem, hopende dat de woorden die komen zullen maar die ik nog niet ken, doordrenkt zullen zijn van de volheid van het zijn, zoals in Schuberts sonate, waarin zijn geest beweegt en heerst, en hij zijn boodschap brengt, die ook de mijne is, het leven dat in zich het naderen van de dood verbergt. Alsof de dood ook klank en leven zou zijn.
Ik, er zijnde, gebogen over het woord, de wereld beperkt tot mijn blad, glijd ik binnen in het onbekende dat ik straks ontdekken zal in de woorden die zullen geschreven staan en die ik een fractie ervoor nog niet kende. Woorden die binnen of buiten mij moeten aanwezig zijn, zoals de klanken bij Schubert. Keer op keer is het een pogen alles te omvatten en alles te beleven.
Te schrijven, te dromen, te denken, te lezen en te leven, een obsessie die niet stilvalt, die niet ophoudt maar groeien blijft. Het zwellen van gevoelens die smeken om te worden omgezet, opgetekend in kleur, in vlakken en in lijnen, in licht en in donker, neergezet in lettertekens of, zoals bij Schubert, in noten op een notenbalk, de oneindigheid opzoekend, tevergeefs of duidelijk afgelijnd.
Welke waren de gevoelens die leefden in Schubert toen hij zijn Andantino componeerde? En kijk ik verder, wat leefde in Hans Memling, toen hij zijn Sybila Sambetha - wellicht een dochter Moreel - schilderde, en wat was er van de Schreeuw die Edvard Munch teisterde.
Zo is alles vraag en uitdaging. Pogen, beginnen en herbeginnen tot de perfectie bekomen wordt van wat voorheen niet zichtbaar was, maar toch reeds aanwezig, somewhere in potentie, wachtend om gevonden te worden, zoals de Geest in het Universum, wachtende is.
Geen Zen is het geworden, geen Za-zen enkel wat tekens gekrast in de muren.
23-09-2019, 06:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2019 |
Le livre du Thé. |
Om jullie te bekoren op een of andere wijze, bewandel ik vele wegen, zo uiteenlopend mogelijk, maar ik keer ook in gedachten terug naar plaatsen waar ik ooit was, zelfs naar plaatsen waar ik nooit was. Dit ook wat mijn boeken betreft, ik koop er geen nieuwe meer maar het gebeurt wel dat ik het boek van vroeger meeneem naar mijn plaats aan de vijver van Johan, liefst een boekje zo dun mogelijk, liefst een boekje met een lepel filosofie die ik herkauwen kan, waarin ik me verbergen, me oplossen kan.
Vandaag, op het terras in de zon gezeten blader ik in ‘Le Livre du Thé’ van Akakuro Kakuzo[1]. Ik zie me er zitten als een standbeeld in de zon, terwijl nu en dan bladeren neerdwarrelen over mij, in een licht gereuzel, tot naast het boekje voor mij. De stilte die me omhelst, ik denkend aan een versregel van Saint-John Perse : les graines flottantes s’ ensevelissent au lieu même de leur atterrissage il en naîtront des arbres pour l’ébénisterie.
De tijdloosheid der dingen die me omringen, waar ik ben als standbeeld even tijdloos, ware het niet, ware het niet dat ik openbloei, dat ik lezen ga wat ik ooit heb onderlijnd: ‘Avant de devenir un breuvage, le thé, fut d’abord une médecine. Daarna, in de achtste eeuw, werd het ceremonieel van het thee zetten en schenken een sacraal gebeuren, werd het een elegante vorm van ongeschreven poëzie waaruit later in Japan het theïsme ontstond, een soort esthetische religie.
Waar ik zit en hoe ik er zit, is er het beeld van de vijver, het water licht rimpelend: tere, geluidloze kringen licht. Ik zie dit zo gebeuren al let ik er niet op, maar het is, en er is ook hierop geprojecteerd, het beeld van het thee zetten, in een plaats met een vaas en een takje vers geknipte lentebloesems, een film die ik ooit zag.
Poëzie de kamer, poëzie de lentebloesems, poëzie de theepot en de tassen, elke nauw berekende handeling van de handen, alles een eenheid vormend, een lang gedicht uitgedrukt in amper zeventien lettergrepen.
Wat een paar woorden in een boekje vermogen als je je laat gaan, als je in een paar momenten de realiteit verlaat en wegdroomt in een plaats waar je nooit waart om toe te kijken op een handeling die je ervaart als poëzie. Of wat we vermogen op dagen dat de herfst toeslaat, je weet het aan het licht dat geler werd, aan de wind die een frissere rand heeft, aan de weerbarstigheid van je spieren als je beweegt.
Je zit er maar. Je wacht op niets. Je kijkt om je heen zonder te kijken, het water in een groene band gras, de struiken langs de grachtkant, de populieren over jou, suizend. Suizend de tijd die voorbij gaat, de aarde die wegschuift van de zon en de zon die wegzinkt achter het bosje bomen aan de horizon. Je kunt er zo, lang blijven - Und die das Dorf verlassen wandern lang und viele sterben vielleicht unterwegs - of, na Saint-John Perse, Rilke die even aanklopte - maar, voor jou op de tafel, wat is van de geest van een man die je nu kent. Hij schreef in zijn allerbeste dagen een boekje over wat het betekent, het zetten van thee. Hij schreef ook nog, je weet het nog van vroeger, je hoeft het niet op te zoeken, over de discipline die Zen is. Zen die eist dat de minste van onze handelingen met de meeste zorg en preciesheid moeten worden uitgevoerd. Dus, wat mij betreft, ook wat hier geschreven staat. Ik het herlezen zal, het herdenken zal, het herschrijven zal.
Of ik de absoluut perfecte vorm bereiken zal?
[1] Akakuro Kakuzo: ‘Le Livre du Thé’, traduit de l’Anglais par Gabriel Mourey, Dervy-Livres, Paris.
22-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2019 |
Joshua 10: 11 - 13 |
Neen, nog geen equinox vandaag, nog even wachten leert me mijn Sterrengids, equinox pas op 23 september, vroeg in de morgen. Ik leg er me bij neer, zo belangrijk is het nu ook al niet, ware het niet dat het punt jaren op voorhand gekend is, precies tot op een seconde na berekend, preciezer dan de meest precieze klok, en zoals ik het onlangs schreef, we hierover geen verwondering kennen, wat wijst op onze verwaandheid, deze van de mens in het algemeen, niet van deze in het bijzonder die er wel over verwonderd is en er zijn lessen uit trekt en voldoende weet hoe nietig hij wel is tegenover het geweld van een massale bol die door de ruimte slingert, tollend, waar hij alleen het effect van ziet maar niet voelt of hoort.
Hoe het kan weet hij niet, maar het is, alles wijst er op, maar het is gemaakt om het niet te voelen, noch de snelheid van het gieren door de ruimte, noch het tollen, niets ervan, we lopen op stevige grond, elk onheil is ver af, denken we toch, vertrouwen we toch.
Op een morgen in de tijd werd vastgesteld dat er een hapering was, dat de zon en de schim van de maan hangen bleven op een zelfde plaats, boven Gibeon en Ajalon zeggen de kronieken van de Bijbel en ze bleven daar een hele tijd, een ganse dag wordt er verteld.
We achten het niet mogelijk, het is een droombeeld opgeroepen door een geschiedschrijver, of een verkeerde vertaling uit het Hebreeuws, bijvoorbeeld naar het Engels dat dan als volgt leest, zoals vertaald in 1611 in het Boek Joshua over zijn strijd tegen de Amorieten: in 10: 11:
And it came to pass as they fled before Israel, and were in the going down to Beth-horon, that the LORD cast down great stones from heaven upon them unto Azekah, and they died …
En verder, in 10, 12:
Then spake Joshua to the LORD in the day when the LORD delivered up the Amorites before the children of Israel and he said in the sight of Israel, Sun stand thou still upon Gibeon; and thou Moon in the valley of Ajalon.
En verder in 10, 13:
And the sun stood still, and the moon stayed, until the people had avenged themselves upon theit enemies. Isis written in nthe book of Jasher? So the sun stood still in the midst of heaven, and hasted not to go down about a whole day.
Het meest sensationele ooit geschreven in welk boek ook, onovertrefbaar: een regen van meteorieten en, een zon die stil stond en ook de maan, een dag lang. Feiten die elkaar aanvullen zoals ze genoteerd staan in het boek van Jasher en overgenomen in de Bijbelkronieken van Joshua de opvolger van Mozes.
Een geschiedenis die we lezen met een glimlach van beter weten, maar wat indien er een rafel van waarheid zou mee gemoeid zijn, wat indien door een of ander fenomeen de baan van de aarde om de zon - met een snelheid van rond de 1600 km per uur aan de evenaar - effectief werd afgeremd?
Het is een gebeuren dat ver van ons bed ligt en geen aandacht meer krijgt of nodig heeft. Je hoeft enkel te weten dat een zekere Immanuel Velikovsky (1895-1979) er een ‘ontstellend’ boek ‘Worlds in Collision’ over schreef dat Amerika en de ganse wereld in de ban heeft gehouden, in de jaren vijftig.
Ik vermeld dit omdat die Velikovsky me nog altijd bezig houdt en dan vooral als iemand me spreekt over de Egyptische chronologie, zoals het onlangs het geval was, een e-mail me toegestuurd door Robert de Telder. Zoals ik, een volger van Velikovsky maar hij in het veelvoud, en wat hij hierover wist te vertellen. Zie eventueel, http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3174737 over de astronomische Sothis(= Sirius)-kalender waar de Egyptische chronologie werd aan opgehangen.
Hier ook zal verwondering je deel zijn.
21-09-2019, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2019 |
De Kweeperenboom |
De hoop is altijd, dat de schaal met kweeperen en de geur ervan voldoende is voor nieuwe vertellingen, bijna zoals voor Sergei Prokofiev ‘drie appelsienen en de liefde ervoor’ voldoende waren om een (satirische) opera te componeren, hij dankte dit wel aan het toneelstuk van Carlo Gozzi.
Nu het is wel niet mijn bedoeling om zo ver te gaan maar ik zie de kweeperen toch als een inleiding op een nieuwe dag die nog helemaal gesloten is en waarvan ik vooruitzie naar de ontwikkelingen ervan, zoals ik vooruitzie naar het ontluiken van mijn verhaal van vandaag.
Alles blijft aldus in verwachting, en het is in deze verwachting dat ik mijn vertelling, of wat het ook is, opbouwen moet, halen moet ergens. Ergens waar deze klaar staat om genomen te worden. Zo gaat het er elke dag aan toe, elk ogenblik ervan dat ik op zoek ben. Hoe ik ook moge ingesteld zijn, het ‘uitkijken-naar’ is er altijd, waar ik ook ben of wat ik ook doe, mentally I am writing my story, tot er het moment is van de afwerking en alles bruikbaar wordt geacht.
Ik weet niet wat er voor Carlo Gozzi of Sergei Prokofiev belangrijk was aan drie appelsienen, maar kweeperen hebben voor mij een grotere betekenis dat appelen of welke peren ook. Ze dragen herinneringen aan grote momenten in mijn leven. Momenten die zich hebben vastgehaakt in mij en, nu oktober dichter komt, de dagen van herfst en weemoed, nu de morgenmist de dingen insluit, komen deze momenten terug in alle hevigheid van hun aanwezig zijn, alsof ik nog altijd onder die kweeperenboom lag, de middag na het maal tijdens de wijnoogst in de Valais, licht beneveld door de paar glazen Fendant bij het eten, ingedommeld, even maar.
Ik lag er uitgestrekt in het gras, gelukkig, onzeglijk gelukkig omwille van de plaats waar ik lag in de wijngaarden van mijn vriend, fratello mio, Gustave Cotter gelegen op de hellingen van de Rhônevallei, met aan de overkant van de vallei de besneeuwde toppen van de bergen waarvan ik de namen kende, van sommige de toppen kende. Ik had dit landschap en ik heb het nog, in mijn bloed, ik kende het licht ervan, hoe het was in de morgen tussen de vochtige wijnranken, gefilterd, hoe het was op de druiventrossen, hoe het was op de middag, hoe het was in de avondschemering als de eerste sterren er stonden, Mars misschien, Venus misschien. Ik ken dit allemaal nog, en ik wist dit alles als ik even maar, tien, vijftien minuten weg droomde onder de kweeperenboom met peren groter dan een vuist en ruikend, ruikend zoals geen enkele vrucht ruiken kan.
Je hebt er geen idee van hoe het is, in de schaduw van de boom, op het punt even na de noen, het lichaam heerlijk vermoeid. Je waart om acht uur aan de pluk begonnen, je had kisten druiven gevuld opgenomen en op je schouders naar de rand van de weg gebracht om die daar te stapelen. Je waart de helling af gegaan en de helling op, de inspanning ervan hing in je lichaam, maar, maar je neerlag daar in het gras, eigenlijk even maar. Je lag er in het gras dat rook naar kweeperen en naar de rijke aarde en naar de zaden in het gras en naar al dat was in de luchten over jou, de wolken en al wat was van de dagen van je leven hier nu opgetekend, neergezet in een paar luttele lijnen, wat zo oneindig was: ik zie me liggen in het gras, de ogen gesloten in het gras, roerloos, een gestold lichaam.
Je kent niet het gevoel dat ik toen kende. En nu ingekeerd, alles in mij terugblikkend op hoe het was; terug er neerliggen, jong nog, open nog, van de aarde zijnde, van de wijnranken, van de grassen en de geuren, onder de kweeperenboom, maar ook zijnde van de geest en van het weten hoe het was.
Je beeldt het je niet in, hoe ik er was, maar ik, ik herinner me. Oh, hoe ik me het herinner die momenten, even ingeslapen in het gras, in de warmte van het stil geweld dat het leven er toen was, de wereld welvend over mij in een wolk als van het niet-zijn, als van het opgenomen zijn in al wat mogelijks zijn kan, een ogenblik ik vereeuwigd was.
Er liggen nu. Er zijn nu. Weten wat de morgen was, wat het plukken van de druiven was, het dragen van de kisten, helling op, helling af en hoe het was als er het uur van vijf was, het einde van de dagtaak: moe, maar oh zo gelukkig voldaan. Je hebt er geen idee van.
Je hebt er niet het minste idee van als je er niet waart, als je je moe lichaam, licht beneveld de geest, niet hebt neergelegd in het gras onder een kweeperenboom, in het vroege begin van de namiddag, in oktober van welk jaar ook, van welke eeuw ook, maar van de plaats die van alle plaatsen is waar je ooit waart en niet waart.
Herinnering in de nabijheid van de dood.
20-09-2019, 06:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2019 |
De dag die is. |
Ik werd ooit duizelig toen ik de bibliotheek van het ’Convento de Mafra’[1] betrad, duizelig van de massa boeken die ik er zag: geborgen in hun rekken, dicht opeen, de ruggen uitnodigend. En dit was maar een deel van de duizeligheid als ik dacht aan de oneindig vele boeken in de oneindig vele bibliotheken, verspreid over de ganse wereld.
En te denken dat ik er nog een wou aan toevoegen, een enkel armtierig boekje met wat gedachten van een enkeling die er een gans leven over deed om driehonderd pagina’s bij elkaar te schrijven. Ik en mijn arme ziel hebben het ons destijds nimmer gerealiseerd dat het er op neerkwam, voor de zoveelste maal in te kleuren en te herhalen wat zo dikwijls al gezegd werd in alle wereldtalen en dit tot vervelens toe. En zeggen dat het schrijven ervan mijn leven was, dat het woord mijn adem was, het bloed in mijn aderen.
Ik er aan ten onder gegaan ben als ik zie waar ik nu sta en hoe ik er sta, uitbollend met wat ik mijn ‘kronieken’ zou kunnen noemen, waarin ik optreed als een zwever, een dromer die denkt dat alles zich voltrekken zal in het derde millennium. Een waaghals dus, een van de ergste die er zijn, een waaghals van het woord. Er zijn er zo massa’s geweest die de kop heb opgestoken, die dingen hebben verspreid die hangen bleven, zwellen gingen en uithangborden werden waar naar opgekeken werd, waar van geproefd en en er zich in verankerd, zoals een boom in de oerwouden die nu aan het verdwijnen zijn, samen met het immense van het ‘oerwoud-zijn’.
Ik eraan ten onder gegaan ben, al zeg ik het zelf, de enige die het voelt als hij het zegt: ‘hij ging ten onder aan het schrijven van een boek’. Wat men van mij zal zeggen als het moment gekomen is. En wordt het niet gezegd, het zal zijn hoe ik herinnerd zal worden, later. Weinig vleiend, weinig opbeurend, weinig aan eeuwigheid, dat nochtans zijn betrachten was.
Dit is de zoveelste morgen van de waarheid, van het opmaken van een soort inventaris van wat was van een leven dat is voorbijgegaan als een, trage weliswaar, vlucht duiven over de velden; het zichtbare en het hoorbare ervan en dan het niets van de lege luchten, deze van gisteren en deze van morgen en van de dagen erna die geen dagen meer zijn, maar eeuwen.
Ik plukte gisteren drie kweeperen van de jonge kweeperenboom in de tuin, goudgeel en donzig, maar hard als steen in de hand, een kweepeer was afgewaaid en lag te rotten op de grond. Heb de drie in een schaal gelegd en op de tafel neergezet, een stilleven om te schilderen, zo dat je ook de geur ervan mee schildert, zo dat ze er zijn zoals ze er liggen toekijkend, ademend, zelfvoldaan.
Ik ook heb mijn woorden neergelegd op een schaal ernaast. Groter tegenstelling is er niet. Ik armer dan ooit. Armer aan krachten, armer aan dromen, armer aan geest, exhausted physically and mentally
Ik wacht nu op de volgende dag om te schrijven. Hoe ik me voelen zal weet ik niet, maar er is een lief meisje, Jane, die me heel nauw aan het hart ligt, waarvan ik verneem dat ze maar twee duizend bloedplaatjes heeft terwijl ze er honderdduizenden zou moeten hebben.
[1] De Bibliotheek ligt in de meest statige zaal van het Convento en heeft een lengte van 83 meter. Het houdt de belangrijkste boekenverzameling uit de 18e eeuw in Portugal. Het waren de monniken uit het klooster van Arràbida die in de 18e en 19e eeuw de 40.000 waardevolle boekwerken op systematische wijze ordenden, hetgeen tot de dag van vandaag gehandhaafd bleef. Ze maakten ook een onomastische (vertrekkende van uit de naam) catalogus waarin alle werken tot 1819 geregistreerd staan. (Bron: Google).
José Saramago schreef een boek over de bouw van het Convento: ‘Memorial do Convento’ 1982
19-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2019 |
Het derde millennium |
Hoe ik de evolutie zie van de mens, ‘hier gewild om getuige te zijn van het bestaan van het Universum’? Vraagt je me, of vraagt je me niet.
Wel, om verder te gaan waar ik gisteren ben gestopt en, hoe ik de evolutie, deze van de geest in de mens, zie gebeuren? Ik denk dat we mettertijd, dieper en dieper gaan doordringen tot het binnenste van het Universum en dat dit exponentieel vlugger zal gaan dan de tijd nodig om van Neanderthaler, of wie ook, te komen tot homo sapiens.
Ik denk dat we het Universum beter en beter begrijpen zullen, dat we beter en beter de schoonheid ervan zullen ontdekken en dat ons ogen meer en meer zullen opengaan zodat we zien zullen wat nu nog verborgen is en weten, et cela crèvera les yeux, hoe het Universum er in feite is en dat het niet anders kan dan dat er een Maker moet geweest zijn, een Genie, die schuil gaat in zijn Universum.
We zullen alsdan geen vragen meer te stellen hebben, we zullen weten wie Hij is en we zullen bereikt hebben wat we bereiken moesten, leven in eenheid met Hem.
Dit is, nu je me het vraagt, het beeld dat ik deze morgen hierover heb. Noteer het in je dagboeken, noteer het somewhere in je geest, in je handelingen, in je wensen, in je dromen. Het is het scenario dat ik durf open vouwen vertrekkende van de stelling dat de mens gewild werd om hier te zijn. Want als hij gewild was dan had hij een functie en die was, een klaar, ingrijpend beeld hebben van het Universum om een even duidelijk beeld te hebben van zijn Maker. En dan weten met een absolute zekerheid dat het Universum het beeld is van de Maker zelf. Dit is dan mijn profetie. Ik kan eraan ten onder gaan, maar mijn logica drijft me, jaagt me in deze richting en in geen andere. Het is een kwestie van het standpunt van waaruit je vertrekt.
De evolutie, een eigenheid van het Universum, heeft zijn impact op de geest in de mens. Hij ontsnapt er niet aan. Hij denkt na en blijft nadenken over het mysterie waarin hij gewikkeld is. Hij zoekt en blijft zoeken, verder en verder, tot het mysterie is opgelost.
‘Le XXIe siècle sera religieux ou ne sera pas’, zou André Malraux geschreven hebben. Ik zie het niet zo dichtbij, mijn visie heeft meer tijd nodig, heeft minstens nood aan een derde millennium of dan toch een deel ervan. Maar wie ben ik om dit wagen te meten in een module van tijd.
Nu ik dit hier geschreven heb stel ik me de vraag, over wat schrijf ik morgen en overmorgen? Want ik moet terug er gaan staan met beide voeten op de grond en de tijden zijn uiterst onzeker. De wereld waarover ik het had is de wereld van de geest die totaal los staat van de wereld van de realiteit. Kunnen beide naast elkaar bestaan. Ik denk het.
Een zaak is zeker, de wereld van de geest is tijdloos en niet plaats gebonden.
18-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2019 |
Verwondering is het Sleutelwoord. |
Op Canvas: een uitzending over de planeet Mars. De (nog) jong uitziende professor Brian Cox die ons, in een zuiver Engels, vertelt over het ontstaan van deze zusterplaneet, samen met het ontstaan van de aarde, vier miljard jaren geleden - de Kosmos zelf was toen al negen en half miljard jaren oud. Hij gaf ons zijn visie, wellicht deze van de wetenschap, hoe het gebeurde dat Mars daarna een dorre, dode planeet werd in tegenstelling tot de Aarde die opfleurde en evolueerde tot een blauwe, een van leven zinderende planeet.
Ik volgde zijn uiteenzetting, bewogen, overdonderd door de beelden en de muziek, meer dan door de woorden. Ik kan er wel een commentaar over kwijt hoe deze tegenstelling tot stand kwam, maar het zou me te ver brengen in de fysische wereld waar ik een leek ben. Maar er was plots één gedachte die oprees en mijn verder luisteren verlamde en met deze gedachte, zoals het zo dikwijls gebeurt, verliet en verlaat ik de fysische wereld: hoe kon het dat uit deze enorme, wriemelende, verwarrende massa, de aarde, dat er uit de oceaan van leven die de aarde rijk was, uiteindelijk de mens zou opduiken niet zoals een plant of een dier, maar als een denker.
En ik val onvermijdelijk terug op mijn blogs van de vorige dagen, die me blijven achtervolgen, gedragen door mijn besluitvorming die tot stand kwam zoals een donderslag in klaarlichte dag: de denkende mens is er bij, omdat het ‘gewild was’ dat hij er bij zou zijn.
Hij is er bij alsof hij er noodzakelijk bij hoorde, om vast te stellen en te getuigen dat het Universum er was én hoe het er was, en met een zeer belangrijke vraag die openbleef, ‘waarom het er was’.
Brian Cox had het enkel en alleen over de tegenstelling in hun ontstaan en bestaan van de twee ‘sister planets Earth and Mars’. Hij inspireerde me. Ik heb zijn terrein verlaten en heb het onderliggend terrein, dat van de metafysica bewandeld. En dan waag ik het ver te gaan, ken ik geen grenzen meer, neem ik de vrijheid om te verklaren aan Brian Cox, die me niet lezen zal, en aan jullie: de mens is er, niet alleen om te getuigen dat er een Universum IS, maar hij is er ook - en dit is nieuw van mij - om verwonderd te zijn over het bestaan ervan zoals het is.
En dit is waarom we er als ‘denker’ bij lopen en niet als plant of dier maar wel als Neanderthaler zoals we begonnen zijn en met de millennia, zoals we zijn open gebloeid tot een Brian Cox, tot een homo sapiens. En het is er voornamelijk om doen om deze verwondering, want wat hij te zien krijgt is dermate intrigerend dat hij zich afvraagt, wie is de maker ervan?’
En hier begint het - of zou het moeten beginnen - komt er een resem vragen en wordt de geest van de mens voortdurend in het nauw gedreven en aangespoord om een oplossing, om een antwoord. Een antwoord dat de evolutie ons bij brengen zal, niet ineens, maar geleidelijk aan in een tijdloos tempo. Vandaag zijn we zo ver al gekomen dat we antwoorden ‘menen’ gevonden te hebben, of dan toch een begin van antwoorden.
Maar ik herhaal en blijf herhalen, er kunnen zo duizenden universums zijn, maar wat is de zin ervan als er niemand is om erover te getuigen?
Of, ga ik te ver in mijn beschouwingen; beeld ik me wat in, zit ik volledig op een zijspoor, is het maar al te duidelijk dat Jacques Monod het goed heeft gezien, dat de mens zuiver toeval is? Wat dan inhoudt dat de structuur van het atoom zuiver toeval is, dat het bestaan van het Higgs bosson, zuiver toeval is.
Het toeval dat noodzakelijk was opdat de mens, maar niet de mens zo maar, maar de denkende mens er komen zou. Gekheid.
Ik evengoed schrijven kan met een even grote, zo niet grotere zekerheid: beredeneerd ja, tot in het diepste van zijn cellen gewild ja. Ik denk dat het deze gedachte is die zal groeien tot een overtuiging, mais il nous faudra du temps.
17-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |